ECLI:NL:RBUTR:2009:BK0018

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512076-09; 16/602540-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdige verdachte na inbraak en aanrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 8 september 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die op 17 mei 2009 betrokken was bij een inbraak in een kledingwinkel aan de Zadelstraat te Utrecht en een aanrijding op de Aartsbisschop Romerostraat. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de inbraak had gepleegd en dat hij na de aanrijding was doorgereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een jeugddetentie op van vier maanden, die tenuitvoer zou worden gelegd in de rijksinrichting Eikenstein te Zeist, met de mogelijkheid van nachtdetentie. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van één jaar, bestaande uit ambulante begeleiding door Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) en begeleiding door Titan en Bureau Jeugdzorg. De rechtbank benadrukte dat dit de laatste kans voor de verdachte was om zijn gedrag te verbeteren, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank besloot ook dat de voorwaardelijke straf van 58 dagen jeugddetentie, die eerder was opgelegd, ten uitvoer zou worden gelegd in de vorm van nachtdetentie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter M.J. Veldhuijzen, en de rechters I. Bruna en D.A.C. Koster.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512076-09; 16/602540-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
Gedetineerd in de Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, te Zeist
raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
samen met anderen een inbraak in een winkel heeft gepleegd danwel medeplichtig daaraan is geweest
Ten aanzien van feit 2:
is doorgereden na een aanrijding.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs van medeplegen ontoereikend is. Verdachte heeft een dermate ondergeschikte rol bij de inbraak gehad, dat niet gesproken kan worden van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking om verdachte als medepleger aan te merken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverwegingen, verwijzen naar de paginanummering van de in wettelijk vorm opgemaakte processen-verbaal .
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen op
17 mei 2009 te Utrecht heeft ingebroken in een kledingwinkel aan de Zadelstraat en vervolgens een aanrijding heeft veroorzaakt waarna hij is doorgereden.
Op 17 mei 2009 omstreeks 03.33 uur wordt melding gedaan van een bedrijfsinbraak in de Zadelstraat te Utrecht. Verdachte zou in een donkere Suzuki met kenteken [kenteken] zijn weggereden in de richting van het Domplein.
Verbalisanten hebben genoemde Suzuki ter hoogte van de Jan van Galenstraat in het oog gekregen, en hebben vervolgens de achtervolging ingezet. De bestuurder gaf geen gevolg aan het gegeven stopteken maar verhoogde zijn snelheid. Verbalisanten zagen dat de bestuurder de controle over zijn voertuig verloor en dat in een bocht de kofferbak van de genoemde Suzuki openging. Zij zagen dat de auto vol lag met kledingstukken en dat er diverse kledingstukken uit het voertuig vielen. Verbalisanten zagen even verderop dat de bestuurder de auto verliet en wegrende .
Verdachte is aangehouden op 17 mei 2009 te 03.42 uur .
De technische recherche heeft een onderzoek verricht aan de personenauto van het merk Suzuki met kenteken [kenteken]. Er werd deukschade aan de onderzijde van het rechterportier geconstateerd en de bumper rechtsachter hing los en was beschadigd.
In het voertuig werden drie keien aangetroffen, een breekijzer en de achterbank en de kofferbak lag vol met kleding .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden bekeken waarop de inbraak op 17 mei 2009 in de Zadelstraat te Utrecht is te zien.
Om 03:29:47 komt een voertuig in beeld en dit wordt stilgezet. Om 03:32:42 zoomt de camera in op een auto die aan de rechterkant van de weg staat voor een pand. De achterklep van de auto is open en staat omhoog. Er staat 1 persoon achter die iets in de kofferbak legt. Er komen 2 personen uit het pand met goederen die zij achter in de auto leggen. Een van hen gaat in de auto zitten, een ander springt op een scooter en de laatste legt nog spullen in de achterbak, sluit de achterklep en springt achterop de scooter .
