ECLI:NL:RBUTR:2008:BH2206

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-500824-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen door stiefvader

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode, van 1 januari 2003 tot en met 7 december 2006, meermalen seksuele handelingen heeft gepleegd met twee aan hem toevertrouwde minderjarigen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt, en aan ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/500824-06
Datum uitspraak: 26 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. J.J. van de Beek, advocaat te De Bilt, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
19 september 2008 en 12 november 2008.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2003
tot en met 07 december 2006 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 1], geboren op [1995], die toen de leeftijd van twaalf
jaren nog niet had bereikt, (telkens) handelingen heeft gepleegd die hebben
bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, immers heeft hij, verdachte, (meermalen)
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn vinger(s) in de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1]
gestopt en/of gehouden en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2003
tot en met 07 december 2006 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
(telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of de aan
zijn zorg toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1], geboren op [1995], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte (meermalen)
- met zijn vinger(s) de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1]
heeft betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of
- met zijn mond aan de borst(en) van die [slachtoffer 1] heeft gezogen en/of
- zijn penis tegen de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1] heeft
gelegd en/of geduwd en/of
- de billen van die [slachtoffer 1] heeft betast;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002
tot en met 03 januari 2003 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 2], geboren op [1991], die toen de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) handelingen heeft gepleegd die
hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam, immers heeft hij, verdachte, (meermalen)
- zijn vingers(s) in de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2]
gestopt en/of gehouden en/of (vervolgens) zijn vinger(s) heen en weer bewogen
en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 januari 2003tot en met 07 december 2006 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 2], geboren op [1991], die de leeftijd van twaalf,
maar nog niet die van zestien jaren bereikt, (telkens) buiten echt, ontuchtige
handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit
het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
(meermalen)
- zijn vingers(s) in de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2]
gestopt en/of gehouden en/of (vervolgens) zijn vinger(s) heen en weer bewogen
en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 januari 2002
tot en met 07 december 2006 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,(telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of de aan
zijn zorg toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2], geboren op [1991], bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte (meermalen) de borsten
en/of billen van die [slachtoffer 2] heeft betast.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank verwijst bij haar overwegingen in de voetnoten naar pagina’s van het dossier met nummer PL0981/06-020253.
1. De betrouwbaarheid van de verklaringen
In het dossier dat in deze zaak tegen verdachte is opgemaakt, bevinden zich allereerst de belastende verklaringen van de minderjarigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 1]). Voorts bevinden zich in het dossier de verklaringen van verdachte zelf, die de beschuldigingen die jegens hem zijn geuit in grote lijnen ontkent. Bij de beoordeling van deze zaak staat de vraag centraal of de rechtbank de verklaringen van enerzijds de minderjarigen [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1], of anderzijds die van verdachte geloofwaardig acht.
1.1 Verklaringen [slachtoffer 2]
Prof. dr. R. Bullens heeft in zijn rapport d.d. 25 juni 2008 geconcludeerd dat in algemene zin geen aanwijzingen bestaan dat bij [slachtoffer 2] sprake zou zijn van dusdanige psychische problematiek, dat zij niet in staat zou zijn een betrouwbare verklaring af te leggen. Ten aanzien van de verklaringen die
[slachtoffer 2] in deze zaak heeft afgelegd in het bijzonder, heeft prof. Bullens een aantal argumenten genoemd dat pleit voor de betrouwbaarheid van deze verklaringen en een aantal argumenten dat daartegen pleit. Gelet op de aard van deze argumenten, is de rechtbank van oordeel dat de argumenten die pleiten voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] van groter gewicht zijn dan de tegenargumenten. Laatgenoemde argumenten acht de rechtbank in de context van deze zaak van ondergeschikt belang. De rechtbank acht met name een aantal argumenten toonaangevend. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat aan het vingeren ook een seksueel opwindend aspect zat, hetgeen niet snel te verwachten valt bij een valse verklaring. Voorts acht de rechtbank de open houding van [slachtoffer 2] van belang. Ze is open over het feit dat zij de beschuldigingen, waarmee zij al lange tijd rondliep, uit wraak naar buiten heeft gebracht. Door de omstandigheden kon zij alles niet langer voor zich houden. Zij heeft de beschuldigingen niet uit wraak verzonnen. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 2] consistent is over de aard van de seksuele handelingen.
