ECLI:NL:RBUTR:2008:BG3798

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600401-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gevaar voor leven en goederen in cellencomplex

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Sierra Leone, die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting en vernielingen in een cel in het detentiecentrum Zeist. De verdachte, die gedetineerd was, heeft uit frustratie en kwaadheid diverse vernielingen aangericht in zijn cel, waaronder het kapotgooien van een televisie en het vernielen van lampen. Vervolgens heeft hij met een aansteker de gordijnen en een bedlaken in brand gestoken, wat leidde tot een gevaarlijke situatie door de rookontwikkeling en het gebrek aan frisse lucht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn daden niet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van zijn celgenoten en het personeel in gevaar heeft gebracht.

Daarnaast is de verdachte beschuldigd van mishandeling van een celgenoot, die door de verdachte met een mes werd verwond. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de constatering van letsel bij het slachtoffer in overweging genomen en oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte is eerder veroordeeld en er zijn rapporten over zijn psychische toestand gepresenteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600401-08
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] (Sierra Leone),
thans gedetineerd in P.I. Utrecht te Nieuwegein;
Raadsvrouwe: mr. K. Schouten te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
Verdachte zit in het kader van zijn vreemdelingenbewaring met drie medegedetineerden in één cel in het Detentiecentrum te Soesterberg. Op 15 september 2007 worden de gedetineerden eerder dan gebruikelijk ingesloten in verband met een demonstratie buiten het detentiecentrum.
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Onder meer uit frustratie en kwaadheid over deze vervroegde insluiting vernielde verdachte spullen in zijn cel; hij gooide de televisie op de grond en wierp glazen kapot in de toiletpot. Verder vernielde hij lampen in de cel met een mes. Om te voorkomen dat de bewakers binnen zouden kunnen komen blokkeerde verdachte de celdeur met kleerkasten. Vervolgens stak hij met een aansteker de gordijnen in brand, alsmede een laken van het bed. Er ontstond daardoor veel rook. Er kwam bijna geen frisse lucht binnen en iedereen was aan het hoesten.
Van de vernielingen en brandstichting wordt aangifte gedaan namens detentiecentrum Zeist.
Celgenoot [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de televisie kapot gooide, glas vernielde en met een mes de plafondverlichting kapot maakte. Daarna probeerde verdachte de gordijnen aan te steken met zijn aansteker en toen dat niet lukte pakte verdachte een laken van het bed, dat het aanstak met de aansteker en onder het gordijn legde waarna het gordijn direct in brand vloog. Ook schoof verdachte kledingkasten voor de deur waardoor de celdeur niet meer open kon. De cel stond zwart van de rook. Toen de bewakers via het luikje in de deur de brand probeerden te blussen pakte verdachte de brandslang af.
Ten aanzien van feit 3:
Celgenoot [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 15 september 2008 met onder meer verdachte in een cel in detentiecentrum Zeist was ingesloten. Op enig moment pakte verdachte een mes van het aanrechtblad en stichtte vervolgens brand in de cel. Daarna liet verdachte een kast voor de celdeur op de vloer vallen. Toen bewakers via het luikje in de celdeur de brand probeerden te blussen, verhinderde verdachte dat. Getuige werd daarop door de bewakers om hulp gevraagd. Toen getuige de brandslang had vastgepakt zag hij dat verdachte met het mes voor hem stond en dat verdachte met het mes een zwaaiende beweging maakte. Daardoor werd getuige midden in zijn buik geraakt.
Celgenoot [getuige 1] heeft verklaard dat zijn celgenoot [slachtoffer] verdachte constant probeerde af te leiden toen deze laatste de brandslang had afgepakt. Op een gegeven moment zag getuige dat [slachtoffer] kennelijk te dicht in de buurt van verdachte kwam en dat verdachte toen een zwaaibeweging maakte met het mes in zijn hand in de richting van [slachtoffer]. [slachtoffer] werd door het mes in zijn buik geraakt.
De politie constateert tijdens diens verhoor een litteken van ongeveer vijf centimeter diagonaal boven de navel van [slachtoffer].
