vonnis
RECHTBANK UTRECHT
247418 / HA ZA 08-7931 juli 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 247418 / HA ZA 08-793
de maatschap naar burgerlijk recht
[X] ADVOCATEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N. van den Burg,
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats]
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J. van Ewijk.
Partijen zullen hierna [X], [gedaagde 1], [gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagden]. genoemd worden.
In conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 12 november 2008
• het proces-verbaal van comparitie van 22 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [X] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde 1] werkzaamheden verricht, bestaande uit het verstrekken van juridische adviezen en het verlenen van juridische bijstand in een gerechtelijke procedure. Dit is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 11 april 2002.
2.2. [gedaagde 1] heeft op 16 mei 2002 schriftelijk [gedaagde 2] gevolmachtigd om haar belangen waar te nemen en haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
2.3. [gedaagde 2] heeft in een fax van 25 mei 2004 (gedateerd op 21 april 2004) het volgende aan [X] geschreven:
“(…) Ik stel mij persoonlijk garant voor de facturen die door U aan mijn moeder zijn en worden opgemaakt; (…)”
2.4. In een e-mail van 6 april 2006 schrijft [gedaagde 2] het volgende:
“(…) Ofwel betaalt mijn moeder het voorschot ad € 1.500,00 per – de eerder aangehaalde – 26.04.06, maar dan verschuift de betaling van de rekening ad € 1.536,61 naar 26.05.06 (…)
Ik wil mij persoonlijk garant stellen voor de openstaande facturen alsook het door U genoemde bedrag ad € 1.500,00 en doe dat, bij acceptatie Uwerzijds, dan ook per heden (…)”
2.5. [X] heeft in de periode maart 2006 tot en met oktober 2006 zes declaraties aan [gedaagde 1] gezonden van in totaal € 6.547,39, waarvan een bedrag van
€ 5.987,39 tot op heden niet is betaald.
2.6. De overeenkomst tussen partijen is ergens in 2006, na het vonnis van de rechtbank in de zaak ten gronde, beëindigd
3.1. [X] vordert in conventie, na wijziging van eis:
(1) [gedaagden]. hoofdelijk te veroordelen om aan [X] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 2.476,61, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 juni 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
(2) [gedaagden]. hoofdelijk te veroordelen om aan [X] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 768,00 aan buitengerechtelijke kosten;
(3) [gedaagde 1] te veroordelen om aan [X] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 3.510,78, zijnde het restant van de hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
(3) [gedaagden]. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, bij bepaling dat [gedaagden]. daarover wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf 14 dagen na uitspraak van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
[gedaagden]. voeren verweer.
3.2. [gedaagden]. vorderen in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) de rechtsbijstandovereenkomst tussen [X] en [gedaagde 1] te ontbinden;
(2) te verklaren voor recht dat de borgtocht ongeldig is;
(3) te verklaren voor recht dat de reeds betaalde facturen sedert 21 april 2004 onverschuldigd betaald zijn door [g[gedaagden]. ten opzichte van [X];
(4) om [X] uit dien hoofde te veroordelen om een bedrag – nader vast te stellen bij staat – aan [gedaagden]. te restitueren;
(5) te bepalen dat [gedaagden]. niets meer verschuldigd zijn jegens [X];
met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
[X] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie ziet de rechtbank aanleiding voor een gezamenlijke behandeling.
4.2. Door [gedaagden]. is niet weersproken dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6, aanhef en onder a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 6a, aanhef en onder b, Rv rechtsmacht heeft. Ook is niet weersproken dat deze rechtbank vervolgens relatief bevoegd is op grond van artikel 109 Rv. Nu uit de processtukken van partijen hun impliciete keuze voor het Nederlands recht blijkt, zullen de vorderingen naar Nederlands recht worden beoordeeld.
4.3. Door [gedaagden]. wordt niet betwist dat zij de facturen van in totaal € 5.987,39 niet aan [X] hebben betaald. [g[gedaagden]. voeren echter aan dat de overeenkomst vernietigd moet worden op grond van dwaling, waardoor zij niets meer verschuldigd zijn aan [X]. [X] zou [gedaagden]. er ten onrechte niet op gewezen hebben dat [gedaagde 1] vanaf 2004 in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. [g[gedaagden]. zijn ook niet tevreden over de door [X] gemaakte kosten- en tijdsraming van de procedure en over de kwaliteit van het werk van [X], bijvoorbeeld omdat [gedaagden]. onjuist geïnformeerd zouden zijn over de relatieve bevoegdheid van de rechtbank in de door [X] voor hen te voeren procedure. Ook dient de overeenkomst met [X], voor zover nodig, ontbonden te worden, omdat aan [gedaagde 1] in de loop van 2004 het advies had moeten worden gegeven dat zij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand.