1.2 Verklaringen [slachtoffer 1]
Ook ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft prof. Bullens in zijn rapport een aantal argumenten genoemd dat pleit voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] in deze zaak en een aantal argumenten dat daartegen pleit. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de argumenten die pleiten voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] wederom van groter gewicht zijn dan de tegenargumenten. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming hieromtrent gelet op de aard en inhoud van de argumenten. [slachtoffer 1] is spontaan met haar onthulling naar haar moeder gekomen, op een moment dat ze nog niet met [slachtoffer 2] over het misbruik heeft gesproken. Ze heeft logische en intraconsistente verklaringen afgelegd en is ook consistent over de aard van de seksuele handelingen. Tegelijkertijd is ze heel positief over verdachte. Ze had dan ook geen enkel motief voor het afleggen van een valse verklaring. Ze is met haar onthulling gekomen, aangezien de waarheid mettertijd toch wel aan het licht zou komen. Ten slotte wekt [slachtoffer 1] volgens prof. Bullens een oprechte en niet sociaal wenselijke indruk. Prof. Bullens heeft op basis van voornoemde argumenten geconcludeerd dat diverse aanwijzingen bestaan voor aanname van de hypothese dat [slachtoffer 1] de waarheid heeft gesproken.
1.3 Verklaringen verdachte
Verdachte heeft naar de rechtbank toe een ontkennende houding aangenomen. Ook tegenover de politie heeft hij ontkend. Uit de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], [getuige 1], kan echter worden afgeleid dat verdachte binnen het gezin een zekere mate van schuldbewustzijn laat zien. Zo heeft [getuige 1] verklaard, dat zij met verdachte heeft afgesproken - nadat [slachtoffer 1] in de eerste helft
van 2006 tegen haar had gezegd dat verdachte aan haar had gezeten -, dat [slachtoffer 1] niet meer dicht bij hem in de buurt zou komen. Volgens [getuige 1] kwam verdachte zelf met dit voorstel. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat iemand met een dergelijk voorstel komt, indien hij volledig onschuldig zou zijn en er slechts sprake zou zijn geweest van aanraken tijdens ‘stoeien’.
Voorts heeft [getuige 1] verklaard , dat verdachte een geschrokken gezichtsuitdrukking had, toen zij hem in december 2006 opnieuw met beschuldigende verhalen van de meisjes confronteerde. Hij bekende daarop dat hij zich niet altijd in bedwang kon houden, aldus [getuige 1]. Met haar voorstel gezinstherapie te gaan zoeken, stemde hij vervolgens ook meteen in. Daarnaast werd opnieuw de afspraak gemaakt dat verdachte niet meer alleen met één van de meisjes thuis zou zijn . Ook hier geldt dat verdachtes bereidheid voetstoots c.q. gedwee in te stemmen met de therapie en het ‘contactverbod’ zich slecht laat verenigen met zijn verklaring aangaande onschuldige vader-dochter-stoeipartijtjes. Evenmin begrijpelijk is het feit dat de verdachte zijn stiefdochters op geen enkele wijze aanspreekt op de door hen jegens hem geuite beschuldigingen.
Ook heeft [getuige 1] verklaard, dat [slachtoffer 2] haar heeft verteld dat [slachtoffer 1] verdachte moest pijpen. Toen zij verdachte daarmee confronteerde, heeft hij haar verteld dat het klopt dat hij dit tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd. Hij wilde hiermee bewerkstelligen dat [slachtoffer 2] naar haar toe zou gaan om duidelijk te maken dat er iets aan de hand was. Hij zou hier zelf niet over hebben durven te praten, aldus [getuige 1]. Tegenover een vriendin van [getuige 1], [getuige 2], alsmede tegenover een leraar van de school van de meisjes, [getuige 3], heeft verdachte hetzelfde verhaal verteld. Ook verklaarde [getuige 3], dat verdachte het seksueel misbruik jegens hem op zich niet ontkende. Nadat de rechtbank verdachte hiermee ter terechtzitting van 19 september 2008 confronteerde, was hij niet in staat hiervoor een aannemelijke uitleg te geven en volstond hij ermee op te merken dat hij zich de inhoud van de gesprekken met [getuige 2] en [getuige 3] niet meer kon herinneren .
