ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7213

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08-3598
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering na onjuiste informatie over vermogen

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 18 augustus 1997 een bijstandsuitkering ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit besluit hield in dat het bezwaar van eiseres tegen eerdere besluiten gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar dat haar bezwaar tegen de blokkeringsspecificaties van juni, juli en september 2008 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de uitkering en de blokkeringen onderzocht. Eiseres had in eerste instantie niet de gevraagde gegevens over haar bankrekening verstrekt, wat leidde tot een huisbezoek door Team Handhaving. Tijdens dit huisbezoek werden bankafschriften aangetroffen van een niet-gemelde bankrekening, wat leidde tot de conclusie dat eiseres onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt over haar vermogen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor het huisbezoek en dat de verkregen bewijsstukken rechtmatig waren. Eiseres had niet voldaan aan haar inlichtingenplicht, wat resulteerde in de herziening van haar uitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De rechtbank vernietigde echter het besluit van verweerder omdat niet voldoende was onderbouwd dat de bedragen op de bankrekening als vermogen moesten worden aangemerkt. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08 / 3598
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2009
inzake
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 november 2008, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 18 juni 2008 en 6 oktober 2008 gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en het bezwaar van eiseres tegen de blokkeringsspecificaties van juni, juli en september 2008 niet ontvankelijk heeft verklaard.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 16 juni 2009, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M. Mos en S. Sevük-Ömür als tolk.
Namens verweerder is verschenen mr. [A], werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Feiten
2.1 Eiseres ontvangt vanaf 18 augustus 1997 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) van verweerder naar de norm voor een alleenstaande ouder. Per 31 maart 2004 is de uitkering omgezet naar een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB). Vanaf 3 april 2006 ontving eiseres een bijstandsuitkering ingevolge de WWB naar de norm voor een alleenstaande, omdat haar jongste dochter 18 jaar was geworden. Tevens ontving zij een toeslag van 20%, omdat zij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kon delen.
2.2 Ten tijde van de bijstandsaanvraag is het vermogen van eiseres vastgesteld op € 598,15. Eiseres heeft op het aanvraagformulier vermeld alleen te beschikken over een bankrekening met nummer [nummer]. Ook bij heronderzoeken heeft eiseres verklaard alleen over deze bankrekening te beschikken.
2.3 Verweerder heeft naar aanleiding van binnengekomen informatie en/of een risicoanalyse een aantal keer getracht een huisbezoek bij eiseres af te leggen. Eiseres was echter steeds niet thuis. Toen medewerkers van Team Handhaving voor de derde keer voor de deur van eiseres stonden, gaf een man uit de buurt te kennen dat op het adres van eiseres een vrouw met haar twee dochters woonde. Dit werd bevestigd door een vrouw die zich ook bevond in het flatgebouw waar eiseres woont. Nadat vier maal was getracht een huisbezoek af te leggen, werd besloten om eiseres uit te nodigen voor een gesprek met medewerkers van Team Handhaving.
2.4 Op 17 juni 2008 heeft een gesprek tussen eiseres en twee medewerkers van Team Handhaving plaatsgevonden. Eiseres heeft onder meer verklaard dat haar kinderen niet bij haar wonen, maar dat zij nog wel een slaapkamer hebben en er kleding van hen ligt. Na afloop van dit gesprek is meegedeeld dat de medewerkers van Team Handhaving aansluitend bij eiseres op huisbezoek wilden komen om te verifiëren of de woonsituatie overeenkomstig haar verklaring is. Eiseres weigerde in eerste instantie om mee te werken. Eiseres is mondeling en schriftelijk gewezen op de gevolgen van het niet meewerken aan een huisbezoek.
