ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4661

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600395-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens confrontatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 3 augustus 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 10 april 2009 in Amersfoort heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven. De verdachte heeft meermalen met een mes in de rug en onderarm van het slachtoffer gestoken, maar het voorgenomen misdrijf is niet voltooid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een blanco strafblad en een psychologisch rapport waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het delict lijdende was aan een ziekelijke stoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid enigszins vermindert. De rechtbank heeft ook het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland in overweging genomen, waarin werd geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op noodweer en psychische overmacht, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich vrijwillig in een situatie heeft begeven waarin een hevige emotie voorspelbaar was en dat hij de confrontatie had kunnen vermijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan poging tot doodslag en heeft de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600395-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Irak)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. K.A. Krikke advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.J. Nijenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten poging tot doodslag, en baseert zich daarbij onder meer op de verklaring van verdachte, de verklaring van aangever en de foto’s van het letsel van de aangever. De officier van justitie acht het niet aannemelijk dat verdachte in zijn gezicht is geslagen, met of zonder voorwerp, of bij de keel is gegrepen door aangever. Voorts is verdachte naar de mening van de officier van justitie vrijwillig met aangever naar de achterkant van het benzinestation gegaan, ondanks dat verdachte wist dat aangever een temperamentvol karakter had en het verdachte door getuige [getuige] was afgeraden om met verdachte te gaan praten. Om die redenen acht de officier van justitie een noodweersituatie voorafgaand aan of op het moment van steken niet aanwezig. Dit temeer nu de aangever bij verdachte is weggetrokken voordat verdachte hem gestoken heeft.
3.2. Het standpunt van de verdediging ten aanzien van de bewijsmiddelen
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen vanwege het ontbreken van opzet bij verdachte. Verdachte had niet de bedoeling en had daarom ook geen opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - op het veroorzaken van de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte werd overvallen door de klap van aangever en haalde meer of minder bewust het mesje uit zijn broekzak om zich te verweren. Aangever is bij de daarop volgende worsteling gewond geraakt zonder dat verdachte het heeft gemerkt en zonder dat verdachte bewust heeft gestoken. Omdat het bovendien een heel klein mesje betrof is volgens de raadsman de kans dat door het steken daarmee de dood of zwaar lichamelijk letsel zouden optreden, niet aanmerkelijk te noemen. In elk geval heeft verdachte die kans niet bewust aanvaard.
3.3. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewijsmiddelen en het bewijsverweer
Ten aanzien van de bewijsmiddelen
Op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verdachte en aangever samen een geschiedenis hebben waarin (verbaal) geweld door beide partijen niet geschuwd werd. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat verdachte op 10 april 2009 aangever [slachtoffer] bij een benzinestation aan de A2 te Amersfoort vier maal met een mes heeft gestoken, waarbij aangever driemaal in de (boven)rug is geraakt..
De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 20 juli 2009, inhoudende -zakelijk weergegeven-: Ik wilde [slachtoffer] niks aandoen, maar op 10 april 2009 heb ik hem te Amersfoort met een mes gestoken. [getuige] zei nog dat ik weg moest gaan, maar ik wilde praten. Ik weet niet meer hoe het precies gegaan is, maar ik weet nog wel dat ik een mes uit mijn zak pakte.
- de aangifte van [slachtoffer], inhoudende -zakelijk weergegeven-: Op 10 april 2009 kreeg ik woorden/ruzie met [verdachte]. Ik werd vervolgens schuin weggetrokken door [getuige]. Ik kwam op dat moment ruggelings voor [verdachte] te staan. Ik zag nog net dat [verdachte] een mes trok en direct uithaalde in mijn richting. Ik voelde dat ik op de linkerzijde van mijn rug geraakt werd. Ik kwam ten val en belandde op mijn buik. Ik voelde dat ik nog meer in mijn rug geraakt werd.
- de verklaring van [getuige], inhoudende -zakelijk weergegeven-: Ik draaide [slachtoffer] met me mee en op dat moment werd [slachtoffer] gestoken. Toen ik vervolgens naar [verdachte] keek zag ik pas dat [verdachte] met een mes in zijn handen stond.
- de medische verklaring omtrent het letsel van aangever, inhoudende dat als letsel werd waargenomen een steekwond op de rechter onderarm, alsmede drie steekwonden op de linker bovenrug.
Ten aanzien van het bewijsverweer
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever meerdere keren in de bovenrug heeft gestoken met een mes. De rug is een kwetsbare plek van het lichaam. Het met een mes steken in de rug houdt het risico in zich dat als gevolg van die steken vitale organen, die relatief dicht onder de huidoppervlakte van de rug liggen, worden geraakt. Dit risico was naar het oordeel van de rechtbank temeer aanwezig nu de aangever, blijkens de foto’s van het letsel van aangever , tevens vlak onder zijn nek is geraakt, in de buurt van de plaats waar de halsslagader zich bevindt.
Het formaat van het mes kan zodanige steken veroorzaken dat daarmee deze vitale delen kunnen worden geraakt.