Opmerkelijk acht de rechtbank ten slotte dat verdachte in december 2006, nadat ook [slachtoffer 2] met haar beschuldigingen naar buiten was gekomen, zelf naar de politie is gegaan en daar in zekere mate een bekentenis heeft afgelegd. Hij bekende dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verschillende keren onzedelijk had betast. Hij verklaarde dat hij fout was geweest, dat hij zich schaamde en dat hij gestraft moest worden. Later is hij hier echter op terug gekomen. Ter terechtzitting van 19 september 2008 heeft hij uitdrukkelijk verklaard , dat de desbetreffende verbalisant één en ander op onjuiste wijze in het proces-verbaal heeft gerelateerd. De rechtbank acht die verklaring van verdachte weinig geloofwaardig. Dit niet alleen omdat zij haaks staat op het door een brigadier van politie op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal waarvan niet valt in te zien waarom c.q. hoe dit de feitelijke gang van zaken onjuist zou weergeven, maar bovendien omdat zij moeilijk te verenigen is met de reactie van de verdachte die hij vertoonde toen hij in het politieverhoor op 16 december 2006 met het desbetreffende proces-verbaal werd geconfronteerd. Op 16 december 2006 bevestigde hij immers de juistheid van de (essentie van) het proces-verbaal .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte een draaiende houding laat zien, naar enerzijds justitie en anderzijds zijn gezin.
1.4 Complot
Van de zijde van de verdediging is gesuggereerd dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wellicht tezamen een complot tegen hun stiefvader, verdachte, hebben willen smeden. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn niet degenen geweest die naar de politie zijn gegaan. Dat was de biologische vader van de meisjes. Hij heeft de aangifte tegen verdachte ingediend . Daarbij moet tevens worden aangetekend dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij herhaling en op overtuigende wijze naar voren hebben gebracht dat het gezin dat zij met hun moeder en de verdachte vormden, hun en hun moeder veel warmte en liefde heeft gebracht die zij voordien niet hebben gekend. Dit plaatste hen dan ook voor een duivels dilemma: het opkomen voor de eigen seksuele integriteit zou een ernstige verstoring van de op de overige levensterreinen bestaande relatieve idylle betekenen. Deze waardering van het gezinsleven door de meisjes is een sterk tegenargument voor de complottheorie.
Een complot geïnspireerd door en in samenspraak met de biologische vader van de beide meisjes is evenmin aannemelijk geworden, nu de ‘disclosure’ van het misbruik door de verdachte al op de school bij ‘meester [getuige 3]’ heeft plaatsgevonden op een moment dat, naar op basis van het dossier moet worden aangenomen, de biologische vader daarvan nog geen weet had.
Tevens dateren de eerste beschuldigingen naar de moeder toe over het seksueel misbruik van
[slachtoffer 1] door verdachte al van begin 2006 . Voor [slachtoffer 1] zelf bestond in die periode kennelijk geen aanleiding de beschuldigingen verder naar buiten te brengen. Daaraan zal hebben bijgedragen dat zij een mentale druk van verdachte heeft gevoeld. Volgens de verklaring van [slachtoffer 1] zou verdachte zeggen dat zij juist degene was die aan hem had gezeten, indien zij over de incidenten zou praten . Ook lag de angst voor een scheiding tussen moeder en verdachte op de loer. [slachtoffer 1] heeft uitdrukkelijk verklaard dat zij spijt heeft van haar aanklacht, aangezien zij graag wil dat verdachte en haar moeder weer gelukkig zullen zijn. Ten slotte leek binnen het gezin een modus te zijn gevonden om met de situatie om te gaan. Afgesproken was dat verdachte enige afstand zou houden van [slachtoffer 1], alsmede dat hij nooit meer met haar alleen thuis zou zijn .
