Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 238957 / HA ZA 07-2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.M. van Noort,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO-PALACE UTRECHT B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Smart Center genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2008
- de akte van Smart Center met bewijsstukken
- de akte van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] heeft op 13 april 2007 van Smart Center een nieuwe auto gekocht van het merk Smart, type “fortwo cabrio 52 KW passion” (hierna: de auto).
2.2. De auto was in de showroom gemerkt met een label, luidend, voor zover hier van belang:
“Brandstofverbruik 4,9 liter / 100 km
gemeten volgens de test van de typegoedkeuring = 1 liter op 20,4 km”
Op dit label werd de auto voorts op een zuinigheidsschaal, lopend van A (meest zuinig) tot G (minst zuinig), ingedeeld in categorie B.
Onderaan dit label werd voorts vermeld:
“Naast de brandstofefficiëntie van een auto zijn ook het rijgedrag en andere, niet-technische factoren bepalend voor het brandstofverbruik (…) van een auto.
Richtlijn 1999/94/EG: Etikettering personenauto’s”
2.3. In de technische gegevens behorend bij de auto, die door Smart Center bij het sluiten van de overeenkomst aan [eiser] ter hand zijn gesteld, wordt als brandstofverbruik opgegeven:
- 6,6 tot 6,7 liter per 100 km voor stadsverkeer;
- 4,1 tot 4,3 liter per 100 km voor gebruik op een buitenweg;
- 4,9 tot 5,1 liter per 100 km bij gecombineerd gebruik.
In een voetnoot bij deze meetwaarden staat vermeld:
“De opgegeven waarden werden gemeten volgens de wettelijke meetprocedure (richtlijn 80/1268/EEG in de huidige versie). De opgaven hebben geen betrekking op een specifiek voertuig. Ze zijn slechts bedoeld ter vergelijking van de verschillende voertuigtypen. De waarden zijn afhankelijk van de bandenmaat.”
2.4. Bij e-mail van 16 mei 2007 schrijft [eiser] aan Smart Center, voor zover hier van belang:
“En de wegligging bij beetje wind is ook verre van ideaal, zoals ik al gezegd had. Afgelopen zaterdag een wat grotere afstand gereden. Het waaide stevig. 120 km/h rijden is dan bijna een zelfmoordpoging te noemen. Zelfs bij 100 km/h was het oppassen geblazen. Heeft dat wellicht iets te maken bij krakend geluid in vering bij uitstappen passagierszijde?”
2.5. Bij brieven van 27 juni 2007, 12 juli 2007 en 25 juli 2007 heeft de raadsman van [eiser] bij Smart Center geklaagd over (uitsluitend) het volgens [eiser] te hoge brandstofverbruik van de auto.
2.6. Naar aanleiding van deze klachten heeft Smart Center het brandstofverbruik van de auto van 27 augustus tot en met 31 augustus 2007 getest. In het verslag van deze test merkt Smart Center op:
“Er is relatief veel stad en stop and go gereden, door verkeersomstandigheden gedwongen. Waardoor naar onze mening het gemiddeld verbruik wat hoger uitvalt als in een zuivere ECE norm test. Vastgesteld gemiddeld verbruik is nu 1 l op 13.96 km”
2.7. Op 13 september 2007 heeft de importeur van de auto een verbruikstest met de auto uitgevoerd. Het verslag daarvan luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Op 13 september auto meegenomen voor een verbruikstest, (…) woonwerkverkeer met auto gereden.
Voorwaarde voordat de verbruikstest gereden kan worden is dat de motor op bedrijfstemperatuur is.
Verbruiksmeting middels DAS uitgevoerd.
Eerst verbruikstestmeting van Utrecht naar Coevorden, afgelegde weg was 162.1 km, in een tijd van 2 uur en 05 minuten, verbruik van 5.65 L/100 km=> 1ltr op 17.7 km
Tweede verbruikstestmeting van Coevorden naar Utrecht, afgelegde weg was 161.2 km, in een tijd van 1 uur 43 minuten, verbruik van 5.66 L/100 km => 1 ltr op 17.7 km”
2.8. Bij brief van 1 oktober 2007 heeft de raadsman van [eiser] de klachten over het brandstofverbruik gehandhaafd.
3.1. [eiser] vordert na eisvermeerdering, samengevat:
I. ontbinding van de koopovereenkomst betreffende de auto en veroordeling van Smart Center tot betaling van EUR 19.256,-, vermeerderd met rente;
II. veroordeling van Smart Center tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het bovengemiddeld brandstofgebruik, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente;
III. veroordeling van Smart Center tot betaling van EUR 1.170,- wegens buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente.