2.5 De medewerkers van Team Handhaving zijn direct na genoemd gesprek naar de woning van eiseres gegaan voor het afleggen van het huisbezoek. Eiseres was echter niet thuis. Op 17 juni 2008 omstreeks 15.00 uur belde de dochter van eiseres naar Team Handhaving met de mededeling dat eiseres op dat moment thuis was. Hierop is besloten alsnog een huisbezoek af te leggen om de woonsituatie te controleren. Omstreeks 15.40 uur arriveerden de medewerkers van Team Handhaving bij de woning van eiseres en deelden zij mee dat zij alsnog de woonsituatie van eiseres wilden beoordelen. Eiseres heeft vervolgens ingestemd met het huisbezoek.
2.6 Op de slaapkamer van eiseres werd aan eiseres gevraagd de lades van het bureau te openen, hetgeen in eerste instantie door eiseres werd geweigerd. Eiseres werd er op gewezen dat eiseres voor deze weigering een hersteltermijn zou krijgen nu er wellicht iets in de lades lag dat Team Handhaving niet zou mogen zien. Hierop heeft eiseres een lade geopend en meteen weer gesloten. Een van de medewerkers van Team Handhaving heeft gezien dat in deze lade een bankrekeningboekje van de ABN AMRO lag. Aan eiseres is vervolgens verzocht het bankrekeningboekje te laten zien. In eerste instantie heeft eiseres dit geweigerd. Eiseres is er op gewezen dat niet meewerken consequenties kan hebben voor haar uitkering. In tweede instantie overhandigde eiseres het bankrekeningboekje aan de medewerkers van Team Handhaving. Het bleken bankafschriften te zijn van een op naam van eiseres staande bankrekening die bij verweerder onbekend was. Het betrof bankrekeningnummer [nummer]. Het saldo op deze bankrekening bedroeg volgens een bankafschrift op
17 januari 2008 € 56.268,19. Het eerste bankafschrift was gedateerd op 18 augustus 1998 met een saldo van ƒ 26.224,56 (zijnde € 11.770,50). Eiseres heeft verklaard dat dit geld van haar was.
2.7 Bij besluit van 18 juni 2008 heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres met ingang van 18 augustus 1998 herzien. Gebleken is, aldus dat besluit, dat eiseres op
18 augustus 1998 beschikte of kon beschikken over een vermogen van € 11.770,50. Van
18 augustus 1998 tot en met 17 januari 2008 heeft er een toename van het vermogen plaatsgevonden tot een bedrag van € 56.268,19. Dit is hoger dan de voor eiseres geldende vermogensgrens. Eiseres heeft in elk geval vanaf 18 augustus 1998 onjuiste en onvolledige inlichtingen verstrekt over dit vermogen. Hierdoor is het recht op uitkering van eiseres over de periode van 18 augustus 1998 tot en met 28 februari 2003 niet vast te stellen. Voorts heeft verweerder besloten de uitkering over de periode van 18 augustus 1998 tot en met
28 februari 2003 van eiseres terug te vorderen. Het gaat om een bedrag van € 60.371,50. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.8 Verweerder heeft eiseres blokkeringsspecificaties voor de maanden juni, juli en september 2008 gezonden. Eiseres heeft tegen deze blokkeringsspecificaties bezwaar gemaakt.
2.9 Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres met ingang van 12 augustus 2008 opgeschort, omdat eiseres niet de gevraagde gegevens heeft geleverd.
2.10 Bij besluit van 6 oktober 2008 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 18 augustus 1997 ingetrokken en met ingang van 12 augustus 2008 beëindigd. Over de periode van 18 augustus 1997 tot en met 17 augustus 1998 kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld, omdat eiseres over die periode geen bankafschriften van genoemde ABN AMRO rekening heeft ingeleverd, zodat over deze periode niet kan worden vastgesteld of eiseres in een bijstandsbehoevende positie verkeerde. Voorts heeft verweerder besloten de uitkering over de periode van 18 augustus 1997 tot en met 17 augustus 1998 en over de periode van 1 maart 2003 tot en met 11 augustus 2008 van eiseres terug te vorderen tot een bedrag van € 85.933,89. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.11 Bij de beslissing op bezwaar van 27 november 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de blokkeringsspecificaties van juni en juli 2008 niet-ontvankelijk verklaard in verband met het ontbreken van procesbelang. De blokkades zijn namelijk gedeblokkeerd en de uitkeringen van juni en juli 2008 zijn inmiddels volledig betaald aan eiseres.