Voorts past de liefde die met name door [slachtoffer 1] ook na het uiten van de beschuldigingen naar verdachte is geuit, niet bij een complot tegen hem. Zij was zelf degene die, nadat de afspraak was gemaakt dat verdachte afstand van haar zou houden, toenadering tot hem zocht . Niet gebleken is dat zij verdachte op enigerlei wijze extra wilde benadelen. Dat volgt ook uit het feit, dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij door anderen onder druk is gezet haar verhaal aan te dikken, maar dit niet heeft willen doen .
De open houding van [slachtoffer 2] over de reden van het naar buiten brengen van haar beschuldigingen, zoals door prof. Bullens bij de argumenten voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] genoemd, past evenmin bij een complot.
1.5 Conclusie
Voornoemde omstandigheden maken dat de rechtbank de verklaringen van verdachte, zoals hij die tegenover de rechtbank en justitie heeft afgelegd, niet geloofwaardig acht. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] acht zij daarentegen wel geloofwaardig.
2. Bewijs
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij haar bewijsoverweging de verklaringen van de minderjarigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als uitgangspunt hanteren.
2.1 Feit 1
De minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [1995], heeft tijdens het studioverhoor op 13 december 2006 verklaard , dat verdachte met zijn penis in haar mond heeft gezeten. Tijdens de studioverhoren op 3 januari 2007 en 27 maart 2007 heeft zij dit bevestigd. Ook heeft zij tijdens alle verhoren verklaard dat verdachte haar heeft gevingerd. Zij heeft verklaard dat verdachte zijn vingers in haar vagina deed en vervolgens met zijn vinger heen en weer ging. Daarnaast is het ook voorgekomen dat verdachte zijn tong in haar mond heeft gebracht, aldus [slachtoffer 1].
Ten aanzien van het brengen van zijn penis in haar mond, heeft [slachtoffer 1] zowel tijdens het studioverhoor op 13 december 2006, als dat op 3 januari 2007 en 27 maart 2007 uitdrukkelijk verklaard dat het éénmaal is gebeurd. Tijdens het studioverhoor op 27 maart 2007 heeft zij verklaard dat het vingeren bijna dagelijks plaatsvond. Het is drie jaar geleden begonnen, aldus [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor op 13 december 2006. Op dat moment had zij derhalve de leeftijd van acht jaren. Het gebeurde altijd thuis in hun woning te Utrecht .
2.2 Feit 2
De moeder van [slachtoffer 1], [getuige 1], heeft verklaard, dat zij in 2003 is getrouwd met verdachte. Vanaf dat moment kan [slachtoffer 1] als stiefkind van verdachte worden aangemerkt. Halverwege het jaar 2001 is [getuige 1] met verdachte gaan samenwonen, aldus haar verklaring. In die eerste jaren betrof [slachtoffer 1] derhalve een aan de zorg van verdachte toevertrouwde minderjarige.
[slachtoffer 1] heeft zowel tijdens het studioverhoor op 13 december 2006 , als dat op
3 januari 2007 , verklaard dat verdachte heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te brengen. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zijn penis in ieder geval tegen de vagina van [slachtoffer 1] heeft gelegd en dat dit ten minste éénmaal gebeurd is.
Uit hetgeen de rechtbank in het kader van feit 1 heeft overwogen, volgt dat verdachte de vagina van [slachtoffer 1] ook meermalen met zijn vingers heeft betast.
[slachtoffer 1] heeft tijdens de studioverhoren op 13 december 2006 en 3 januari 2007 verklaard dat verdachte daarnaast met zijn handen aan haar borsten heeft gezeten en dat hij met zijn mond aan haar borsten heeft gezogen .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 september 2008 verklaard , dat het wellicht tijdens het stoeien is voorgekomen dat hij de borsten van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt. [slachtoffer 1] heeft tijdens het studioverhoor op 27 maart 2007 echter uitdrukkelijk verklaard dat het aanraken van de borsten waarop zij doelt, niet tijdens het stoeien gebeurde. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van verdachte gelet op hetgeen zij onder 1 heeft overwogen niet geloofwaardig.
