ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3195

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600168-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 oktober 2009 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan zes maanden actief betrokken was bij de handel in cocaïne, samen met haar partner, die als medeverdachte fungeerde. De verdachte werd op 4 augustus 2008 aangehouden en de rechtbank heeft op basis van verschillende getuigenverklaringen en observaties geconcludeerd dat zij opzettelijk cocaïne heeft verkocht en verstrekt vanuit hun gezamenlijke woning, waar ook hun kinderen aanwezig waren.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, waaronder de langdurige duur van de drugshandel en de impact op de volksgezondheid. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven tijdens de rechtszitting, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot een zwaardere straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig weken, waarvan twintig weken voorwaardelijk, en een taakstraf van honderdvijftig uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600168-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F. Rethmeier, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter terechtzitting op 13 mei 2009 gewijzigd en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van handel in harddrugs.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen haar is tenlastegelegd.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1], gepleegd in de periode van 4 augustus 2008 tot 13 februari 2009, alsmede op 13 februari 2009.
De rechtbank baseert zich daarbij op de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
[betrokkene 1] heeft tegenover de rechter commissaris verklaard dat hij [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt dat hier en ook hierna [medeverdachte 1] bedoeld wordt) kent sedert het voorjaar van 2007 en dat hij toen voor het eerst cocaïne bij hem in [plaats] in de buurt van discotheek [bedrijf] kocht. Vanaf zomer 2008 kocht hij de cocaïne op het huisadres van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt dat dit in [plaats] was). [plaats] (de rechtbank begrijpt dat hier en ook hierna [verdachte] bedoeld wordt) liet hem wel eens binnen wachten tot [medeverdachte 1] er was. Gemiddeld kocht hij vier keer in de maand cocaïne.
[betrokkene 2] is een paar keer met haar vriend [betrokkene 1] mee geweest om drugs te kopen. Zij heeft [betrokkene 1] in mei 2007 leren kennen en is een maand later met hem meegegaan naar [plaats], nabij discotheek [bedrijf] waar zij zag dat [betrokkene 1] drugs kocht van een man die [medeverdachte 1] heette. Zij is een keer of tien met [betrokkene 1] mee geweest en hij kocht steeds van diezelfde [medeverdachte 1] cocaïne. Zij is ook een keer naar de woning van die [medeverdachte 1] op de [adres] in [plaats] geweest. [betrokkene 1] ging gemiddeld om de twee weken cocaïne halen. Meestal gingen ze via de achterdeur de woning in en zij heeft gezien dat als [medeverdachte 1] er niet was, dit is ongeveer drie keer gebeurd, de vrouw van [medeverdachte 1] dan zelf de cocaïne ergens vandaan pakte en dit verkocht aan [betrokkene 1]. De vrouw liep altijd naar boven om het te halen.
[betrokkene 3] kocht twee jaar lang cocaïne bij [medeverdachte 1]. Hij kocht niets anders dan cocaïne en dat was meestal bij discotheek [bedrijf]. Hij is vier à vijf keer bij [medeverdachte 1] thuis geweest om drugs te kopen.
[verdachte] merkte dat [medeverdachte 1] zich ergens in 2007 vreemd begon te gedragen. Zij vermoedde dat de mensen aan de deur van de woning voor drugs kwamen. Zij heeft ook wel eens een pakje voor [medeverdachte 1] moeten afgeven. Het pakje was een vierkant wit pakje en ze snapte heel goed dat er cocaïne in zat. Vanaf augustus 2008 toen [medeverdachte 1] werd aangehouden voor het bezit van drugs kreeg zij in de gaten dat [medeverdachte 1] drugs verkocht vanuit haar woning.
Verdachte is op 4 augustus 2008 aangehouden voor handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Op 13 februari 2009 heeft een observatie plaatsgehad rondom de woning [adres] te [plaats]. Daarbij werd waargenomen dat diverse mensen bij voormelde woning aan de deur kwamen en binnen enkele minuten weer buiten stonden en dat aan de hand van deze waarneming bij verbalisant de indruk ontstond dat vanuit deze woning veelvuldig in verdovende middelen wordt gehandeld. Een aantal van deze bezoekers is aangehouden en heeft een verklaring afgelegd.
[betrokkene 4] heeft de cocaïne die hij bij zich droeg gekregen van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) omdat hij diens huis aan de [adres] te [plaats] heeft opgeknapt.
[betrokkene 5] heeft de zojuist bij hem aangetroffen vier pakjes cocaïne zojuist in Utrecht gekocht van [medeverdachte 1].
[betrokkene 1] heeft de bij hem aangetroffen halve gram cocaïne bij [medeverdachte 1] in de woning [adres] te [plaats] gekocht en naast [medeverdachte 1] was ook diens vrouw aanwezig.
[betrokkene 3] heeft op 13 februari 2009 een halve gram cocaïne gekocht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] met zijn vrouw en twee kinderen waren in de woning aanwezig.
Uit de voorgaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte vanaf 4 augustus 2008 tot en met 13 februari 2009 weet heeft gehad van de handel in cocaïne door haar partner [medeverdachte 1] en daaraan ook zelf een actieve bijdrage heeft geleverd door daarbij aanwezig te zijn en ook zelf cocaïne te verstrekken als medeverdachte [medeverdachte 1] zelf niet thuis was. De handel vond plaats vanuit de echtelijke woning.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen haar onder 1 en 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
1.
zij in de periode van 4 augustus 2008 tot 13 februari 2009 te Houten tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij op 13 februari 2009 te Houten tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en voorts een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
5.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met haar partner gedurende een vrij lange periode schuldig gemaakt aan handel in harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. In dit geval wordt de ernst van de feiten versterkt door enerzijds de duur ervan en anderzijds door de omstandigheid dat verkoop van harddrugs plaatsvond vanuit de woning waar buiten verdachte en haar partner ook hun beider kinderen verbleven, terwijl de handel ook in hun aanwezigheid plaatsvond.
Uit de justitiële documentatie betreffende verdachte blijkt dat zij daarin onbekend is.
Uit het uitgebrachte voorlichtingsrapport blijkt dat door de reclassering de kans op recidive klein wordt geacht en dat hulp en steun aan verdachte niet nodig wordt geacht. Voorts heeft verdachte de zorg over twee jonge kinderen.
Verdachte heeft met betrekking tot de feiten ter terechtzitting geen openheid van zaken willen geven. Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat zij een actieve rol in de bewezen verklaarde feiten heeft gespeeld.
De rechtbank is van oordeel dat op grond daarvan en op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten oplegging van een gevangenisstraf en tevens van een hogere taakstraf dan die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
7. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES EN DERTIG WEKEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWINTIG WEKEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen, indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 oktober 2009.
Mr. Kruyer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.