Verder heeft verweerder de besluiten van 18 juni 2008 en 6 oktober 2008 herzien in die zin dat over de periode van 18 augustus 1997 tot en met 19 juni 2008 wordt teruggevorderd in verband met ten onrechte verstrekte bijstand over deze periode. Volgens verweerder staat vast dat eiseres in ieder geval tot 17 juni 2008 nimmer heeft gemeld dat er (nog) een bankrekening op haar naam staat met rekeningnummer [nummer] en wat de hoogte van het vermogen was op dit bankrekeningnummer. Eiseres heeft niet aan de op haar rustende inlichtingenverplichting voldaan.
Verweerder heeft gesteld dat het huisbezoek op juiste gronden is verricht en de bankafschriften op rechtmatige wijze zijn verkregen. Aan het niet meewerken aan het huisbezoek kunnen eerst gevolgen worden verbonden indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestond. Hiervan was in de situatie van eiseres sprake. Immers, de in eerste instantie door eiseres opgegeven woonsituatie / leefomstandigheid was anders dan de tips deden vermoeden. Bovendien bleek uit het gesprek met een medewerker van Team Handhaving dat de dochters van eiseres nog wel (volledig) ingerichte slaapkamers hadden. Op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden kon redelijkerwijs worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door eiseres over haar woon- / leefsituatie verstrekte inlichtingen. Om vast te kunnen stellen wat de woonsituatie van eiseres was en of haar dochters wel of niet bij haar woonden, was een huisbezoek aangewezen.
Voorts heeft verweerder besloten dat de uitkering ten onrechte is beëindigd per 12 augustus 2008. Eiseres heeft vanaf 19 juni 2008 recht op bijstand nu op die datum executoriaal beslag is gelegd op het bedrag dat op de ABN AMRO rekening stond, te weten € 60.371,50 welk bedrag vervolgens is ingevorderd. Dit betekent dat vanaf dat moment (19 juni 2008) eiseres niet meer beschikte over een vermogen boven de vrij te laten vermogensgrens en eiseres recht op bijstand had.
Uit het voorgaande volgt tevens dat de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 12 augustus 2008 bij besluit van dezelfde datum onrechtmatig is geweest, zodat verweerder dit besluit heeft ingetrokken (lees: herroepen).
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de blokkeringsspecificatie van september 2008 niet-ontvankelijk verklaard nu eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat is gebleken dat er over de maand september 2008 recht op uitkering bestaat.
Verweerder heeft de hoogte van de terugvordering over de periode van 18 augustus 1997 tot en met 19 juni 2008 vastgesteld op € 84.709,08.
Ten slotte heeft verweerder bepaald dat in drie bezwaarprocedures (tegen de blokkeringsspecificatie van juli 2008 en tegen de besluiten van 18 juni 2008 en 6 oktober 2008) een apert onjuiste beslissing is genomen, hetgeen leidt tot een proceskosten-vergoeding.
Toepasselijk recht
2.12 Artikel 11, eerste lid, van de WWB, voorheen artikel 7, eerste lid, van de Abw, bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
2.13 Artikel 31, eerste lid, van de WWB, voorheen artikel 42 van de Abw, bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
2.14 Artikel 17, eerste lid, van de WWB, voorheen artikel 65, eerste lid, van de Abw, bepaalt dat een belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.
2.15 Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voorheen artikel 26, eerste
lid, aanhef en onder b, van de Abw, bepaalt dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2 van de WWB, onderscheidenlijk hoofdstuk II van de Awb, recht heeft op algemene bijstand indien er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2.16 Artikel 53, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in
te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.
2.17 Artikel 54, derde lid, van de WWB bepaalt dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, het college een dergelijk besluit kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand dan wel indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.18 Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Beoordeling van het geschil
Blokkeringsspecificaties.