2.3 Feit 3
De minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [1991] , heeft tijdens het politieverhoor op 11 december 2006 verklaard , dat verdachte haar heeft gevingerd en dat hij haar heeft gezoend, waarbij hij één of twee keer met zijn tong in haar mond is gegaan. Het gebeurde thuis in hun woning te Utrecht, aldus [slachtoffer 2]. De laatste keer was tweeëneenhalve week geleden. Zij heeft verklaard , dat het vingeren, dat meerdere malen is voorgekomen, voor het eerst plaatsvond toen zij twaalf of dertien jaar oud was. Dit heeft zij bevestigd ten overstaan van de rechter-commissaris tijdens het verhoor op 10 mei 2007 .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de handelingen, zoals onder 3 ten laste gelegd, in ieder geval hebben plaatsgevonden vanaf het moment dat [slachtoffer 2] de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat dit eerder is begonnen, zodat zij verdachte zal vrijspreken van het deel van de tenlastelegging waarin hem wordt verweten het seksueel binnendringen van iemand beneden de twaalf jaren.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 september 2008 bekend, dat het is voorgekomen dat een tongzoen tussen hem en [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. Volgens verdachte heeft [slachtoffer 2] hiertoe echter de aanzet heeft gegeven. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig gelet op hetgeen zij onder 1 omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft overwogen. De omstandigheid dat verdachte heeft bekend dat een tongzoen tussen hem en [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden, sterkt de rechtbank juist in haar overtuiging met betrekking tot dit feit.
2.4 Feit 4
Net als [slachtoffer 1], kan [slachtoffer 2] vanaf het jaar 2003 als stiefkind van verdachte worden aangemerkt en vanaf halverwege het jaar 2001 als een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige.
[slachtoffer 2] heeft tijdens het politieverhoor op 11 december 2006 verklaard , dat verdachte vanaf haar elfde leeftijd, derhalve in de periode na 4 januari 2002, tot tweeëneenhalve week geleden, aan haar borsten heeft gezeten. Hij masseerde en wreef over haar blote borsten. Het gebeurde steeds thuis, aldus [slachtoffer 2].
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 september 2008 verklaard , dat het wellicht tijdens het stoeien is voorgekomen dat hij de borsten van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. De rechtbank acht dit echter niet geloofwaardig. Daartoe verwijst zij naar hetgeen zij onder 1 heeft overwogen. Alhoewel [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat er soms sprake was van elkaar porren of kietelen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het betasten van de borsten, zoals door [slachtoffer 2] omschreven, in die context plaatsvond.
2.5 Conclusie
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vinden op onderdelen steun in de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Zie hiervoor hetgeen de rechtbank onder 1 heeft overwogen. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen naar hun aard als onmiskenbaar seksueel gericht en in strijd met de in de maatschappij geldende sociaal ethische normen aan zijn te merken en daarmee als ontuchtig zijn te bestempelen.
De bewezenverklaring
1.
Verdachte heeft in de periode van 01 januari 2003 tot en met 07 december 2006
te Utrecht, met [slachtoffer 1], geboren op [1995], die toen de leeftijd van twaalf
jaren nog niet had bereikt, handelingen gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en
meermalen
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] gestopt en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht.
2.
Verdachte heeft in de periode van 01 januari 2003 tot en met 07 december 2006
te Utrecht, ontucht gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of de aan zijn zorg
toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1], geboren op [1995], bestaande
die ontucht hierin dat hij, verdachte
- zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gelegd en/of geduwd en
meermalen
- met zijn vingers de vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast en
- met zijn mond aan de borsten van die [slachtoffer 1] heeft gezogen.
3.
Verdachte heeft in de periode van 04 januari 2003 tot en met 07 december 2006
te Utrecht, met [slachtoffer 2], geboren op [1991], die toen de leeftijd van twaalf,
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen
gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers
heeft hij, verdachte,
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht, en
meermalen
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] gestopt en vervolgens zijn vingers heen en
weer bewogen.