4.4. [gedaagden]. hebben ter zitting (nader) toegelicht dat de overeenkomst vernietigd moet worden op grond van dwaling. De grondslag van deze vordering is allereerst dat [gedaagden]. onjuist geïnformeerd zijn over de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Utrecht. Als [g[gedaagden]. bij het aangaan van de overeenkomst hadden geweten dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was, hadden zij nooit een overeenkomst met een Utrechtse advocaat gesloten. Toen het kort geding in 2002 werd gestart en het [gedaagden]. duidelijk werd dat niet de rechtbank Utrecht bevoegd was, is hierover een opmerking gemaakt naar mr. Kluyver van [X], maar is verder geen (juridische) actie ondernomen. [X] voert aan dat ten aanzien van de ingeroepen dwaling de verjaringstermijn al is verstreken.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op dwaling met betrekking tot het gestelde onjuist informeren over de relatief bevoegde rechtbank is verjaard. Op grond van artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder c, BW verjaart de rechtsvordering tot vernietiging in het geval van dwaling drie jaar nadat de dwaling is ontdekt. Uit het door [gedaagden]. ter zitting gestelde blijkt dat zij in 2002 de dwaling met betrekking tot de relatieve bevoegdheid ontdekten. Op dat moment hadden zij drie jaar de tijd om de rechtsvordering tot vernietiging in te stellen. Het pas ruim zes jaar later in de conclusie van eis in reconventie in de onderhavige procedure instellen van deze vordering, is te laat.
4.5. De tweede grondslag van de gestelde dwaling is volgens [gedaagden]. het feit dat [gedaagde 1] er niet op is gewezen dat zij vanaf 2004 voor een toevoeging in aanmerking kwam. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de gedingstukken is het de rechtbank niet duidelijk geworden wanneer de dwaling door [g[gedaagden]. is ontdekt. Gelet hierop bespreekt de rechtbank de tweede grondslag van de gestelde dwaling inhoudelijk. Dat [gedaagde 1] bij het aangaan van de overeenkomst in 2002 gelet op haar vermogen niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam, is door [g[gedaagden]. niet weersproken, zodat dit vast staat. Hieraan doet niet af dat in de opdrachtbevestiging van 11 april 2002 de onjuiste vermelding staat dat [gedaagde 1] niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen, omdat zij in België woont. Van dwaling bij het aangaan van de overeenkomst is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
[gedaagden]. stellen echter dat iedere factuur die zij ontvingen een nieuwe overeenkomst tot betaling is, zodat bij iedere factuur opnieuw sprake kon zijn van dwaling. [X] heeft dit laatste betwist en gesteld dat de overeenkomst die tussen partijen bestond een overeenkomst van opdracht, meer specifiek van rechtsbijstandverlening was. Het betrof geen overeenkomst tot betalen die na iedere factuur zou ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [gedaagden]. dat iedere factuur een nieuwe overeenkomst tot betaling is, geen steun vindt in het recht. De omstandigheid dat [gedaagde 1] wellicht vanaf 2004 voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou kunnen komen, is naar het oordeel van de rechtbank een onzekere toekomstige omstandigheid, aangezien bij het aangaan van de overeenkomst geen duidelijkheid bestond over de vraag of [gedaagde 1] wellicht ooit voor een toevoeging in aanmerking zou kunnen komen. Vernietiging wegens dwaling kan echter, gelet op artikel 6:228, tweede lid, BW, niet op een toekomstige omstandigheid worden gegrond.
