ECLI:NL:RBUTR:2009:BH1968
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.V.M. Veldhoen
- Rechtspraak.nl
Cessie vordering en contractueel cessieverbod in het civiele recht
In deze zaak heeft Parkerhouse Finans Nederland B.V. (hierna: Parkerhouse) een vordering ingesteld tegen DHL Express (Netherlands) B.V. (hierna: DHL) tot betaling van een bedrag van EUR 20.020,94, vermeerderd met rente en kosten. De vordering is gebaseerd op een cessie van handelsvorderingen die door een derde, [X], aan Parkerhouse zou zijn overgedragen. De rechtbank heeft de procedure op 4 februari 2009 behandeld en het vonnis is op dezelfde datum uitgesproken.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Op 21 juli 2004 heeft DHL een raamovereenkomst gesloten met [X] waarin een cessieverbod is opgenomen. Dit houdt in dat [X] zijn rechten en verplichtingen uit de overeenkomst niet zonder schriftelijke toestemming van DHL aan derden kan overdragen. Op 22 mei 2006 heeft Parkerhouse een overeenkomst gesloten met [X] tot koop en levering van handelsvorderingen van [X]. In de periode van 24 september tot en met 28 oktober 2007 heeft [X] werkzaamheden verricht voor DHL en facturen verzonden, die door Parkerhouse zijn overgenomen.
DHL heeft de facturen echter niet voldaan, omdat zij zich beroept op het cessieverbod uit de raamovereenkomst met [X]. De rechtbank overweegt dat de overdraagbaarheid van de vordering kan worden uitgesloten door een beding zoals in de raamovereenkomst is opgenomen. Dit betekent dat de vorderingen niet rechtsgeldig zijn overgedragen aan Parkerhouse, ongeacht of zij op de hoogte was van het cessieverbod. De rechtbank concludeert dat Parkerhouse niet heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht en dat zij het risico heeft aanvaard dat de vordering niet door [X] aan haar is overgedragen.
De rechtbank wijst de vorderingen van Parkerhouse af en veroordeelt haar in de proceskosten aan de zijde van DHL, die zijn begroot op EUR 1.668,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.V.M. Veldhoen.