ECLI:NL:RBUTR:2009:BI7324

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08-2525
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beeindiging dienstverband van een in tijdelijke dienst aangestelde ambtenaar en de ontslaggronden

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Justitie, waarbij zijn tijdelijke aanstelling als bewaarder bij de Dienst Justitiële Inrichtingen met ingang van 16 januari 2008 is beëindigd. Eiser was sinds 22 september 2006 arbeidsongeschikt door stress- en spanningsklachten. De rechtbank heeft op 17 april 2009 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.B. de Jong. Namens de Minister van Justitie waren mr. G. Hehenkamp en H. van der Beij aanwezig.

De rechtbank overweegt dat de aanstelling van eiser was geschied op basis van artikel 6, tweede lid, sub c, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), dat bepaalt dat een ambtenaar in tijdelijke dienst op elke redelijke grond kan worden ontslagen. De rechtbank concludeert dat het ontslag van eiser gerechtvaardigd was, gezien zijn langdurige ziekteverzuim en de adviezen van de arbo-artsen die hebben aangegeven dat eiser blijvend arbeidsongeschikt is voor zijn functie. Eiser had aangevoerd dat het ontslag niet in stand kan blijven omdat dit een ongerechtvaardigd verschil in rechtsgevolgen zou opleveren tussen ambtenaren in tijdelijke en vaste dienst. De rechtbank oordeelt echter dat het rechtspositionele onderscheid tussen deze twee groepen ambtenaren rechtvaardigt dat er verschillende ontslagmogelijkheden zijn.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het besluit van de Minister van Justitie om eiser te ontslaan niet in strijd is met enige rechtsbeginselen of beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is bindend en kan binnen zes weken na bekendmaking worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/2525
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Minister van Justitie
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juli 2008 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 januari 2008 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de tijdelijke aanstelling van eiser met ingang van 16 januari 2008 beëindigd.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 17 april 2009, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.B. de Jong, werkzaam bij DASxtra te
‘s-Hertogenbosch.
Namens verweerder zijn verschenen mr. G. Hehenkamp en H. van der Beij, beiden werkzaam bij het ministerie van Justitie.
Overwegingen
2.1 Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft verweerder eiser voor bepaalde tijd tot uiterlijk 1 juli 2006, aangesteld in de functie van bewaarder bij het Projectbureau DJI-pool van de Sectordirectie Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
De aanstelling is geschied met toepassing van artikel 6, tweede lid, sub c, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan.
Bij besluit van 15 juni 2006 heeft verweerder eisers aanstelling verlengd tot de datum dat hij 36 maanden in dienst zal zijn.
2.2 Op 22 september 2006 is eiser wegens stress- en spanningsklachten arbeidsongeschikt geworden. In de probleemanalyse van de arbo-arts R. de Schepper van 16 april 2007 is geconcludeerd dat eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft voor het verrichten van werkzaamheden en naar verwachting minimaal 4 maanden niet beschikbaar is voor re-integratie vanwege een te volgen dagbehandeling. Uit het werkhervattingadvies van de bedrijfsarts van 27 augustus 2007 blijkt dat eiser in staat is te re-integreren. Zijn persoonlijke eigenschappen maken hem echter niet geschikt voor zijn huidige werk als bewaarder, reden waarom de bedrijfsarts ander werk aanraadt.
2.3 Bij het bij het bestreden besluit in stand gelaten besluit van 16 januari 2008 heeft verweerder de tijdelijke aanstelling van eiser met onmiddellijke ingang beëindigd met uitbetaling van salaris over de voor eiser geldende opzegtermijn van drie maanden. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat van een bewaarder van de DJI-pool in redelijkheid mag worden verlangd dat hij zowel lichamelijk als psychisch in staat is zijn functie op een goede manier en met voldoende continuïteit te vervullen. Gelet op het werkhervattingadvies van 27 augustus 2007 en het gegeven dat eiser sinds 22 september 2006 arbeidsongeschikt is, acht verweerder eiser daartoe niet in staat.
2.4 Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat de aangevoerde grondslag niet redelijk is en dat niet voldoende is gemotiveerd welke persoonlijke eigenschappen hem ongeschikt maken voor de dienst. Niet is uitgezocht of deze persoonlijke eigenschappen niet veroorzaakt zijn door zijn ziekte. Immers eiser was voor zijn ziekte wel geschikt voor zijn functie. Als het standpunt van verweerder wordt gevolgd zou dit volgens eiser een te groot verschil in rechtsgevolgen opleveren voor ambtenaren in vaste dienst die wel een opzegverbod wegens ziekte hebben en de ambtenaren in tijdelijke dienst, die de bescherming van het opzegverbod bij ziekte dan missen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 april 2007, gepubliceerd op rechtspraak.nl, LJN: BA3020.
2.5 In artikel 95, tweede lid, van het ARAR is bepaald dat aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst, ontslag kan worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest.
2.6 Dit artikel brengt met zich dat de in tijdelijke dienst aangestelde ambtenaar op elke redelijke grond kan worden ontslagen. Het ontslagbesluit mag daarbij overigens niet in strijd komen met het ongeschreven recht.
Gezien het feit dat er sprake is van langdurig ziekteverzuim en gelet op de adviezen van de arbo-artsen De Schepper van 27 augustus 2007 en P. Barelds, die op 31 maart 2008 heeft aangegeven dat eiser blijvend arbeidsongeschikt is om zijn eigen functie te vervullen, kon verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt stellen dat eiser niet voldoet aan de redelijkerwijs te stellen eisen. Dit levert een redelijke grond op voor ontslag.
2.7 Eisers argument dat het ontslagbesluit niet in stand kan worden gelaten omdat er dan een te groot verschil in rechtsgevolgen optreedt voor ambtenaren aangesteld in tijdelijke dienst en ambtenaren aangesteld in vaste dienst op wie het opzegverbod wegens ziekte van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR van toepassing is, treft geen doel.
Immers, het rechtspositionele onderscheid tussen een aanstelling in vaste dienst en een aanstelling in tijdelijke dienst komt nu juist bij uitstek tot uiting in het verschil in ontslagmogelijkheid. Terwijl ontslag van een ambtenaar in vaste dienst slechts op limitatief, in artikel 98 van het ARAR, aangegeven gronden en met inachtneming van op hantering van die gronden toegesneden voorschriften mogelijk is, verschaft artikel 95 van het ARAR ten aanzien van ambtenaren in tijdelijke dienst een algemene en onbepaalde ontslagbevoegdheid, waarvan het gebruik door de rechter slechts terughoudend mag worden getoetst. De uitspraak van de CRvB van 12 april 2007 leidt niet tot een andere conclusie nu die uitspraak niet ziet op een in tijdelijke dienst aangestelde ambtenaar.
2.8 Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank, nu ook overigens niet van strijd met enig algemeen rechtsbeginsel of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is gebleken, slechts tot de conclusie komen dat verweerders besluit om eiser ontslaan de hier aan de orde zijnde beperkte toetsing kan doorstaan.
2.9 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna als voorzitter en mr. M.N. Noorman en mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert als leden en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.
De griffier: De voorzitter:
V. Liemburg mr. S. Wijna
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Let wel:
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.