ECLI:NL:RBUTR:2008:BG3794

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604035-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzedelijke handelingen door maatschoenmaker bij Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als maatschoenmaker werkzaam was bij Defensie. De verdachte werd beschuldigd van onzedelijke handelingen jegens vijftien vrouwen, die als rekruten bij Defensie waren. De vrouwen deden aangifte van diverse vormen van ontuchtige handelingen, waaronder het betasten van intieme delen van hun lichaam. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters op essentiële punten overeenkwamen, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan. De verdachte had de vrouwen tijdens het beoordelen van hun behoefte aan steunzolen onzedelijk betast, waarbij hij hen soms vroeg zich gedeeltelijk te ontkleden of achter een scherm te gaan staan. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen en de aangeefsters overtuigend en wettig bewijs voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 750,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de persoon van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank legde ook een proeftijd van twee jaar op, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringscontact.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604035-08
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats];
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder 1. en 2. bewezenverklaarde:
- Vijftien vrouwen hebben aangifte gedaan van het plegen van diverse vormen van ontuchtige handelingen door verdachte, die als maatschoenmaker werkzaam was bij Defensie en als zodanig moest beoordelen of het aanmeten van steunzolen noodzakelijk was. De verklaringen van de aangeefsters vertonen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten. Kort weergegeven bestonden de feitelijkheden uit het betasten van, het wrijven over en/of het knijpen in de bovenbenen, de liezen, de schaamstreek, onderrug, billen en/of borsten. Alvorens dit geschiedde dienden diverse aangeefsters achter een scherm te gaan staan en diende een aantal van hen zich gedeeltelijk te ontkleden. Getuige dhr. [aangever 1] waarnemend hoofd van de schoenmakerij en orthopedisch schoentechnicus, heeft bij de politie verklaard dat een dergelijke werkwijze niet behoort tot de procedure voor het beoordelen van de noodzaak tot het aanmeten van steunzolen. Verdachte zelf bevestigt dit in zijn verklaringen.
- Verdachte verklaart voorts, zowel bij de politie als ter terechtzitting, dat het zo gebeurd zou kunnen zijn.
Gezien de eensluidendheid van de verklaringen van alle aangeefsters omtrent de werkwijze van verdachte en diens handelingen, alsmede de in het dossier aanwezige overige verklaringen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis.
De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De verdachte heeft nog aangevoerd dat hij de verweten handelingen niet bewust heeft verricht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet alleen heeft dhr. [getuige 1] verklaard dat deze handelingen niet behoorden bij de te volgen procedure, tevens komt uit de verklaringen van de aangeefsters naar voren dat de mannelijke rekruten niet op een dergelijke wijze werden bejegend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal met dossiernummers, zoals hiervoor vermeld.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 1. en 2. bewezenverklaarde:
Telkens: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft in zijn dienstbetrekking als medewerker bij de orthopedische schoenmakerij bij Defensie in totaal 15 vrouwen, in de leeftijd van 19 t/m 25 jaar, onzedelijk betast. Dit gebeurde tijdens het beoordelen of deze vrouwelijke rekruten wellicht maatschoenen danwel steun- of inlegzolen nodig hadden. Verdachte betastte de vrouwen op intieme plaatsen. In een aantal gevallen liet hij de slachtoffers zich gedeeltelijk ontkleden en/of liet hij de vrouwen plaats nemen achter een kamerscherm, zodat zijn handelingen niet in het oog vielen. Een aantal van de vrouwen vertelde hij bovendien, op zijn handelingen aangesproken, dat deze noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van eventuele afwijkingen, hetgeen evenwel absoluut onjuist was.
- Verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van zijn positie en het vertrouwen dat zowel zijn werkgever als deze jonge vrouwen in hem hadden gesteld. Hij heeft aldus de lichamelijke integriteit van deze relatief jonge vrouwen geschonden. Uit het dossier blijkt dat sommige aangeefsters hiermee veel moeite hebben.
- Het is algemeen bekend dat slachtoffers van derge¬lijke delicten daarvan later nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 24 september 2008, opgemaakt door mw. F. van der Groep, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, geheel voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde: verplicht reclasseringscontact;
- een werkstraf van 200 uur;
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat de hierna te noemen straf de aard en de omvang van het bewezenverklaarde rechtvaardigt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 750,- wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1. bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt vastgesteld op € 750,-.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde een ambulante behandeling dient te ondergaan, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 750,- (zegge zevenhonderdenvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 750,- (zegge zevenhonderdenvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs D.A.C. Koster, J.R. Krol en J.F. Dekking, bijgestaan door B.E.M. Bruckner als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2008.
Mr J.R. Krol is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.