ECLI:NL:RBUTR:2008:BH3491

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711297-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot vrijheidsberoving en afpersing met bedreiging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 december 2008, stond de verdachte terecht voor de poging tot vrijheidsberoving en afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 6 juli 2008, waarbij de aangever door een groep personen werd ingesloten en gedwongen om mee te gaan naar een auto. Getuigen verklaarden dat de aangever letsel had opgelopen en dat hij in paniek om hulp had geroepen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot vrijheidsberoving, ondanks de ontkenning van de verdachte dat er sprake was van meer dan duwen en trekken. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangever en getuigen geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte samen met anderen had geprobeerd de aangever van zijn vrijheid te beroven.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangever had bedreigd met geweld om hem te dwingen geld af te geven. De verdachte had tijdens telefoongesprekken met de aangever gedreigd met geweld tegen hem en zijn familie. De rechtbank vond de bedreigingen ernstig en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot afpersing.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar legde hem uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 maanden op. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en benadrukte dat dergelijke gedragingen niet acceptabel zijn in de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711297-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
Gedetineerd in het Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam
Raadsman mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 oktober 2008 en 10 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
samen met anderen heeft gepoogd iemand van zijn vrijheid te beroven
Ten aanzien van feit 2:
samen met een ander heeft gepoogd door bedreiging met geweld een ander te dwingen geld af te geven.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat er op 7 juli 2008 twee telefoongesprekken gevoerd zijn tussen aangever en verdachte. Het eerste gesprek is volgens aangever netjes verlopen.
Later die dag is er een tweede telefoongesprek gevoerd tussen verdachte en aangever in het bijzijn van de politie. Tijdens dit tweede gesprek nam aangever het initiatief en heeft hij samen met de politie verdachte uitgelokt tot het doen van uitspraken.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het tweede gesprek is gevoerd met de intentie een afspraak te maken met als doel verdachte te kunnen aanhouden. Er zijn in dit gesprek geen elementen waaruit de rechtbank kan opmaken dat verdachte wordt uitgelokt om aangever te bedreigen zoals aan hem wordt verweten.
De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
De betrouwbaarheid van de aangever
De verklaringen van de aangever zijn niet betrouwbaar, bevatten innerlijke tegenstrijdigheden en aangever heeft een persoonlijk belang om verdachte zo lang mogelijk achter slot en grendel te krijgen. Aangever heeft tegen de politie gelogen, de kans dat hij ook tegen zijn vader heeft gelogen is groot. Bovendien verklaart de vader van aangever dat er op 6 juli 2008 door verdachte naar aangever werd gebeld in plaats van op 7 juli 2008.
Ten aanzien van Feit 1:
Het wapen
Buiten aangever heeft de buschauffeur in eerste instantie verklaard dat er sprake was van een vuurwapen. Later tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft de buschauffeur verklaard dat hij geen vuurwapen heeft gezien maar afgaande op het gedrag van aangever heeft geconcludeerd dat daar sprake van was. Niemand heeft een vuurwapen gezien. Ook op de camerabeelden is geen vuurwapen te zien.
Hetgeen overblijft is te weinig en levert geen poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving op.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de aangever
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat de verklaringen van aangever met behoedzaamheid beschouwd moeten worden en dat deze niet op alle punten geloofwaardig zijn. Zij gaat derhalve aan die onderdelen van de aangifte voorbij die niet door een ander bewijsmiddel worden gesteund.
Het wapen
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte of een van zijn mededaders een vuurwapen danwel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverwegingen, verwijzen naar de paginanummering van een in wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal .
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft gepoogd iemand van zijn vrijheid te beroven gelet op:
-de aangifte van [aangever 1] ;
-proces-verbaal van bevindingen ;
-proces-verbaal technische recherche ;
-de getuige [getuige 1] ;
-de getuige [getuige 2] ;
-proces-verbaal d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van het bekijken van de videobeelden ;
-de getuige [getuige 3] ;
-de deels bekennende verklaring van verdachte bij de politie en bij de rechter-commissaris
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat er op 6 juli 2008 te Utrecht is gepoogd
[aangever 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven danwel beroofd te houden.
Aangever heeft verklaard dat hij op 6 juli 2008 toen hij op het Jaarbeursplein te Utrecht liep werd aangesproken door een vrouw en even later werd ingesloten door meerdere personen. Een van de jongens herkende hij als [verdachte]. Aangever is deze [verdachte] geld schuldig. Aangever werd vervolgens vastgepakt bij zijn arm en meegetrokken. Hij hoorde [verdachte] zeggen:”Loop mee en verzet je niet”. Toen aangever zich toch verzette is hij geslagen en geschopt waarbij [verdachte] tegen een van zijn mededaders riep: “broertje, pak je pipa”.
