Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 217012 / HA ZA 06-1914
Vonnis van 24 december 2008
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK RANDMEREN U.A.,
gevestigd te Nijkerk,
eiseres,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOAS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Rommes.
Partijen zullen hierna Rabobank en Boas genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 mei 2008
- de akte van de zijde van Boas van 9 juli 2008
- de antwoordakte van de zijde van Rabobank van 3 september 2008
- de akte inzake producties van de zijde van Boas van 17 september 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Inleiding
2.1. In deze procedure vordert Rabobank als pandhouder betaling van Boas van door Boas van haar pandgever de besloten vennootschap Weller & Verhoef B.V. (verder: Weller & Verhoef) ontvangen facturen. Op 17 maart 2006 is surséance van betaling verleend aan Weller & Verhoef. Op 21 maart 2006 heeft Rabobank haar pandrecht aan Boas medegedeeld. Enkele dagen later is Weller & Verhoef in staat van faillissement verklaard. De verpande vordering van Weller & Verhoef, waarvan Rabobank betaling vordert, bedraagt volgens de administratie van Weller & Verhoef EUR 68.416,55. Primair vordert Rabobank echter een bedrag van EUR 72.472,56. Dit is het totaal van de door Boas gereserveerde en aan derden (ten behoeve van Weller & Verhoef) betaalde bedragen.
2.2. Boas heeft zich tot haar verweer onder meer op het standpunt gesteld dat zij een verrekenbare tegenvordering heeft op Weller & Verhoef, die ten minste even groot is als de vordering van Weller & Verhoef op Boas. Boas heeft naar interne stukken verwezen, waaruit zou blijken dat Weller & Verhoef boetebedragen is verschuldigd vanwege het overschrijden van levertijden. Bij tussenvonnis van 14 mei 2008 heeft de rechtbank Boas toegelaten te bewijzen dat zij een verrekenbare tegenvordering heeft op Weller & Verhoef, zoals bijvoorbeeld door nader te specificeren welke producten te laat door Weller & Verhoef zijn geleverd, wat de overeengekomen levertijd is van deze producten, hoeveel dagen de overschrijdingen hebben geduurd, wat de feiten en omstandigheden zijn geweest naar aanleiding van de overschrijdingen en wat de omzetgegevens zijn van de te laat geleverde producten.
2.3. Bij akte van 9 juli 2008 heeft Boas twee aanvullende producties in het geding gebracht, te weten een uitgebreide lijst met administratieve gegevens van Boas en een uittreksel van deze lijst, waaruit volgens Boas blijkt dat de gemiste omzet door de te late leveringen van Weller & Verhoef, per jaar gesorteerd naar product en maand, op EUR 108.516,15 kan worden gesteld. Verder verwijst Boas naar de eerder door haar in het geding gebrachte productie 6, een samenvatting van haar administratie, waarbij de contractuele schade per dag is opgenomen. Aan de hand van de genoemde gegevens en de overeenkomst tussen Boas en Weller & Verhoef kan volgens Boas worden vastgesteld dat haar vordering op Weller & Verhoef terzake de verschuldigde boetes EUR 112.304,88 bedraagt. Dat Weller & Verhoef producten te laat leverde, is uitsluitend te wijten aan de omstandigheid dat Weller & Verhoef niet in staat bleek de besloten vennootschap Rhumveld Winter & Konijn B.V. (verder: Rhumveld), haar belangrijkste leverancier, tijdig te betalen, aldus Boas.
2.4. Rabobank heeft bij antwoordakte van 3 september 2008 onder meer een verklaring van de heer [naam] in het geding gebracht, waarin de heer [naam] betwist dat eventuele te late leveringen uitsluitend het gevolg zijn van het te laat betalen van haar leverancier Rhumveld. De heer [naam] verklaart dat eventuele vertragingen veelal door Boas zelf zijn veroorzaakt, zo voert Rabobank aan.
2.5. Boas heeft bij akte inzake producties van 17 september 2008 met name gereageerd op de verklaring van [naam]. Volgens Boas heeftde heer [naam] er persoonlijk belang bij een verklaring af te leggen die niet in het nadeel van Rabobank is. Verder baseert de heer [naam] zijn verklaring volgens Boas op een oudere overeenkomst en niet op de overeenkomst van 1 november 2004 tussen Boas en Weller & Verhoef, aldus Boas.
De waardering van het bewijs
2.6. De rechtbank stelt vast dat Weller & Verhoef voorafgaand aan haar faillissement onderdeel uitmaakte van de bevoorradingsketen van Boas. Weller & Verhoef betrok grondstoffen bij onder meer Rhumveld, bewerkte en verpakte deze grondstoffen en leverde haar product vervolgens af aan Boas. In een dergelijke keten zijn de samenwerkende partijen onderling afhankelijk van elkaar. Het ligt dan voor de hand dat partijen communiceren over het verloop van hun samenwerking en (de oplossing van) de eventuele problemen daarbij. Gelet op de achtergrond van de samenwerking acht de rechtbank de volledige context waarbinnen de overschrijding van levertijden zou hebben plaatsgevonden, van belang voor de beantwoording van de vraag of Boas een verrekenbare tegenvordering heeft op Weller & Verhoef.