3.2. [eiser] stelt dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, omdat hij bovengemiddeld meer brandstof verbruikt dan in de technische specificaties aangegeven (ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat de auto tot dat moment gemiddeld 1 liter voor 15,2 km had verbruikt), de wegligging zeer slecht is en de stereo-installatie niet deugdelijk werkt. [eiser] vordert daarom (onder I) ontbinding van de koopovereenkomst en restitutie van het aankoopbedrag, alsmede (onder II en III) aanvullende schadevergoeding.
3.3. Smart Center voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De centrale stelling van [eiser] in dit geding is dat het benzineverbruik van de auto in de praktijk zo veel hoger is dan het benzineverbruik dat door de fabrikant is opgegeven dat de auto niet beantwoordt aan de overeenkomst.
4.2. Smart Center heeft onder meer betoogd dat zij niet in verzuim is geraakt ten aanzien van dit (vermeende) gebrek nu zij nooit in gebreke is gesteld door [eiser]. Daargelaten dat dit verweer niet relevant is voor de vordering tot ontbinding van de overeenkomst, nu bij een consumentenkoop als hier aan de orde verzuim van de verkoper geen vereiste is voor het ontstaan van de bevoegdheid tot ontbinding door de koper (artikel 7:22 leden 1 en 2 BW), stelt de rechtbank vast dat [eiser] onbestreden heeft gesteld dat Smart Center hem op 5 oktober 2007 heeft medegedeeld dat zij de kwestie van het benzineverbruik als afgedaan beschouwde. Op grond van artikel 6:83 sub a BW is Smart Center daarmee in verzuim geraakt (en tevens is daarmee komen vast te staan dat Smart Center tekort schoot in een verplichting als bedoeld in artikel 7:21 lid 3 BW), indien althans de genoemde centrale stelling van [eiser] juist is en de auto dus gezien het benzineverbruik niet aan de overeenkomst beantwoordt. De rechtbank zal thans onderzoeken of dit het geval is.
4.3. Volgens [eiser] bedraagt zijn verbruik in de praktijk gemiddeld 1 liter voor 15,2 km. Het door de fabrikant opgegeven verbruik bij zogenoemd gecombineerd gebruik (dat wil zeggen bij gebruik in het stadsverkeer en op buitenwegen) bedraagt 1 liter voor 20,4 km. Het betreft het verbruik als weergegeven op het hiervoor onder 2.2 weergegeven label en in de onder 2.3 weergegeven technische specificaties, die – naar tussen partijen vaststaat – onderdeel uitmaken van de tussen hen gesloten koopovereenkomst.
4.4. Smart Center heeft betwist dat de auto bij gecombineerd gebruik in de praktijk 1 liter voor 15,2 km verbruikt. De rechtbank zal bij haar beoordeling van het geschil echter wel uitgaan van deze praktijkwaarde bij gecombineerd gebruik. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze waarde slechts weinig verschilt van het gemiddelde van de uitkomsten van de door de hiervoor, in 2.6 en 2.7 genoemde testen, uitgevoerd door respectievelijk Smart Center en de importeur: in de test van Smart Center is een waarde van 1 liter voor 13,96 km gemeten, maar bij deze test is relatief veel in het stadsverkeer gereden; bij de test van de importeur is een waarde van 1 liter op 17,7 km gemeten, maar bij deze test is – naar [eiser] gemotiveerd heeft gesteld en Smart Center niet voldoende gemotiveerd heeft betwist – relatief veel op buitenwegen gereden. Het gemiddelde van deze twee tests, zijnde ongeveer 1 liter voor 15,8 km, zal dus een indicatie van de praktijkwaarde bij gecombineerd gebruik geven. Dit gemiddelde verschilt niet veel van het door [eiser] zelf gemeten verbruik.
4.5. De te beantwoorden vraag is derhalve of een afwijking van ongeveer 25% tussen het daadwerkelijke benzineverbruik en het door de fabrikant opgegeven verbruik betekent dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt.