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III bij dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Namens verdachte is aangevoerd dat het nimmer de intentie van verdachte is geweest de cel in brand te steken. Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de brand slechts korte tijd heeft gewoed en het gordijn helemaal geen vlam heeft gevat, zodat daardoor geen gevaar voor personen of goederen is ontstaan.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte heeft verklaard dat hij de brand uit kwaadheid en frustratie heeft aangestoken. Daaruit volgt dat de brandstichting een bewuste daad van verdachte was. Wat betreft de gevolgen van de brand blijkt uit de verklaringen van de celgenoten van verdachte dat de brand langere tijd heeft gewoed en dat er sprake was van een hevige rookontwikkeling, waardoor de overige celgenoten ademhalingsproblemen kregen. Daarnaast heeft verdachte veel in het werk gesteld om het blussen van de brand en ingrijpen door de bewaking te voorkomen. Tenslotte betrof het een brandstichting in een cel, waarin meerdere personen waren ingesloten die niet zonder hulp van buiten de cel konden verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank was door deze genoemde omstandigheden levensgevaar voor personen te duchten, alsook gemeen gevaar voor goederen in en buiten de cel. Het verweer van de raadsvrouwe wordt dan ook verworpen.
De raadsvrouwe heeft met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat er weinig duidelijkheid is over het letsel en de wijze waarop dat zou zijn toegebracht, mede gelet op het ontbreken van een aangifte door het beweerde slachtoffer.
Het ontbreken van een aangifte is weliswaar opvallend, maar staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring in de weg nu er een getuige is die over dit incident verklaart en ook door het slachtoffer is verklaard dat hij door een mes dat verdachte vast had werd geraakt in zijn buik. Daarnaast is door de ondervragende verbalisanten letsel op de buik van het slachtoffer is geconstateerd. Uit genoemde verklaringen volgt eenduidig dat verdachte met een mes in de hand een zwaaiende beweging in de richting van het slachtoffer maakte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat verdachte met een mes letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen door de rechtbank.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde:
Mishandeling
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft uit frustratie en boosheid diverse vernielingen aangebracht in en buiten zijn cel en vervolgens brand gesticht in zijn cel in Kamp Zeist waar hij, met drie medegedetineerden, verbleef in afwachting van hun uitzetting.Voorts hinderde verdachte zijn celgenoten en belette zo dat zij hulp van buitenaf toe lieten. Zo heeft hij onder de gegeven omstandigheden met een mes lopen zwaaien en hierbij een celgenoot geraakt. Voorts heeft hij scheerschuim op het raam van de celdeur gespoten zodat de bewaking niets door het raam kon zien. Dergelijk handelen staat een tijdige bevrijding van hem, maar vooral van zijn celgenoten, in de weg. Hiermee heeft verdachte een zeer bedreigende situatie doen ontstaan nu medegedetineerden immers nooit in de gelegenheid verkeren zichzelf in veiligheid te brengen. Verdachte heeft dan ook enorme risico’s genomen en, in ieder geval, het leven van zijn celgenoten, het personeel en hemzelf in gevaar gebracht. Daarnaast was er hierdoor gevaar voor goederen in de cel en in het cellencomplex. Verdachte en zijn celgenoten hadden fysieke klachten en zijn ter behandeling naar het ziekenhuis gebracht. De fysieke klachten van zijn celgenoten hebben nog een aantal weken aangehouden. Voorts hebben zij ook psychische klachten. Dit geeft aan hoe ernstig en beangstigend de situatie is geweest. Dat de gevolgen niet ernstiger zijn is te danken aan het kordaat optreden van een celgenoot en de medewerkers van het detentiecentrum.
- Dergelijk feiten dragen bovendien bij aan het ontstaan van gevoelens van onrust en onveiligheid. Voorts brengen dergelijk feiten een behoorlijke financiële schadepost met zich.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 04 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte éénmaal eerder in Nederland is veroordeeld, vanwege vermogensdelicten en wederspannigheid.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Leger des Heils te Utrecht, d.d. 15 juli 2008 en 02 oktober 2008, opgemaakt door dhr. C.J. Rijkaard, reclasseringswerker;
-een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 08 september 2008 van drs. A.C. Vink, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen – weliswaar lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die te omschrijven is als trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar dat verdachte in staat wordt geacht om in deze andere gedragskeuzes te maken, zo ook ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte kan daarom volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als na te melden passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 27, 57, 157, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 (twee) jaar en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, J.F. Dekking en D.A.C. Koster, bijgestaan door B.E.M. Bruckner als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2008.
Mr. J.R. Krol is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.