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zien op 17 mei 2009 omstreeks 03.35 uur (dit is een kennelijke verschrijving, daar verbalisanten na 03.40 uur de melding kregen dat er een voertuig was achtergelaten op de Aartsbisschop Romerostraat; kennelijk is bedoeld om 3.45 uur) op de Aartsbisschop Romerostraat te Utrecht een personenauto, merk Suzuki met kenteken [kenteken] staan. De Suzuki had zich op een betonnen balk vast gereden en had schade. Verbalisanten zagen kras- en lakschade aan de gehele rechterzijde op ongeveer 40 centimeter hoogte. Verbalisanten zagen dat achter de Suzuki een Hyunda Lantra, kenteken [kenteken], met schade geparkeerd stond waaronder een veegspoor op een hoogte van ongeveer 40 centimeter .
Aangever [benadeelde 1], eigenaar van de kledingwinkel aan de Zadelstraat te Utrecht, heeft verklaard dat er op 17 mei 2009 is ingebroken in zijn winkel. Hij zag dat het bovenste gedeelte van de voordeur dat uit glas bestond kapot was. In de winkel zag hij vier stenen liggen. Van de vijf rekken aan de rechterzijde en van twee kledingrekken aan de linkerzijde was alle herenkleding weggenomen. Van de planken waren ook alle kleding en accessoires weggenomen .
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2009 zag dat er schade aan zijn auto zat. Zijn auto betreft een Hyundai Lantra met kenteken [kenteken]. Er zat kras- en lakschade aan de linkerzijde van de voorbumper, aan de rechtervoorzijde zat kras- en lakschade aan de bumper en een deel van de gril was afgebroken en lag op de grond. Hij zag dat ongeveer 1,5 meter voor zijn auto een Suzuki met kenteken [kenteken] met schade aan de rechterzijde op het trottoir stond. Hij zag dat over de hele rechterzijde op ongeveer 40 centimeter hoogte kras- en lakschade zat. De bestuurder van de Suzuki heeft op geen enkele wijze zijn identiteitsgegevens kenbaar gemaakt .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er ingebroken zou worden en dat hij met degenen, die de inbraak zouden plegen had afgesproken de Suzuki met de gestolen waar naar een schuur te rijden om de goederen daar te verbergen. Hij zou hiervoor € 300,- krijgen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij kort voordat de door hem bestuurde auto stopte wel iets gehoord heeft, maar dat hij niet zeker weet of hij een auto geraakt heeft .
Gelet op de voorgaande bewijsmiddelen in hun onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris geen verklaring willen afleggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet bij de inbraak is geweest maar enige tijd daarvoor is afgezet door drie jongens op een onbekende plek. Na ongeveer 30 tot 45 minuten is de auto bij hem gestopt en de bestuurder uitgestapt; hij is achter het stuur gaan zitten om de zich kennelijk in die auto bevindende gestolen goederen naar een schuur te brengen.
Deze verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De rechtbank acht het onlogisch dat de mededaders van de inbraak hem 30 tot 45 minuten elders hebben laten wachten in plaats van hem te laten helpen met het wegnemen van de goederen. Verdachte was naar eigen zeggen immers al min of meer op de hoogte van wat er zou gaan plaatsvinden. Bovendien is verdachte slechts 9 minuten na de inbraak aangehouden terwijl hij in het bezit was van de weggenomen kleding. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat in die korte tijdsspanne niet alleen vanaf de plaats delict is weggereden met de vluchtauto, waarna een wilde achtervolging door de politie heeft plaatsgevonden, maar dat er tussentijds eveneens gestopt is, waarbij een wisseling van bestuurder zou hebben plaatsgevonden. Daarbij komt, dat verdachte zelfs niet bij benadering kan vertellen waar hij dan al die tijd gewacht zou hebben, en hij voornoemde verklaring voor het eerst ter terechtzitting heeft afgelegd, terwijl hij daartoe zowel bij de politie als bij de rechter commissaris de gelegenheid heeft gehad.