2.7. Bij haar aktes heeft Boas echter (opnieuw) uitsluitend interne stukken, dat wil zeggen uitdraaien en bewerkingen uit haar eigen elektronische administratie, in het geding gebracht. Op basis van deze stukken is – gelet op het gemotiveerde verweer van Rabobank – niet met zekerheid vast te stellen dat Weller & Verhoef producten te laat heeft geleverd. De interne stukken van Boas verklaren verder niet waarom er sprake zou zijn geweest van te late leveringen.
Mede gezien de relatie tussen Boas en Weller & Verhoef had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van Boas gelegen het bestaan van haar tegenvordering aannemelijk te maken door bijvoorbeeld gedagtekende orderbonnen, ontvangstbevestigingen van zendingen en correspondentie van en met Weller & Verhoef in het geding te brengen. Op basis van dergelijke, controleerbare, stukken kan dan worden vastgesteld of sprake is geweest van een te late levering en welke consequenties partijen daar in de praktijk aan hebben verbonden. Nu Boas heeft nagelaten dergelijke stukken in het geding te brengen, kan niet worden geconcludeerd dat zij een verrekenbare tegenvordering op Weller & Verhoef heeft.
Geen mogelijkheid meer tot het doen horen van getuigen
2.8. Boas heeft in haar akte van 9 juli 2008 en in haar akte van 17 september 2008 nog aangevoerd dat zij (indien nodig) getuigen wil laten horen ter onderbouwing van haar stellingen. De rechtbank zal Boas daartoe echter niet meer in de gelegenheid stellen om de navolgende reden. In r.o. 4.34. van het tussenvonnis van 14 mei 2008 heeft de rechtbank overwogen dat zij aanneemt dat Boas bewijs zal willen leveren door het overleggen van schriftelijke bescheiden en dat Boas, indien zij het bewijs mede wenst te leveren door het doen horen van getuigen, op dezelfde roldatum waarop zij de akte neemt om een dag- en uurbepaling dient te verzoeken. Indien een dergelijk verzoek achterwege blijft, wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld op de inhoud van de akte te reageren en tegenbewijs te leveren (zie r.o.4.34). Op de roldatum 9 juli 2008 heeft Boas een akte genomen. Op die roldatum heeft zij echter niet om een dag- en uurbepaling voor een getuigenverhoor verzocht. Daarmee heeft Boas de fase van bewijslevering aan haar zijde afgesloten en de mogelijkheid om getuigen te doen horen prijs gegeven.
De vordering van Rabobank
2.9. Nu niet kan worden geconcludeerd dat Boas een verrekenbare tegenvordering heeft, is de vordering van Rabobank in beginsel toewijsbaar. Boas dient immers te betalen aan de (exclusief) inningsbevoegde pandhouder (artikel 3:246 lid 1 BW). Anders dan Boas kennelijk meent (conclusie van antwoord onder 46.), is voor toewijsbaarheid van de (volledige) vordering niet vereist dat de curator van Weller & Verhoef daar schriftelijk mee instemt.
2.10. Rabobank vordert primair een bedrag van EUR 72.472,56, subsidiair een bedrag van EUR 68.416,55. Rabobank heeft de hoogte van het primair gevorderde bedrag slechts onderbouwd door aan te voeren dat de door Boas aan Rhumveld verrichte betalingen en het door Boas gereserveerde bedrag optellen tot EUR 72.472,56.
2.11. Met Boas is de rechtbank van oordeel dat Rabobank door enkel de betalingen van Boas aan Rhumveld en de reservering van Boas bij elkaar op te tellen, haar primaire vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Uit deze optelsom kan immers niet zonder meer worden geconcludeerd dat Boas facturen van Weller & Verhoef tot een bedrag van EUR 72.472,56 onbetaald heeft gelaten. Het primair door Rabobank gevorderde bedrag zal dan ook niet worden toegewezen.
2.12. Rabobank heeft subsidiair gesteld dat uit de administratie van Weller & Verhoef volgt dat de vordering van Weller & Verhoef op Boas EUR 68.416,55 bedraagt (productie 2 bij dagvaarding). Boas heeft de hoogte van het subsidiair gevorderde bedrag niet weersproken. Het bedrag van EUR 68.416,55 zal derhalve worden toegewezen.
2.13. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Rabobank heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een herhaalde aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Rabobank vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
2.14. De vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente zal worden toegewezen over het bedrag van EUR 68.416,55 vanaf 2 mei 2006, nu Boas hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
2.15. Boas zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 1.553,00
- salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.872,87
3.1. veroordeelt Boas om aan Rabobank te betalen een bedrag van EUR 68.416,55 (achtenzestigduizend vierhonderd en zestien euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van EUR 68.416,55 vanaf 2 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Boas in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op EUR 3.872,87,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.M. de Wolf en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.