4.
Verdachte heeft in de periode van 04 januari 2002 tot en met 07 december 2006
te Utrecht, ontucht gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of de aan zijn zorg
toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2], geboren op [1991], bestaande
die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de borsten van die [slachtoffer 1]
heeft betast.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert telkens het navolgende strafbare feit op.
Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind of een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie buiten proportioneel is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sinds de ten laste gelegde periode twee jaren zijn verstreken, dat er thans geen contact meer is tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds en voorts dat verdachte reeds voldoende is gestraft. Ten gevolge van de beschuldigingen aan het adres van verdachte is het gezin gebroken. Daarnaast kampt verdachte met psychische problemen. In geval van een veroordeling ligt een werkstraf volgens de raadsman meer voor de hand.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf allereerst rekening met de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Daartoe acht zij van belang dat verdachte zich gedurende een lange periode en met een hoge frequentie schuldig heeft gemaakt aan het plegen van vergaande ontuchtige handelingen met zijn twee minderjarige stiefdochters. De impact die dit heeft gehad op de beide meisjes, zal niet alleen nu, maar in lengte van dagen voelbaar zijn. Deze gebeurtenissen zullen hun seksuele beleving voor de rest van hun leven beïnvloeden. Typerend voor de wijze waarop een en ander door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is ervaren, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1], zoals afgelegd tijdens het studioverhoor op 27 mei 2007. Zij heeft toen verklaard dat zij altijd schrok als verdachte naar haar toekwam als zij alleen op haar kamer was. Zij dacht dan: “Oh nee, niet weer hè”. Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij juist bij [slachtoffer 1], de jongste van de twee meisjes, de meest vergaande seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank doelt daarmee op het binnendringen met zijn penis in haar mond. Eveneens rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij, ook na binnen het gezin de nodige waarschuwingen te hebben ontvangen, op dezelfde wijze is doorgegaan. Hieruit kan ook worden afgeleid dat hij niet in een opwelling heeft gehandeld. Hij heeft meerdere momenten gehad om tot inkeer te komen, maar heeft die nimmer benut. Kennelijk was hij niet in staat aan zijn verleiding weerstand te bieden.
De gesloten en volhardende ontkennende houding van verdachte maakt dat de slachtoffers bij hem geen erkenning kunnen vinden voor het leed dat hen is aangedaan. Dit zal het verwerkingsproces voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bemoeilijken.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 december 2006. Hieruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een baan heeft en dat hij in het kader van zijn voorarrest gedurende zes maanden in een huis van bewaring heeft doorgebracht. Een verblijf in een huis van bewaring kan gelet op de aard van het regime als zwaarder worden aangemerkt dan een ‘normale’ gevangenisstraf. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte psychisch al zwaar gestraft is.
Het voorgaande maakt echter niet dat met het ondergane voorarrest kan worden volstaan. Daartoe zijn de feiten te ernstig. Een werkstraf is om die reden evenmin passend. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 6.000,-- wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid in ieder geval vastgesteld op € 1.000,--.
De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 6.000,-- wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid in ieder geval vastgesteld op € 1.500,--.
De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat de schade die aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is toegebracht, moeilijk in geld is uit te drukken. De rechtbank ziet wel aanleiding aan [slachtoffer 1] een hogere vergoeding toe te kennen dan aan [slachtoffer 2]. Zij heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen. Allereerst is ten aanzien van [slachtoffer 1] bewezen verklaard dat verdachte seksuele handelingen met haar heeft gepleegd op het moment dat zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. De bewezenverklaring ten aanzien van [slachtoffer 2] ziet daarentegen op de periode vanaf het moment dat zij twaalf jaren was. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte bij [slachtoffer 1] verder is gegaan in zijn handelingen dan bij [slachtoffer 2].
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van vijftien maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 1.000,-- (zegge duizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1.000,-- (zegge duizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, D.A.C. Koster en R.P.G.L.M. Verbunt, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2008.
Mr. Verbunt is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.