ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3732

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
277456 HARK 09-402
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Utrecht

Op 18 november 2009 heeft de Rechtbank Utrecht een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M.P. Jongsma. Het verzoek was gericht tegen de rechters van de meervoudige strafkamer die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak waarin de verzoeker als verdachte was aangemerkt. De wrakingsgrond was de vrees voor vooringenomenheid van de rechters, omdat de verzoeker van mening was dat de rechtbank al een oordeel had gevormd over de belastende inhoud van afgeluisterde gesprekken die zonder schriftelijk bevel waren verkregen. Tijdens de zitting op 11 november 2009 werd het verzoek tot wraking mondeling toegelicht door mr. Jongsma, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er sprake was van een vormverzuim, aangezien het schriftelijk bevel ontbrak. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de rechters subjectief vooringenomen waren. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de verdediging gewogen en geconcludeerd dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank had zich immers al uitgelaten over de ernst van het verzuim en de gevolgen daarvan voor de verdachte, wat de schijn van partijdigheid wekte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek gegrond verklaard en de griffier opgedragen om de beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. Dit besluit heeft gevolgen voor de verdere behandeling van de strafzaak, waarbij de verdachte en zijn raadsman opnieuw zullen worden opgeroepen voor een zitting in de meervoudige strafkamer op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 277456 HARK 09-402
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
18 november 2009
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden te Zoetermeer,
verzoeker,
advocaat mr. C.M.P. Jongsma,
tegen
mr. [A],
mr. [B],
mr. [C],
respectievelijk voorzitter en rechters van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank te Utrecht.
1. De procedure
1.1. Ter terechtzitting van 11 november 2009 heeft mr. Jongsma namens verzoeker een verzoek tot wraking gedaan tegen de hiervoor genoemde rechters van de meervoudige strafkamer. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De meervoudige kamer heeft niet in de wraking berust.
1.3. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft later op diezelfde dag plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig verzoeker en mr. Jongsma, alsmede de voorzitter en de leden van voormelde strafkamer en mr. A.M.F. van Veghel, officier van justitie.
1.4. Op de zitting heeft mr. Jongsma namens verzoeker het verzoek tot wraking mondeling toegelicht.
1.5. Mr. [B] heeft daarop het woord gevoerd en daarbij gepersisteerd bij de weigering in het verzoek tot wraking te berusten.
1.6. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
1.7. Nadat de behandeling van het verzoek was gesloten is de uitspraak bepaald op heden.
2. Het verzoek en de grondslagen daarvan
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
2.2. Mr. Jongsma heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat bij verdachte de vrees bestaat dat de rechtbank vooringenomen is over de vraag of de – belastende – inhoud van afgeluisterde gesprekken, die zijn opgenomen zonder daartoe strekkend schriftelijk bevel, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Hij stelt dat hij voornemens is om namens zijn cliënt te bepleiten dat de gesprekken niet voor het bewijs mogen worden gebruikt en dat nu al duidelijk is dat de rechtbank dat standpunt niet deelt. Pleiten is zinloos, aldus de raadsman.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van (onder meer) de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3. Nu niet is gesteld of gebleken dat er in deze zaak aanleiding is voor de vrees dat de rechters subjectief vooringenomen zouden zijn, staat ter beoordeling voor of de aangevoerde en anderszins gebleken omstandigheden zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters vooringenomen zijn – objectief – gerechtvaardigd is.
3.4. Bij de beoordeling van het verzoek gaat de wrakingskamer uit van het volgende. De onderhavige strafzaak werd gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [X] (parketnummers 16/600905-08 en 16/711030-08). Tijdens de behandeling van de zaak op 13 oktober 2009 is aan de orde gekomen dat de politie tijdens het strafrechtelijk onderzoek diverse gesprekken heeft opgenomen en afgeluisterd zonder daartoe strekkend schriftelijk bevel van de officier van justitie. De tekst van een aantal van deze gesprekken is onderdeel van het dossier van beide verdachten. Beide raadslieden hebben de rechtbank op 13 oktober 2009 – na het requisitoir – verzocht een aantal getuigen te horen in verband met het ontbreken van het schriftelijk bevel. De rechtbank heeft dit verzoek toen afgewezen.