3.1 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel procesbelang heeft bij behandeling van en beslissing op haar bezwaren tegen de blokkeringen van juni, juli en september 2008. Zij heeft hier geen proceskostenvergoeding voor gekregen, ondanks dat ze daar recht op had. Hierdoor heeft eiseres procesbelang.
3.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de blokkering van de maand juni
2008 op 19 juni 2008 ongedaan is gemaakt, derhalve vóórdat het bezwaarschrift namens eiseres is ingediend. Om die reden ontbreekt het procesbelang.
Met betrekking tot de maand juli 2008 is in de beslissing op bezwaar erkend dat die onrechtmatig was. Dit heeft ook geleid tot een proceskostenveroordeling, toegekend onder nummer [nummer]. Om die reden ontbreekt ook hier, thans, procesbelang. Nu is gebleken dat er over de maand september 2008 recht op uitkering bestaat, heeft eiseres ook geen procesbelang bij haar bezwaar tegen de blokkeringsspecificatie voor september 2008, aldus verweerder.
3.3 De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft eiseres schriftelijk bericht dat
de uitkering over juni 2008 werd geblokkeerd. Ter zitting is gebleken dat verweerder eiseres vervolgens niet schriftelijk heeft bericht dat de uitkering toch betaalbaar is gesteld. Het valt daarom eiseres niet te verwijten dat zij bezwaar heeft gemaakt nadat de blokkering al was opgeheven. Zij heeft derhalve redelijkerwijs bezwaar kunnen maken. In zoverre is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit ten aanzien van de blokkeringsspecificatie van de maand juni 2008 voor vernietiging in aanmerking.
Voorts blijkt uit de beslissing op bezwaar dat verweerder een proceskostenvergoeding aan eiseres heeft toegekend voor het bezwaarschrift dat ziet op de blokkeringsspecificatie van juli 2008. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres echter niet ontvankelijk verklaard terwijl het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de beslissing op bezwaar ten aanzien van de blokkeringsspecificatie van de maand juli 2008 te vernietigen nu immers bij deze beslissing de proceskostenvergoeding wat dit bezwaar betreft is toegekend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bezwaar tegen de blokkeringsspecificatie van september 2008 het volgende. Nu verweerder, nadat eiseres bezwaar had gemaakt tegen de blokkeringsspecificatie voor september 2008, heeft bepaald dat eiseres vanaf 19 juni 2008 wel recht had op uitkering, heeft de blokkering ten onrechte plaatsgevonden. Hieruit volgt dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding en dat deze ten onrechte niet aan haar is toegekend. Verweerder heeft ter zitting hiermee ingestemd. In zoverre is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit ten aanzien van de blokkeringsspecificatie van de maand september 2008 voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75, gelezen in samenhang met artikel 7:15, van de Awb veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar, nu naast bovenstaande voorwaarde ook is voldaan aan de voorwaarde dat eiseres daarom in haar bezwaarschriften heeft verzocht. De vergoeding wordt vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het bezwaarschrift tegen de blokkeringsspecificatie van juni 2008, 1 punt voor het bezwaarschrift tegen de blokkeringsspecificatie van september 2008, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). In verband met de afgegeven toevoeging dient dit bedrag te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering.
- Verbod van reformatio in peius.
3.4 Eiseres heeft tevens aangevoerd dat de herziening en terugvordering van de uitkering
over de periode van 18 augustus 1997 tot en met 17 augustus 1998 en over de periode van
1 maart 2003 tot en met 19 juni 2008 in strijd zijn met het verbod van reformatio in peius, de rechtszekerheid en de zorgvuldigheid. Volgens eiseres kwam de tweede primaire beslissing van 6 oktober 2008 nadat eiseres bezwaar had gemaakt tegen de eerste primaire beslissing van 18 juni 2008. Bij de tweede primaire beslissing werd echter op basis van dezelfde gegevens bepaald dat over een langere periode geen recht op uitkering bestond en werd nog meer geld teruggevorderd. Hierdoor kwam eiseres in een nadeliger positie te verkeren. Deze tweede primaire beslissing is eigenlijk een beslissing op bezwaar, aldus eiseres.