4.6. Vooropgesteld moet worden dat het door de fabrikant op te geven verbruik wordt gereglementeerd in EG-richtlijnen, met name in Richtlijn 80/1268/EEG van de Raad inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/116/EG van de Commissie van 17 december 1993. Blijkens deze richtlijn moet het op te geven verbruik wordt vastgesteld aan de hand van een laboratoriumproef op een proefbank onder gestandaardiseerde condities. Naar uit artikel 5 van de richtlijn van 17 december 1993 blijkt, moet bij de proef onder meer aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
- het voertuig moet zijn ingereden en voor de proef ten minste 3.000 km en maximaal 15.000 km hebben afgelegd;
- voor de proef moet het voertuig gedurende ten minste zes uur in een ruimte worden geplaatst waar de temperatuur vrijwel constant is tussen 20 en 30 graden Celsius;
- alleen de apparatuur die nodig is voor het functioneren van het voertuig mag tijdens de proef werken;
- het verwarmingssysteem van het passagierscompartiment moet zijn uitgeschakeld evenals het airconditioningsysteem;
- de banden moeten zijn opgepompt tot de voor de proefbelasting en proefsnelheden aanbevolen druk.
4.7. In deze EG-richtlijn wordt derhalve niet de praktijksituatie nagebootst, doch worden condities voorgeschreven die de door de fabrikanten op te geven waarden onderling vergelijkbaar maken.
4.8. Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad schrijft ten slotte de inhoud van een label voor waarvan alle in een verkooppunt uitgestalde auto’s moeten zijn voorzien.
4.9. Het label als hiervoor aangehaald onder 2.2, waarmee de auto in de showroom was gemerkt is, naar [eiser] niet heeft bestreden, in overeenstemming met laatstgenoemde richtlijn.
4.10. Door [eiser] wordt erkend dat het verbruik in de praktijk altijd wel wat ongunstiger zal zijn dan de door de fabrikant opgegeven waarde, gemeten volgens de genoemde Richtlijn 80/1268/EEG van de Raad in zijn huidige vorm, maar [eiser] meent dat een afwijking van 25% buiten de marges ligt waarop hij als consument bedacht dient te zijn.
4.11. De rechtbank heeft ter bevordering van proceseconomie, en meer in het bijzonder ter vermijding van een kostbaar en tijdrovend deskundigenbericht, in openbare bronnen onderzoek verricht naar de vraag in hoeverre het door de fabrikant opgegeven verbruik, gemeten volgens de genoemde EG-richtlijn, afwijkt van het verbruik in de praktijk. Het is de rechtbank daarbij gebleken dat een afwijking van 25% tussen het werkelijke verbruik en de door de fabrikant opgegeven waarde voor gecombineerd verbruik voor een auto als deze Smart geenszins ongebruikelijk is.
De rechtbank baseert zich hierbij op de uitkomst van een onderzoek, gepubliceerd op de website van de ANWB, onder www.anwb.nl/auto/kiezen-en-kopen/tips-en-advies,/kiezen/groen-en-goedkoper. Aldaar is een top-10 van zuinige auto’s te vinden voor (onder meer) kleine auto’s op benzine, waaruit blijkt dat voor alle auto’s in die top-10 een afwijking van 25% of meer is vastgesteld. In die top-10 is onder meer ook de Smart 451 fortwo Coupé (45Kw) opgenomen, voor welke auto een fabriekswaarde van 4,3 liter voor 100 km wordt genoemd en een gemeten praktijkverbruik van 5,8 liter voor 100 km.
4.12. Partijen zullen zich over deze bevindingen en de gevolgen daarvan voor de beslissing van het onderhavige geschil bij akte mogen uitlaten. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank volgt uit deze bevindingen dat het door [eiser] gestelde benzineverbruik van zijn auto niet meebrengt dat er aan deze individuele auto een gebrek kleeft. Op basis van deze bevindingen acht de rechtbank het voorshands waarschijnlijk dat het praktijkverbruik van het type auto als door [eiser] gekocht nu eenmaal ongeveer 25% afwijkt van de door de fabrikant opgegeven waarde.
4.13. Resteert te beantwoorden de vraag, of een consument als [eiser] niet uitdrukkelijker dan thans is geschied moet worden gewaarschuwd voor die afwijking. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij acht zij van doorslaggevend belang dat het label waarmee het door de fabrikant gemeten brandstofverbruik onder de aandacht van [eiser] is gebracht, voldoet aan de daaraan volgens EG-richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad te stellen eisen. Deze richtlijn schrijft minutieus voor hoe het label moet luiden en het label dat op de auto van [eiser] was geplaatst, voldeed aan die voorschriften. Het ligt op de weg van de EG-wetgever en niet op de weg van de rechter, om de voorschriften waaraan het label moet voldoen eventueel met het oog op de voorlichting en bescherming van consumenten aan te scherpen.
