RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/414 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 januari 2007, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2006 ongegrond heeft verklaard.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 15 januari 2009, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. H. van Drunen. Namens verweerder zijn verschenen mr. P.D.R. Tazelaar en mr. B.A. de Rooij.
2.1 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht heeft besloten tot geheimhouding van vijf mutaties uit het politieregister.
2.2 Bij brief van 14 augustus 2005 heeft eiser verzocht om afschriften van alle documenten die betrekking hebben op het onderzoek naar de Turkse politieke groeperingen die in het rapport ‘Criminaliteitsbeeldanalyse Turkse georganiseerde criminaliteit in Nederland 2002-2003’ van de Nationale Recherche genoemd worden. Eiser heeft hierbij aangegeven dat het gaat om documenten als voorbereidende papieren, bronnenonderzoek, geraadpleegde bronnen, verslagen van gesprekken in de voorbereiding van het rapport, beeldmateriaal, mutaties van politie, aangiftes van derden, foto’s en ander beeldmateriaal, onderzoek door de politie hiernaar en het rapport zelf.
2.3 Bij brief van 21 september 2005 heeft het diensthoofd Dienst Nationale Recherche het hiervoor vermelde rapport aan eiser toegezonden en verstrekking van de onderliggende documenten geweigerd. Eiser heeft tegen dit laatste bezwaar gemaakt.
2.4 Bij brief van 22 november 2005 heeft de plaatsvervangend korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) eiser bericht dat zijn verzoek binnen het KLPD niet op een juiste wijze is behandeld en dat de Korpsbeheerder een nieuwe beslissing zal nemen.
2.5 Bij brief van 16 mei 2006 zijn aan eiser verschillende documenten toegezonden en andere gegevens geweigerd omdat deze onder de Wet Politieregisters vallen en niet onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft zijn bezwaar gehandhaafd.
2.6 Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder het besluit van 21 september 2005 ingetrokken en opnieuw beslist op eisers verzoek van 14 augustus 2005. In dit besluit is overwogen dat in het onderzoek gebruik is gemaakt van een aantal mutaties uit politieregisters, te weten tijdelijke onderzoeksregisters en uit het register zware criminaliteit. Openbaarmaking van deze mutaties is geweigerd op de grond dat het regime van de Wet politieregisters in samenhang met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) hieraan in de weg staat.
2.7 Op 9 oktober 2006 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar mondeling toe te lichten. Tijdens de hoorzitting is aan eiser bekend gemaakt dat in de mutaties drie groeperingen worden genoemd, namelijk Grijze Wolven, PKK en DHKP-c, en dat het in de mutaties om onderzoeken naar commune delicten gaat.
2.8 Bij besluit van 16 januari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de inhoud van de vijf mutaties zodanig gedetailleerd is dat ook na weglating van de GBA-gegevens de overige gegevens voor betrokkenen en hun omgeving voor een belangrijk deel herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen. Deze gegevens zijn derhalve voor het overgrote deel als persoonsgegevens te beschouwen waarop de Wet politieregisters van overeenkomstige toepassing is. Eiser behoort niet tot één van de in deze wet genoemde categorieën van personen en instanties aan wie gegevens uit het politieregister kunnen worden verstrekt. Voorts dient verstrekking van de gegevens achterwege te blijven op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, en tweede lid, onder c van de Wob.
2.9 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het argument van verweerder dat ook geanonimiseerde stukken nog steeds herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen uitsluitend aangeeft dat verweerder niet goed kan anonimiseren. In de Wob gaat het er voorts om of anderen dan de betrokkenen zelf de identiteit van betrokkenen uit de geanonimiseerde stukken kunnen herleiden. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder van mening is dat dat niet het geval is. Daarmee ontvalt dan elke grond aan de door verweerder ingeroepen weigeringsgrond. Verweerder heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgronden. Het enkele noemen hiervan is blijkens vaste jurisprudentie niet voldoende. Bij zijn weigering heeft verweerder voorts ten onrechte het belang van eiser bij het verkrijgen van de documenten meegewogen, hetgeen in strijd is met de Wob.
2.10 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet politieregisters (zoals dit gold ten tijde van het bestreden besluit) wordt onder politieregister of register verstaan een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens
- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens
systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
2.11 Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het verstrekken van gegevens uit een politieregister verstaan het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder persoonsgegevens verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wbp.
2.12 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegevens verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.13 Ter vaststelling van de omvang van het geding overweegt de rechtbank allereerst het volgende. In zijn brief van 14 augustus 2005 heeft eiser verzocht om afschriften van alle documenten die betrekking hebben op het onderzoek naar de Turkse politieke groeperingen die in het rapport ‘Criminaliteitsbeeldanalyse Turkse georganiseerde criminaliteit in Nederland 2002-2003’ genoemd worden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bedoeld rapport zag op onderzoek naar reguliere criminaliteit en dat het onderzoek naar banden met bepaalde politieke groeperingen zoals de Grijze Wolven, geen relevante rol speelde in het onderzoek. Gelet op het verzoek van eiser zijn alle voor het onderzoek gebruikte documenten waarin ook maar enige verwijzing voorkwam naar politieke groeperingen, eruit gelicht en bij brief van 16 mei 2006 aan eiser ter beschikking gesteld, afgezien van de vijf mutaties, aldus verweerder ter zitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers verzoek om informatie, gelet op de formulering daarvan, terecht beperkt opgevat en zich terecht op het standpunt gesteld dat de documenten die geen verwijzingen bevatten naar politieke groeperingen buiten eisers vraagstelling vielen.
2.14 Uit het vorenstaande vloeit voort dat het geschil zich beperkt tot de vijf mutaties die door verweerder niet ter beschikking zijn gesteld met een beroep op de Wet politieregisters. Met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft de rechtbank kennis genomen van de vijf mutaties. Eiser heeft bij brief van 25 oktober 2007 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.15 De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden is of deze mutaties persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wet politieregisters. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS; zie o.m. de uitspraak van 29 november 2006, LJN: AZ3237) heeft het verstrekkingenregime van de Wet politieregisters uitsluitend betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbp en niet op documenten waarin deze gegevens kunnen zijn vervat. Voorts ziet het begrip persoonsgegevens in de Wet politieregisters niets slechts op personalia en de hoedanigheid van personen, maar tevens op de gegevens die herleidbaar zijn tot personen.
2.16 Na te hebben kennis genomen van de vijf mutaties is de rechtbank van oordeel dat de vijf mutaties uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wet politieregisters, gelezen in samenhang met de Wbp. De mutaties bevatten gegevens waaruit, door het kleine aantal betrokkenen waarover wordt gerelateerd, door betrokkenen en hun omgeving kan worden afgeleid over wie wordt gerelateerd. Voorts bevatten de mutaties geen of nagenoeg geen algemene, niet tot aanwijsbare personen te herleiden informatie.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vijf in geding zijnde mutaties integraal onder het regime van de Wet politieregisters vallen, zodat deze wet zich tegen openbaarmaking ervan verzet.
2.17 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge, als voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2009.
mr. M.L. Bressers mr. M. ter Brugge
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.