3.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in eerste instantie is gebleken dat het
recht op bijstand over de periode van 18 augustus 1998 tot en met 28 februari 2003 is ingetrokken en ten onrechte verleende bijstand is teruggevorderd. Vervolgens is gebleken dat de verzwegen bankrekening (alsmede het daarop aanwezige substantiële vermogen) ook op 18 augustus 1997 al op naam van eiseres stond. Dit heeft er toe geleid dat het recht op bijstand vanaf de datum van toekenning van de bijstandsuitkering, zijnde 18 augustus 1997, is ingetrokken en ingevorderd. Ook de bijstand over de periode vanaf 1 maart 2003 tot en met 11 augustus 2008 is ingetrokken en teruggevorderd omdat ook in deze periode eiseres geen recht op bijstand had. Niet valt in te zien waarom hier dan ook sprake zou zijn van reformatio in peius. Immers, het primaire besluit van 6 oktober 2008 ziet op een andere periode waarover bijstand is ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres is dan ook niet door het indienen van haar bezwaarschrift in een nadeliger positie komen te verkeren.
3.6 De rechtbank overweegt het volgende. De beslissing van 6 oktober 2008 is genomen
hangende het bezwaar dat eiseres tegen het besluit van 18 juni 2008 had gemaakt. Het is echter een primaire beslissing van verweerder en geen beslissing op bezwaar. Het nemen van deze tweede primaire beslissing berust op een ambtshalve bevoegdheid van verweerder om de uitkering te herzien en terug te vorderen. Het besluit van 18 juni 2008 betrof een beperkte periode. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval geen sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. Ook de zorgvuldigheid en rechtszekerheid staan niet aan het nemen van een nieuw primair besluit over een andere periode in de weg. Dat het latere besluit is gebaseerd op dezelfde feitelijke grondslag maakt dit niet anders.
- Huisbezoek.
3.7 Eiseres heeft verder aangevoerd dat het gebruik van de gebezigde bewijsstukken in strijd is met het fair trial beginsel (artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)), de zorgvuldigheid en verdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Immers, alle bewijsstukken zijn verkregen uit het huisbezoek. Dit huisbezoek is uitgevoerd in strijd met de regels van zogeheten informed consent en de proportionaliteit en subsidiariteit. Aan eiseres is immers niet bericht dat zij het huisbezoek mocht weigeren, zonder dat dit gevolgen voor haar uitkering zou hebben. Dit had echter wel gemoeten. Verder had verweerder minder ingrijpende middelen voor handen om te controleren of eiseres recht had op een uitkering. Het buiten in een auto voor de deur van iemands huis posten is niet even erg als het grondig doorzoeken van een woning.
3.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende aanleiding was voor het
afleggen van het huisbezoek. Uit informatie van buren van eiseres is naar voren gekomen dat eiseres met haar twee dochters in de woning woonde terwijl in de gemeentelijke basis- administratie (gba) eiseres als enige bewoonster stond geregistreerd en zij in verband daarmee een toeslag ontvangt. De door eiseres afgelegde verklaring op 17 juni 2008 omtrent haar woonsituatie, in samenhang bezien met de al bekende gegevens, leidde niet tot eenduidigheid dat zij daar alleen zou wonen. Op basis van deze informatie /gegevens was gerede twijfel gerezen over de vraag of eiseres alleen woonde op het door haar opgegeven adres. Om die reden was een huisbezoek aangewezen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep zijn, indien er redelijkerwijs aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de voor het recht op bijstand vast te stellen gegevens, de medewerkers van de desbetreffende gemeente bij het vragen van toestemming om de woning te betreden niet gehouden zijn eiseres mee te delen dat het weigeren van de toestemming tot binnentreden zonder (directe) gevolgen voor de uitkering zal blijven. Verweerder meent dat het huisbezoek met instemming van eiseres heeft plaatsgevonden. In elk geval was er, gelet op de gerede twijfel die in dit geval was gerezen omtrent de rechtmatigheid van de uitkering, een redelijke grond om op huisbezoek te gaan. Van een onrechtmatig afgelegd huisbezoek is derhalve geen sprake.