4.6. De grondslag van de gevorderde ontbinding is dat door [X] aan [gedaagde 1] in de loop van 2004 het advies had moeten worden gegeven dat zij alsnog in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. [gedaagden]. stellen dat [X] op basis van de zinsnede in een brief van 21 april 2004, waarin [gedaagde 2] schrijft dat de reserves van zijn moeder op zijn, had kunnen vermoeden dat [gedaagde 1] recht zou kunnen hebben op een toevoeging. Dit vermoeden kon [X] verder afleiden uit het feit dat [gedaagde 2] een borgtocht met [X] is aangegaan en dat [gedaagde 2] in 2003 een factuur uit zijn privé-vermogen heeft betaald. Door [X] is betwist dat [gedaagde 1] vanaf 2004 voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking had kunnen komen en dat uit de brief van 21 april 2004 afgeleid kon worden dat [gedaagde 1] geen vermogen meer had. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele stelling van [gedaagden]. dat [gedaagde 1] voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam, gezien de gemotiveerde betwisting van [X], onvoldoende om de gevorderde ontbinding toe te wijzen. Het had op de weg van [gedaagden]. gelegen om concreet - onderbouwd met financiële gegevens - aan te tonen van af welk moment het inkomen, dan wel het vermogen van [gedaagde 1] zodanig waren dat zij binnen de grenzen van de gefinancierde rechtsbijstand viel en dat [X] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Die onderbouwing is echter achterwege gebleven. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden]. hun stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van [X], onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden hebben onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] vanaf 2004 in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand waarmee [X] zou zijn tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Nu [gedaagden]. niet aan hun stelplicht hebben voldaan, komt de rechtbank niet meer toe aan het ter comparitie door [gedaagde 2] gedane aanbod om jaaropgaven van de AOW en het ABP op te vragen en aan te tonen dat er niets meer op de spaarrekening van [gedaagde 1] staat.
4.7. Nu vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling, dan wel ontbinding van de overeenkomst niet aan de orde is, leidt dit tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom in conventie van € 5.987,39 kan worden toegewezen.
Na het verweer van [gedaagden]. dat van borgtocht in de zin van artikel 7:850 BW geen sprake is omdat een in geld uitgedrukt maximumbedrag ontbreekt, heeft [X] verzocht om voor een deel van de hoofdsom, namelijk € 2.476,61, een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden]. uit te spreken. In zijn e-mail van 6 april 2006 (weergegeven onder 2.4) heeft [gedaagde 2] betaling toegezegd van factuur 2060390 voor een bedrag van € 1.536,61, alsmede voor een bedrag van € 1.500,00. Van dit bedrag heeft [gedaagde 2] slechts € 560,00 voldaan, zodat [gedaagde 2] in ieder geval kan worden aangesproken tot betaling van het bedrag van
€ 2.476,61, aldus [X]. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] zich voor het (restant) bedrag van € 2.476,61 uitdrukkelijk persoonlijk garant heeft gesteld, zodat een hoofdelijke veroordeling tot dit bedrag kan worden toegewezen. Nu [gedaagde 2] niet heeft betwist dat hij zelf vanaf 19 juni 2006 in verzuim is, kan over dit bedrag ook de gevorderde wettelijke rente hoofdelijk worden toegewezen. Verder worden ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten hoofdelijk tot een bedrag van € 768,00 toegewezen. [gedaagden]. hebben niet betwist dat deze kosten zijn gemaakt en (ook) [gedaagde 2] is tijdig in de gelegenheid gesteld om deze kosten te voorkomen.
Over het andere deel van de hoofdsom van € 3.510,78 kan de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2006 worden toegewezen, nu [gedaagden]. de verschuldigdheid hiervan niet hebben betwist.
4.8. [gedaagden]. zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- dagvaarding € (2 x 89,30) 178,60
- overige explootkosten (2 x 201,02) 402,04
- vast recht 303,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.651,64
De kosten van de twee uitgebrachte herstelexploiten blijven als nodeloos gemaakte kosten buiten beschouwing.
4.9. Gelet op de beoordeling in conventie dienen de vorderingen in reconventie te worden afgewezen. Er bestaat geen feitelijke grondslag om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan, zodat voor [gedaagden]. nog steeds de verplichting bestaat de door [X] gevorderde facturen te voldoen. De onder (1) en (5) gevorderde verklaringen voor recht niet kunnen dan ook niet worden gegeven. Nu geen ontbinding noch vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling wordt uitgesproken, is geen sprake van onverschuldigde betaling van de reeds sinds 21 april 2004 betaalde facturen en bestaat er voor [X] geen verplichting tot restitutie, zodat de onder (3) en (4) gevorderde verklaringen voor recht evenmin kunnen worden gegeven. In verband met hetgeen de rechtbank onder 4.7 heeft overwogen, dient tot slot de onder (2) gevorderde verklaring voor recht eveneens te worden geweigerd.
4.10. [gedaagden]. zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- salaris advocaat 384,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00)
Totaal € 384,00
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagden]. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [X] te betalen een bedrag van € 2.476,61 (tweeduizendvierhonderdzesenzeventig euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 juni 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [X] te betalen een bedrag van
€ 3.510,78 (drieduizendvijfhonderdtien euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 18 november 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagden]. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [X] te betalen een bedrag van € 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro),
5.4. veroordeelt [gedaagden]. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.651,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. veroordeelt [gedaagden]. in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 384,00,
5.8. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.