De behandeling van de zaak werd hervat op 11 november 2009. Nadat de raadsman van de medeverdachte zijn pleidooi had gehouden, waarin hij de rechtbank onder meer heeft verzocht de inhoud van de afgeluisterde gesprekken van het bewijs uit te sluiten, heeft de rechtbank een opnieuw gedaan verzoek tot het horen van voornoemde getuigen behandeld. Na een schorsing van de zitting voor beraad heeft de rechtbank de zitting hervat en als haar beslissing op het verzoek meegedeeld dat dit werd afgewezen. Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft de rechtbank deze beslissing uitvoerig gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende uitgesproken:
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de verdediging vast dat er sprake is van een vormverzuim nu een schriftelijk bevel als bedoeld in artikel 126l ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat alle betrokkenen hebben gehandeld zonder dit schriftelijk bevel.
Bij het bepalen van de rechtsgevolgen die dit verzuim moet hebben, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid gemaakt moet worden naar verschillende vormen van voorschriften die worden gegeven aan de officier van justitie en andere opsporingsinstanties, te weten voorschriften die een waarborg voor de rechten van de verdachte inhouden en voorschriften die slechts een instructienorm beogen te geven. Daarbij geldt dat een schending van een waarborgnorm in het algemeen ernstiger consequenties zal hebben dan de schending van een instructienorm.
(…) Het voorgaande brengt met zich dat de voorschriften die de rechten van de verdachte beogen te waarborgen, te weten de afweging door het daartoe bevoegde gezag of al dan niet tot het opnemen van vertrouwelijke informatie mag worden overgegaan, niet zijn geschonden.
(…) De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen enkel aanknopingspunt bevindt voor het oordeel dat [verzoeker] en/of [X] door het schenden van deze instructienorm op enigerlei wijze in hun rechtens te respecteren belangen zouden kunnen zijn geschaad. (…)
Vaststaat dat er sprake is van een vormverzuim. Nu niet valt in te zien op welke wijze verdachten door de schending van dit vormverzuim in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad, bestaat er geen noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen.
3.5. De wrakingskamer gaat er vanuit dat de inhoud van de afgeluisterde gesprekken belastend voor verzoeker als verdachte in de strafzaak kan zijn, in die zin dat de inhoud van die gesprekken kan bijdragen aan het bewijs van de hem ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft ook aangevoerd dat hij in zijn nog te houden pleidooi tot de conclusie zal komen dat de gesprekken vanwege het vormverzuim zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs.
3.6. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft een van de rechters benadrukt dat de rechtbank met de motivering van haar beslissing tot afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet heeft bedoeld om op enigerlei wijze aan te geven dat zij al enige beslissing heeft genomen op grond van de artikelen 348, 350 en 359a van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Desalniettemin is de wrakingskamer van oordeel dat door de hierboven geciteerde overwegingen de vrees gerechtvaardigd is dat de rechtbank zich al een oordeel heeft gevormd over vragen die eerst nadat de behandeling van de zaak is afgerond aan de orde dienen te komen. Daardoor kan de rechterlijke onpartijdigheid worden geschaad. De rechtbank heeft zich immers zonder voorbehoud en expliciet in het kader van de beoordeling van de rechtsgevolgen van het verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, uitgelaten over de ernst van dat verzuim en het nadeel dat de verdachte daardoor kan hebben geleden. Dat een en ander werd ingegeven door het verzoek om getuigen te horen en in dat verband werd overwogen, maakt dat niet anders. Het wrakingsverzoek dient dan ook gegrond te worden verklaard.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. verklaart het verzoek gegrond;
4.2. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan mr. Jongsma, mr. [A], mr. [B] en mr. [C], mr. A.M.F. van Veghel (de officier van justitie), de sectorvoorzitter van de sector Strafrecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank;
4.3. beveelt, nu uit het proces-verbaal van de strafzitting blijkt dat dit niet reeds is geschied, de officier van justitie om de verdachte en zijn raadsman op te roepen om te verschijnen ter zitting van de meervoudige strafkamer op een nader te bepalen datum.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Dondorp, voorzitter, en mrs. P. Bender en
J.K.J. van den Boom, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. M.S.D. de Weerd, griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.