3.9 De rechtbank stelt voorop dat het een aangekondigd huisbezoek betrof. Aanleiding
hiervoor was dat eiseres uit een risico-analyse naar voren kwam als een alleenstaande ouder waarbij haar twee dochters kort nadat zij 18 jaar oud waren geworden zich van het adres van de ouder hebben uitgeschreven. Naar aanleiding daarvan hebben medewerkers van Team Handhaving een aantal keer geprobeerd bij eiseres langs te gaan. Eiseres was echter steeds niet thuis. Wel gaf een (buur)man aan een medewerker van Team Handhaving te kennen dat op het adres van eiseres een vrouw met haar twee dochters woonde, hetgeen bevestigd werd door een vrouw die zich ook bevond in het flatgebouw waarin eiseres woont. Deze informatie tezamen gaf naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om de woonsituatie van eiseres te onderzoeken. Verweerder kon redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door eiseres voor het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens Er bestond dan ook een redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek bij eiseres. Daar komt bij dat eiseres tijdens het gesprek met medewerkers van Team Handhaving heeft verklaard dat haar dochters niet meer bij haar wonen, maar nog wel een ingerichte slaapkamer in haar woning hebben waar onder meer kleding van hen ligt. Op grond van het voorgaande was het huisbezoek dan ook gerechtvaardigd en mochten de medewerkers van Team Handhaving aan eiseres vragen de lade te openen waarin de bankafschriften van de niet opgegeven ABN AMRO-rekening lagen. Nu er een redelijke grond bestond voor het huisbezoek, hoefden de medewerkers van Team Handhaving niet vooraf aan eiseres mee te delen dat het niet meewerken aan het huisbezoek geen consequenties voor de uitkering zou hebben. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen strijd is met de regels van proportionaliteit en subsidiariteit nu niet is gebleken dat de informatie op een andere minder belastende wijze kon worden verkregen.
Uit het voorgaande volgt dat de aangetroffen bankafschriften van de niet opgegeven
ABN AMRO-rekening rechtmatig zijn verkregen en als bewijs mogen worden gebruikt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht. Uit de stukken blijkt dat haar meermalen expliciet is gevraagd alle bankrekeningen waarover zij beschikt op te geven. Eiseres heeft bij die gelegenheden de ABN AMRO-rekening niet gemeld terwijl dat wel had gemoeten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dit niet heeft kunnen of moeten begrijpen.
-Spaargeld.
3.10 Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat zij heeft voldaan aan alle op haar binnen
de Abw en WWB rustende verplichtingen. Het geld op de rekening, waarvan de bankafschriften bij het huisbezoek zijn aangetroffen, heeft zij binnen haar uitkeringsperioden in [woonplaats] en vervolgens in [woonplaats] van haar uitkering gespaard. Eiseres heeft een verklaring van NOAGG Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg van 3 oktober 2008 overgelegd waarin onder meer is vermeld dat eiseres op een dwangmatige wijze haar geld oppot en dat de dwangklachten onderdeel lijken van de PTSS en pogingen om te voorkomen dat ze in een armoedige en afhankelijke positie komt. Dit geld is daarom geen vermogen in de zin van die wetten, waardoor op haar niet de plicht rustte dit aan verweerder te melden.
3.11 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres er niet in is geslaagd aan
te tonen dat het bedrag op de verzwegen bankrekening ten tijde van de bijstandsverlening is gespaard. Gelet op de hoogte van het bedrag op de bankrekening en de hoogte van de vaste lasten waaronder gas, water, licht, huur en boodschappen, acht verweerder dat ook niet aannemelijk dan wel ongeloofwaardig. Verweerder acht dit temeer niet aannemelijk dan wel ongeloofwaardig nu meermalen is gebleken dat eiseres in betrekkelijk korte tijd een bedrag op de bankrekening stortte dat ruimschoots hoger was dan de bijstand die in die periode was verleend. Bovendien blijkt uit het wel bij verweerder bekende bankrekeningnummer [nummer] niet van geldopnames (in die bewuste perioden) die de verklaringen van eiseres ondersteunen.