De kans dat aangever door deze steken zou komen te overlijden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk te noemen en is door verdachte, door tijdens een ruzie op de aangever in te steken, willens en wetens aanvaard en op de koop toe genomen.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 10 april 2009 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met kracht met een mes in de rug en de onderarm van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.5. Beoordeling van de verweren ten aanzien van noodweer(exces) en psychische overmacht
De verdediging heeft aangevoerd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen omdat verdachte zich verweerd heeft tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van aangever in de vorm van een klap en het vastgrijpen van de keel van verdachte, en dat er derhalve sprake is geweest van een noodweersituatie. Voorts is de raadsman van mening dat in onderhavige zaak het gebruik van een mes niet onevenredig is geweest ten opzichte van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De reputatie van aangever en de bedreigingen die hij heeft geuit aan het adres van verdachte en zijn gezin, alsmede het feit dat verdachte iets van ijzer in de vuist van aangever zag toen deze hem sloeg, maken dat het gebruik van het mesje als verdedigingsmiddel niet buitenproportioneel is te noemen, zodat het beroep op noodweer dient te slagen.
In dit verband dient volgens de raadsman ook acht te worden geslagen op de inhoud van het Pro Justitia-rapport van de psycholoog en op het reclasseringsrapport. Daaruit blijkt dat verdachte een structureel probleem heeft in het omgaan met stressvolle situaties omdat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en omdat zijn gedragsalternatieven beperkt zijn, wat kan leiden tot impulsief en agressief gedrag. De klap en de beledigingen hebben bij verdachte een zodanig hevige emotie losgemaakt dat verdachte in zijn verdediging te ver is gegaan maar dat dit het gevolg is van een emotie die werd veroorzaakt door de aanval van aangever. van een noodweerexces situatie kan worden gesproken.
Als de rechtbank dit verweer niet honoreert dan doet de raadsman een beroep op psychische overmacht. Door de voormelde psychische conditie van verdachte en de opbouw van spanningen door voortdurende bedreigingen en krenkingen van de kant van aangever heeft de klap van aangever de emoties bij verdachte doen overvloeien, waardoor een drang is ontstaan waaraan hij geen weerstand kon bieden.
Uiterst subsidiair verzoekt de raadsman rekening te houden met de omstandigheden waaronder het tot de confrontatie tussen verdachte en aangever is gekomen. Ook verzoekt de raadsman bij de beoordeling rekening te houden met de persoon van verdachte zoals daarvan blijkt uit het psychologische en het reclasseringsrapport.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte door aangever geslagen is met een voorwerp, zoals hij eerder bij de politie heeft verklaard. De verdachte heeft deze verklaring ter terechtzitting niet herhaald en de eerder bij de politie afgelegde verklaring dat aangever een (stalen) voorwerp in zijn handen gehad zou hebben, wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat verdachte wel door aangever is geslagen. Na de aanval van aangever is die echter bij verdachte weggetrokken door getuige [getuige]. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat op het moment dat aangever weggetrokken werd van verdachte, ook de noodweersituatie voorbij was, zo deze al had bestaan. Immers, toen was in ieder geval geen sprake meer van een wederrechtelijke aanval.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Ook het beroep op noodweer-exces, wordt door de rechtbank verworpen, nu zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. .
Verdachtes psychische toestand maakt dit oordeel niet anders.
Tot slot heeft de raadsman een beroep op psychische overmacht gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het steekincident geen sprake is geweest van psychische overmacht, zoals door de verdediging is betoogd. Vast is komen te staan dat - wat er ook zij van door eerdere confrontaties opgebouwde spanning - verdachte op de bewuste dag geheel vrijwillig met [slachtoffer] naar de achterkant van het benzinestation is gegaan. Verdachte was reeds vaker belaagd door [slachtoffer] en dacht dat het wel los zou lopen omdat er twee getuigen bij aanwezig waren. Deze situatie en de mogelijke klap die - volgens volgens verdachte de aanleiding waren voor het bewust uit zijn zak halen van het mes en voor alles wat daarop gevolgd is – vormen naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat bij verdachte een zodanige drang is ontstaan waaraan hij geen weerstand kon en hoefde te bieden en hij daarom niet anders kon handelen. Verdachte heeft zich immers willens en wetens begeven in een situatie waarbij een hevige emotie voorspelbaar was. Daarbij zijn er diverse momenten geweest waarop verdachte had kunnen besluiten de confrontatie nu juist te mijden. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op psychische overmacht.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar nu de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer verwerpt. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Nu de rechtbank het beroep van verdachte op noodweerexces en psychische overmacht verwerpt en er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte dus strafbaar.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag.
De officier van justitie houdt hierbij rekening met de posttraumatische stressstoornis die verdachte volgens het Pro Justitia Rapport heeft en neemt uit deze rapportage het oordeel over dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen verklaart en tot strafoplegging komt, verdachte op vrijwillige basis te laten behandelen bij Centrum 45, omdat deze organisatie gespecialiseerd is in hulpverlening voor vluchtelingen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan oordeelt de rechtbank als volgt.
Een confrontatie met woorden is uitgegroeid tot een fysieke confrontatie tussen verdachte en aangever. Dat het slachtoffer geen ernstigere verwondingen heeft opgelopen mag gezien de plaats van de steekwonden een wonder genoemd worden, hetgeen geenszins aan verdachte is te danken. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg brengt bij de aangever en omstanders. Een dergelijk misdrijf schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Verdachte heeft geen enkel respect voor het leven van het slachtoffer getoond.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij een blanco strafblad heeft. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 5 juni 2009 van psycholoog D.J. Burck, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. Voorts heeft de rechtbank gelet op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt d.d. 16 juli 2009 door A. Akollo, waarin geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en behandeling bij De Waag.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten vijf maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door Reclassering Nederland mogelijk.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
7. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.G.L.M. Verbunt, voorzitter, mr. J.M. Bruins en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 augustus 2009.