Vervolgens is aangever in een gereedstaande auto, een grijze Citroën, geduwd. Aangever is uit de auto gesprongen, weggerend en is achtervolgd tot hij, nadat hij een chauffeur van een stadsbus gedwongen had te stoppen, in die stadsbus kon springen.
Aangever heeft verder verklaard dat hij in de bus besefte dat hij het T-shirt dat hij aan had en het tasje, dat hij met de band diagonaal over zijn schouder en borst droeg, kwijt was.
Aangever heeft [verdachte] aan de hand van een politiefoto herkend als [verdachte].
Uit het proces-verbaal van de technische recherche en de daarbij gevoegde foto’s blijkt dat aangever letsel had op zijn voorhoofd, op zijn keel, op zijn linkerschouder, op zijn rechter nierstreek en op zijn linkeronderbeen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever op 6 juli 2008 te Utrecht, terwijl zij een praatje stond te maken met hem, werd ingesloten door een groep personen. Vervolgens heeft ze gezien dat aangever door de groep werd beetgepakt en werd meegevoerd in de richting van een grijze auto.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er op 6 juli 2008 opeens een man voor zijn bus sprong die in paniek was en om hulp schreeuwde. Kort nadat de man bij hem in de bus was gevlucht stopte er een auto vlakbij de bus waaruit drie mannen stapten, één van de mannen ging bij de voordeur van de bus staan en een ander liep naar de achterdeur. De man bij de achterdeur was het meest agressief en bedreigde het meest.
Uit het relaas van verbalisant [verbalisant 1] naar aanleiding van het bekijken van videobeelden gemaakt op 6 juli 2008 omstreeks 22.40 uur blijkt het volgende.
Disk 1
Zij ziet dat aangever en een vrouw door vier mannen worden ingesloten (mannen A, B, C en D), dat er een worsteling ontstaat waarbij aangever wordt vastgegrepen, dat ze zich enkele meters voorwaarts verplaatsen en dat aangever wordt meegevoerd. Aangever wordt constant vastgehouden door een of meerdere mannen.
Disk 2
Zij ziet dat er diverse personen om een grijze auto lopen, instappen, uitstappen, en dat portieren worden geopend en gesloten. Zichtbaar is dat de persoon die achterin zit de auto wil verlaten. Vervolgens is zichtbaar dat twee personen bij de auto wegrennen.
Disk 3
Zij ziet dat aangever met ontbloot bovenlijf voor de bus staat en door de chauffeur wordt binnengelaten. Hierop is een man bij de bus te zien die voor de deuropening blijft staan en gebaren in de richting van aangever maakt. Vervolgens is een tweede man voor de deur van de bus zichtbaar. Verbalisant herkent beide personen als persoon D en persoon C die zichtbaar op disk 1 betrokken waren bij het vastgrijpen en wegvoeren van aangever.
Getuige [getuige 3] ziet op 6 juli 2008 omstreeks 22.45 uur op de monitoren van de beveiligingscamera’s dat een man in een rode korte broek wordt vastgrepen door vier personen en dat zij de man in een zilverkleurige Citroën duwen.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond samen met zijn broertje [O] en [A] aangever heeft staande gehouden, dat er werd geduwd en getrokken en dat aangever op een gegeven moment ontsnapte en een bus is ingerend. Hij heeft verklaard dat hij aangever van voren is genaderd en dat [O] en [A] van achteren kwamen aanlopen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij die avond met een grijze Citroën was.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nog geld kreeg van aangever en dat zijn broer [O] en [A] er waren om hem te helpen zodat aangever niet weg kon lopen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het gescheurde T-shirt, het kwijtgeraakte tasje en het letsel, er sprake was van meer geweld dan alleen van duwen en trekken zoals door verdachte is verklaard en dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, er ook meer is gebeurd dan verdachte bekent. Gelet op genoemd bewijs dat er meer is gebeurd, zal de rechtbank voorbij gaan aan de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen gelet op:
-de aangifte van [aangever 1] ;
-de getuige [aangever 1] .
-de deels bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting .
Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij op 7 juli 2008 meermalen is gebeld door verdachte. Verdachte heeft tijdens deze gesprekken geprobeerd aangever te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag door tegen hem te zeggen: "He luister goed, [aangever 1]. Ik weet alles, jouw dochter ligt in het ziekenhuis UMC. Ik weet afdeling Giraffe kamer 3. Ik ben ook daar geweest. Als ik iets had willen doen, had ik dat gedaan" en "die kogel ga je krijgen en anders, als ik jou niet pak, pak ik een van jouw familie".