Zelfs al zou de verklaring van verdachte kloppen, dan nog komt de rechtbank tot het oordeel, gelet op de wetenschap die verdachte had, het rijden van de vluchtauto met de gestolen goederen, het verschaffen van een plaats om die goederen te verstoppen en het meedelen in de buit, dat hij een rol in het geheel heeft gehad die gelijkwaardig was aan die van zijn mededaders. Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank ook bij die lezing van de feiten tot de conclusie dat er sprake is van medeplegen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 17 mei 2009 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een kledingwinkel
gevestigd aan de Zadelstraat aldaar heeft weggenomen een grote hoeveelheid
herenkleding, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van
braak op een voordeur van die kledingwinkel;
2.
op 17 mei 2009 te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de
Aartsbisschop Romerostraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl
bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [benadeelde 2] schade was toegebracht;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
-jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek in de vorm van nachtdetentie;
-de Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) voor de duur van 1 jaar, subsidiair 1 jaar jeugddetentie, in de vorm van begeleiding van Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (hierna te noemen NPT) en Titan;
-toewijzen van de vordering tenuitvoerlegging van 58 dagen jeugddetentie in de vorm van nachtdetentie.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en heeft zich niet verzet tegen het opleggen van de Gedragsbeïnvloedende Maatregel voor de duur van 1 jaar. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen een zeer brutale inbraak gepleegd in een winkel in de binnenstad van Utrecht, hetgeen door een aanzienlijk aantal getuigen is waargenomen.
Verdachte en/of zijn mededaders zijn met een auto en een scooter voor de winkel gaan staan, hebben daar stenen door het raam gegooid, zijn naar binnen gegaan, hebben een grote hoeveelheid kleding weggenomen, deze in de auto gelegd en zijn weggereden.
Vervolgens is verdachte, die in de auto met gestolen kleding reed, met hoge snelheid op de vlucht gegaan voor de politie waardoor hij een aanrijding heeft veroorzaakt. Verdachte heeft hierbij met hoge snelheden door de bebouwde kom gereden, terwijl hij niet de beschikking over een rijbewijs heeft, noch over enige rijervaring beschikt. Na de aanrijding is hij uit de auto gestapt en weggerend, zonder zich te bekommeren over de door hem veroorzaakte schade.
Verdachte heeft door zijn handelwijze schade veroorzaakt bij de slachtof¬fers van de feiten.
Door in te breken in een winkel, heeft verdachte bovendien bijgedragen aan de toenemende onvrede en de noodzaak tot verdere beveiliging onder winkeliers.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Blijkens zijn strafblad is verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, vele malen eerder met justitie in aanraking geweest en heeft hij zich eerder schuldig gemaakt aan vermogensdelicten. Verdachte is laatstelijk veroordeeld voor soortgelijke delicten op 28 april 2009 en heeft vervolgens de bewezenverklaarde feiten drie weken na deze veroordeling gepleegd.
De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg hebben diverse rapporten over verdachte opgemaakt, laatstelijk op respectievelijk 5 augustus 2009 en 10 augustus 2009.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een motivatieonderzoek in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel d.d. 15 juni 2009 opgemaakt door drs. D. Van Bethem, gedragsdeskundige (als bijlage gevoegd bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming).
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar in de vorm van begeleiding van NPT en Titan. Aangezien eerdere intensieve interventies binnen het strafrechtelijk kader niet het gewenste effect gehad hebben, blijkens de recidive, en verdachte inmiddels te oud is voor interventies binnen het civielrechtelijke kader is de maatregel voor verdachte noodzakelijk en het meest geïndiceerd. Verdachte heeft behoefte aan begeleiding met name op het gebied van empathie, uitbreiding van het behandelingsrepertoire, zelfcontrole en een ‘forse stok achter de deur’.
De Raad acht het verder van belang dat verdachte een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke straf opgelegd krijgt. Het is echter van belang dat NPT direct start en verdachte vanuit nachtdetentie middels NPT aan zijn motivatie kan werken. Bovendien kan de overgang van Titan naar het ROC plaats vinden in de modaliteit van nachtdetentie.