4.14. De door de fabrikant gemeten verbruikswaarden zijn voorts onder de aandacht van [eiser] gebracht door terhandstelling van de technische gegevens, behorend bij de auto, ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst. Daarbij is [eiser] naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gewezen op het karakter van die gegevens en de (geringe) betekenis daarvan voor het praktijkverbruik. In een voetnoot bij die technische specificaties is immers vermeld dat de opgegeven verbruikswaarden werden gemeten volgens de wettelijke meetprocedure en is verwezen naar de reeds meermalen genoemde richtlijn 80/1268/EEG in de huidige versie, en bovendien is vermeld dat de opgaven slechts zijn bedoeld ter vergelijking van de verschillende voertuigtypen.
4.15. De conclusie uit het voorgaande is dat naar het voorlopige oordeel van de rechtbank de afwijking tussen de door de fabrikant gemeten verbruikswaarde en het verbruik in de praktijk in dit geval geen non-conformiteit van de auto oplevert.
4.16. [eiser] stelt voorts dat de heer [X], verkoper van Smart Center, hem heeft verzekerd dat de auto zuiniger zou rijden dan de Smart die [eiser] op dat moment reed. Smart Center heeft dit betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of [X] deze uitlating heeft gedaan, nu door [eiser] niet is gesteld dat hij uit deze uitlating heeft begrepen en redelijkerwijs ook mocht begrijpen dat [X] zich baseerde op andere gegevens dan de volgens genoemde EG-richtlijn vastgestelde meetwaarde. Nu [eiser] zelf stelt (dagvaarding nr. 2) dat de auto volgens de technische specificaties nog zuiniger reed dan zijn vorige auto, kan niet worden gezegd dat de uitlating van [X] bij [eiser] gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt over het benzineverbruik waaraan de auto niet voldoet.
4.17. De klachten van [eiser] over het benzineverbruik kunnen derhalve naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet tot toewijzing van enig deel van het gevorderde leiden. De rechtbank zal dit oordeel heroverwegen naar aanleiding van de van partijen te ontvangen reacties als bedoeld in 4.12.
4.18. Indien die heroverweging niet tot bijstelling van het voorlopig oordeel leidt, zal de vordering van [eiser] in alle onderdelen worden afgewezen. De klachten van [eiser] over de wegligging van de auto en de stereo-installatie kunnen in dat geval reeds daarom niet tot de gevorderde ontbinding leiden, omdat niet kan worden aangenomen dat ten aanzien van deze klachten is voldaan aan het vereiste van artikel 7:22 lid 2 BW. Ter toelichting geldt het volgende.
4.18.1. Weliswaar heeft [eiser] bij e-mail van 16 mei 2007 (aangehaald onder 2.4) melding gemaakt van een slechte wegligging bij wind, Smart Center behoefde uit dat bericht naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat [eiser] daarin een eis als bedoeld in artikel 7:21 lid 1 BW ten aanzien van de wegligging uitte. Nu is gesteld noch gebleken dat [eiser] nadien alsnog – mondeling dan wel schriftelijk – een dergelijke eis heeft geuit, ook niet in de brieven die zijn raadsman vanaf 27 juni 2007 aan Smart Center heeft geschreven, waarin uitsluitend wordt geklaagd over het benzineverbruik en de wegligging niet ter sprake wordt gebracht, is de rechtbank met Smart Center van oordeel dat Smart Center ervan mocht uitgaan dat het punt van de wegligging voor [eiser] niet (langer) van belang was en kan dus niet worden gezegd dat Smart Center ten aanzien van dat punt tekort is geschoten in een verplichting als bedoeld in artikel 7:21 lid 3 BW.
4.18.2. Hetzelfde geldt voor de klacht over de stereo-installatie. Weliswaar stelt [eiser] dat hij op 11 mei 2007 en 5 juni 2007 met medewerkers van Smart over (de zijns inziens slechte kwaliteit van) zijn stereo-installatie heeft gesproken en daarnaar heeft laten kijken; hij stelt geen feiten of omstandigheden waaruit Smart Center had moeten begrijpen dat hij ook nadien nog een eis (tot herstel of vervanging) jegens Smart Center pretendeerde. De rechtbank is met Smart Center van oordeel dat zij ervan mocht uitgaan dat het punt van de stereo-installatie voor [eiser] niet (langer) van belang was, nu [eiser] en diens raadsman nadien uitsluitend nog hebben geklaagd over het benzineverbruik.
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 15 april 2009 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser] uitsluitend tot het in 4.12 vermelde doeleinde;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff, mr. A.P. Schoonbrood-Wessels en mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2009.?