Verdachte heeft verder tegen aangever gezegd dat hij dat geldbedrag moest betalen en dat er later teruggebeld zou worden en dat hij een afspraak wilde maken en dat hij zijn geld zo spoedig mogelijk wilde hebben en dat hij hem ook in het politiebureau dood zou kunnen maken. Verdachte heeft vervolgens met aangever een afspraak gemaakt om hem te ontmoeten.
Getuige [V] heeft verklaard dat hij op 6 juli 2008 (de rechtbank leest: 7 juli 2008 gelet op de overeenkomsten tussen de verklaring van aangever en [V]) werd gebeld op zijn mobiele telefoon door een jongen die zei dat hij de telefoon aan zijn zoon moest geven. Nadat hij de telefoon aan zijn zoon had gegeven zag hij dat zijn zoon bang was en hoorde hij hem zeggen: ”Waarom betrekken jullie mijn dochter erbij, ik zal jullie betalen”.Hij zag dat zijn zoon had gehuild. Zijn zoon vertelde dat degene die hij aan de telefoon had gehad, hem zojuist bedreigd had.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 juli 2008 aangever heeft gebeld en tegen hem heeft gezegd dat hij in het UMC is geweest en daar geïnformeerd heeft waar de dochter van aangever lag. Dat ze op de afdeling Giraf lag en tegen aangever heeft gezegd dat hij daar geweest was. Verdachte heeft verder verklaard op de vraag of hij aangever heeft bedreigd: “misschien heb ik mijn mond losgelaten”.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 6 juli 2008 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door hem en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,opzettelijk [aangever 1] wederrechtelijk van de
vrijheid te beroven of beroofd te houden,
- die [aangever 1] met kracht bij zijn arm heeft gepakt en voornoemde [aangever 1]
naar zich toegetrokken heeft en
- die [aangever 1] met meerdere personen ingesloten heeft en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd "loop mee en verzet je niet", en
- die [aangever 1] (met kracht) heeft geschopt en geslagen en
- heeft geroepen "broertje, pak je pipa" en
- die [aangever 1] in een gereed staande auto heeft geduwd en/of getrokken en
- die [aangever 1] toen hij ontkomen was uit de auto heeft achtervolgd tot in/voor een stadsbus,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
2.
op 7 juli 2008 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen
tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1],
(telkens met dat opzet)
- die [aangever 1] heeft gebeld en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd "He luister goed, [aangever 1]. Ik weet
alles, jouw dochter ligt in het ziekenhuis UMC. Ik weet afdeling Giraffe kamer
3. Ik ben ook daar geweest. Als ik iets had willen doen, had ik dat gedaan"
en "die kogel ga je krijgen en anders, als ik jou niet pak, pak ik een van
jouw familie", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd dat hij dat geldbedrag moest betalen en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd dat er later teruggebeld zou worden en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd dat hij een afspraak wilde maken en dat
hij zijn geld zou spoedig mogelijk wilde hebben en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd dat hij [aangever 1] ook in het politiebureau dood
zou kunnen maken en
met die [aangever 1] een afspraak heeft gemaakt om hem te ontmoeten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden bij gebrek aan bewijs.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen danwel alleen schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, door te pogen aangever op gewelddadige wijze te bewegen tot de aflossing van een schuld. De ernst van het feit wordt versterkt door de omstandigheid dat de poging tot vrijheidsberoving in groepsverband heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij bij zijn poging tot afpersing heeft geprobeerd zijn doel te bereiken door het zieke dochtertje van aangever er bij te betrekken.
Er zijn gevoelens van angst en onveiligheid voor het slachtoffer ontstaan. Voorts wordt door dergelijke feiten maatschappelijke onrust te weeg gebracht. Het staat niemand vrij een schuld op deze wijze te incasseren. Verdachte heeft hiermee ontoelaatbaar gedrag vertoond.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Blijkens zijn strafblad heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan onder andere bedreiging, vermogens- en geweldsdelicten.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het feit dat er een vuurwapen danwel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt .
Nu de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezenverklaarde feiten echter zodanig ernstig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gepast is.
7. Het beslag
7.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;:
feit2: Poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, Nokia, kleur grijs;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. P.H. Pronk, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.H. Franckena, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 december 2008.
Mr. Koster en mr. Pronk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.