3.12 De rechtbank heeft de volgende parallellen geconstateerd tussen opnames van de bij
verweerder bekende bankrekening bij Fortis (waarop de bijstandsuitkering werd gestort) en stortingen op de niet gemelde bankrekening bij ABN AMRO:
2001
- 7 februari 2001 opname van € 5.365,-, 8 februari 2001 storting van € 5.410,-.
2002
- 20 december 2002 opname van € 2.000,-, 20 december 2002 storting van € 2.300,-;
2003
- 3 december 2003 opname van € 1.160,-, 3 december 2003 storting van € 1.435,-;
2004
- 8 januari 2004 opname van € 767,-, 8 januari 2004 storting van € 1.020,-;
- 5 november 2004 opname van € 1.809,43, 5 november 2004 storting van € 1.805,-;
2005
- 8 april 2005 opname van € 708,-, 8 april 2005 storting van € 905,-;
- 7 juni 2005 opname van € 696,-, 7 juni 2005 storting van € 895,-;
2006
- 14 februari 2006 opname van € 490,-, 14 februari 2006 storting van € 490,-;
- 21 april 2006 opname van € 1.470,-, 21 april 2006 storting van € 1.470,-;
- 4 augustus 2006 opname van € 1.042,-, 4 augustus 2006 storting van € 1.050,-;
- 27 september 2006 opname van € 1.105,-, 27 september 2006 storting van € 1.105,-;
2007
- 16 januari 2007 opname van € 1.250,-, 16 januari 2007 storting van €1.250,-;
- 4 april 2007 opname van € 1.170,-, 4 april 2007 storting van € 1.180,-;
- 9 augustus 2007 opname van € 1.250,-, 9 augustus 2007 storting van € 1.560,-;
- 16 oktober 2007 opname van € 1.150,-, 16 oktober 2007 storting van € 1.000,-
De rechtbank constateert aan de hand van deze bedragen dat het betoog van eiseres over het sparen zou kunnen kloppen. Verweerder is hier onvoldoende op ingegaan in de beslissing op bezwaar, zodat op dit punt niet kan worden uitgegaan van de juistheid van deze beslissing. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder zal worden opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In dat besluit zal verweerder gemotiveerd dienen aan te geven of en in hoeverre hij de op de bankrekening van de
ABN AMRO gestorte bedragen aanmerkt als vermogen of als vrij te laten spaargelden, opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand werd ontvangen. Verweerder dient daarbij tevens een standpunt in te nemen, met in achtneming van artikel 34 van de WWB, over de circa € 11.000,-, waarover eiseres in [woonplaats] en vervolgens bij aanvang van de uitkering in [woonplaats] beschikte.
Indien verweerder wederom de stelling van eiseres, dat zij het geld van haar uitkering heeft gespaard, niet aannemelijk acht en het bezwaar ongegrond wil verklaren, dan dient verweerder eiseres nader in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat zij de op de bankrekening van de ABN AMRO gestorte bedragen van haar bijstandsuitkering heeft gespaard. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank daarbij op dat het overleggen van een stapel bankafschriften daartoe niet voldoende is, maar dat eiseres de correspondentie van opnamen en stortingen moet aantonen. Verder dient verweerder, indien hij op het moment van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar beschikt over voldoende informatie, het recht op bijstandsuitkering vast te stellen.
Tot slot.
3.13 Nu het bestreden besluit wordt vernietigd acht de rechtbank termen aanwezig om
verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. In verband met de afgegeven toevoeging dient dit bedrag te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres ten bedrage van € 1.288,- te betalen door verweerder aan de griffier van de rechtbank,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge, als voorzitter en mr. D.A. Verburg en
mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse als leden en in het openbaar uitgesproken op
27 november 2009.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.C. Storm-Grotenhuis mr. M. ter Brugge
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.