Bureau Jeugdzorg heeft voor de uitvoering van de gedragsbeïnvloedende maatregel een plan van aanpak gemaakt dat is afgestemd op de problematiek van verdachte. Het plan behelst
de NPT. Op 13 juli 2009 heeft het intakegesprek met verdachte plaatsgevonden. Verdachte voldoet zonder meer aan de criteria van NPT; er is sprake van een aanzienlijke delictgeschiedenis, een hoog recidiverisico en complexe problematiek op diverse leefgebieden. Zo snel mogelijk na de start van NPT wordt de intensieve fase ingezet. Dan wordt met hem een plan van aanpak gemaakt waarin doelen verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd. Samen met Titan wordt een trajectplan opgesteld hoe verdachte zijn dagbesteding vorm kan geven en hoe hij dit kan gaan volhouden. Wanneer hij naar het ROC gaat, controleert Titan zijn schoolgang en verzorgt begeleidingsmomenten buiten schooltijd om hem te trainen in en te begeleiden bij de vaardigheden die hem in staat stellen zijn schoolgang vol te houden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een rapport d.d. 24 juni 2008, opgemaakt door mr. drs. W. van der Wal, psycholoog. De deskundige komt tot de slotsom dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wel is er sprake van grensoverschrijdend antisociaal gedrag.
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen gebruik van dit rapport dat ouder is dan één jaar.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de ernst van de door verdachte begane strafbare feiten en de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven aanleiding tot het opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel. Daarnaast acht de rechtbank de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Op grond van het vorenstaande neemt de rechtbank het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige op te leggen voor de duur van 1 jaar over. De rechtbank zal deze maatregel opleggen als hierna te melden.
De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat verdachte dit moet zien als een allerlaatste kans. Diverse malen eerder is hem immers al een kans op gedragsverbetering geboden in de vorm van begeleiding met ITB+. Al die kansen heeft verdachte tot op heden onbenut gelaten. Gelet echter op de toch nog jonge leeftijd van verdachte die inmiddels wel de grens van de strafrechtelijke meerderheid heeft overschreden, het feit dat door inspanning van velen het plan van aanpak reeds tot stand is gekomen en de iets andere insteek van de maatregel ten opzichte van de eerdere vormen van begeleiding, maken evenwel dat de rechtbank verdachte deze allerlaatste kans zal bieden. Daarbij speelt tevens een belangrijke rol dat de rechtbank zich bewust is van het feit dat, als verdachte deze kans niet grijpt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
De eis van de officier van justitie om tevens aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden op te leggen is gelet op het justitieel verleden van verdachte alleszins te begrijpen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat gelet op het intensieve karakter van de op te leggen maatregel de aan verdachte op te leggen jeugddetentie korter van duur dient te zijn.
Aangezien de rechtbank het van belang acht dat NPT direct kan starten en de overgang van Titan naar het ROC kan plaatsvinden, zal zij bepalen dat deze jeugddetentie zal worden tenuitvoergelegd in de vorm van nachtdetentie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
6 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 58 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 28 april 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank bepalen dat ook deze jeugddetentie zal worden tenuitvoergelegd in de vorm van nachtdetentie.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77v, 77w, 77wc, 77dd, 77gg, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 4 (vier) maanden welke tenuitvoer zal worden gelegd in de rijksinrichting Eikenstein te Zeist en bepaalt tevens dat veroordeelde daarbij in aanmerking komt voor nachtdetentie (conform de regels neergelegd in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen);
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- legt op aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 jaar, bestaande uit:
- de ambulante intensieve begeleidingsvorm NPT,
- begeleiding door Titan,
- begeleiding van Bureau jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering;
-beveelt dat, als verdachte niet naar behoren meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 28 april 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/602540-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 58 dagen jeugddetentie welke tenuitvoer zal worden gelegd in de rijksinrichting Eikenstein te Zeist en bepaalt tevens dat veroordeelde daarbij in aanmerking komt voor nachtdetentie (conform de regels neergelegd in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen).
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. I. Bruna en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2009.