ECLI:NL:RBUTR:2008:BF7610

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07/2957
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanschrijving inzake intensief gebruik van een loswal door de gemeente Oudewater

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Oudewater en de heer en mevrouw [A], beiden wonende te Oudewater. De zaak betreft een besluit van de gemeente waarin werd beschreven wat onder intensief gebruik van een loswal moet worden verstaan. De eisers, de heer en mevrouw [A], stelden dat de aanschrijving van de gemeente onvoldoende concreet en oncontroleerbaar was. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat uit de aanschrijving duidelijk blijkt welke combinatie van werkzaamheden, verricht gedurende welke periode, op welke deelpercelen en in welke omvang als intensief gebruik wordt aangemerkt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het gebruik van de deelpercelen als loswal/overslagplaats niet onder het overgangsrecht valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanschrijving door de gemeente is verduidelijkt en dat de voorwaarden voor handhaving zijn gespecificeerd. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de onduidelijkheid over de tijden van werkzaamheden en de omvang van de opslag, verworpen. De rechtbank concludeert dat de aanschrijving voldoende concreet en controleerbaar is en dat het beroep van eisers niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/2957
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 12 september 2008
in de zaak van
de heer en mevrouw [A],
beiden wonende te Oudewater,
eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater,
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij primair besluit van 6 december 2005 heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het gebruik door dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: het Hoogheemraadschap) van naastgelegen deelpercelen (kadastraal bekend gemeente Oudewater, sectie D, nrs. 21 en 42) als loswal/overslagplaats, afgewezen.
1.2 Bij beslissing op bezwaar van 8 mei en 27 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, het primaire besluit van 6 december 2005 ingetrokken en het Hoogheemraadschap aangeschreven om het gebruik als loswal/overslagplaats van de betreffende deelpercelen per 15 september 2006 te beëindigen op straffe van een dwangsom van € 750,- per week met een maximum van € 15.000,-.
1.3 Tegen deze beslissing op bezwaar heeft het Hoogheemraadschap beroep aangetekend, welk beroep door deze rechtbank bij uitspraak van 30 juli 2007 (SBR 06/2447) gegrond is verklaard. Verweerder is hierbij opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen. In deze procedure hebben eisers als partij deelgenomen.
1.4 Ter uitvoering van deze uitspraak van de rechtbank heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 4 september 2007 (het bestreden besluit) genomen, waarbij verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 6 december 2005 wederom gegrond heeft verklaard. Tegen het besluit van 4 september 2007 hebben eisers beroep ingesteld.
1.5 Het beroep is - gezamenlijk met het beroep van het Hoogheemraadschap (geregistreerd onder nummer SBR 07/2940) - behandeld ter zitting van 28 augustus 2008, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. R.A. Schaapsmeerders, werkzaam bij Das Rechtsbijstand. Namens verweerder is verschenen mr. C.P.W. van den Berg, werkzaam bij de gemeente Oudewater.
Overwegingen
2.1 Voor de feiten in deze zaak en het voortraject verwijst de rechtbank naar de procedure met nummer SBR 06/2447, die heeft geleid tot de uitspraak van 30 juli 2007 van deze rechtbank. In deze uitspraak is door de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil was dat het gebruik als loswal/overslagplaats niet overeenkomstig de bestemming van de deelpercelen is. Ten aanzien van de beroepsgrond van het Hoogheemraadschap dat het gebruik van de deelpercelen D21 en D42 onder het overgangsrecht valt, heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat ten aanzien van (lichte) onderhoudswerkzaamheden op het perceel sprake is van voortgezet gebruik dat onder het overgangsrecht valt. Verder was niet in geschil dat het gebruik in 2005 was geïntensiveerd. De rechtbank heeft ten aanzien van dit geïntensiveerde gebruik als loswal/overslagplaats uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat dit niet onder het overgangsrecht viel. Het beroep van het Hoogheemraadschap is door de rechtbank vervolgens gegrond verklaard omdat verweerder ten aanzien van het intensievere gebruik van de deelpercelen als loswal/overslagplaats bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat deze bevoegdheid ontbrak ten aanzien van het lichte gebruik als loswal/overslagplaats, nu dit gebruik onder het overgangsrecht viel. Aangezien in de eerste beslissing op bezwaar geen onderscheid was gemaakt tussen licht en intensief gebruik kwam de rechtbank tot het oordeel dat de aanschrijving te ruim was geformuleerd, zodat de beslissing op bezwaar vernietigd diende te worden. Door geen van partijen is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 30 juli 2007 van deze rechtbank.
2.2 In beroep stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar het gebruik van de drie deelpercelen (sectie D, nrs. 20, 21 en 42), maar zich daarbij heeft laten leiden door onjuiste feiten en omstandigheden. Het onderzoek is onvolledig en gebaseerd op niet onpartijdige getuigenverklaringen, waaraan door verweerder onjuiste conclusies zijn verbonden. Eisers hebben diverse getuigenverklaringen overgelegd, met het verzoek om deze getuigenverklaringen mee te nemen bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Uit de verklaringen kan volgens eisers worden afgeleid dat het gehele gebruik van D20 en ook het lichte gebruik van D21 en D42 niet valt te rijmen met het gebruik dat in het verleden plaatsvond, zodat van legaal gebruik op basis van het overgangsrecht geen sprake kan zijn. Uit de beslissing op bezwaar kan verder niet worden afgeleid waarom er geen aanleiding voor verweerder zou bestaan om handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van D20. Eisers zijn van mening dat zowel ten aanzien van het lichte, als ten aanzien van het meer intensieve gebruik van alle drie de percelen handhavende maatregelen door verweerder dienen te worden genomen.
2.3 Deze rechtbank heeft het standpunt dat verweerder ten aanzien van het lichte gebruik van de deelpercelen D21 en D42 als loswal/overslagplaats een handhavingsbevoegdheid toekwam in haar hiervoor genoemde uitspraak van 30 juli 2007 echter reeds uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud verworpen, zodat ook in de onderhavige procedure hier vanuit dient te worden gegaan. Indien eisers het met dit oordeel van de rechtbank niet eens waren, had het op hun weg gelegen tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen. Gelet hierop laat de rechtbank de door eisers overgelegde getuigenverklaringen - wat daar ook van zij - in deze procedure buiten beschouwing. Met betrekking tot de beroepsgrond van eisers dat voor hen niet duidelijk is waarom er geen aanleiding voor verweerder zou bestaan om ten aanzien van deelperceel D20 handhavend op te treden, overweegt de rechtbank dat het verzoek om handhaving van eisers – hetgeen uiteindelijk tot de uitspraak van 30 juli 2007 heeft geleid –
geen betrekking had op dit deelperceel. Indien eisers van mening zijn dat ten aanzien van dit deelperceel handhavend moet worden opgetreden, dienen zij hiertoe een (eerste) verzoek aan verweerder te doen.
2.4 Gelet op de opdracht van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit de aanschrijving scherper geformuleerd, door aan te geven welke activiteiten als intensief gebruik worden aangemerkt, waartegen handhavend kan en zal worden opgetreden.
Als meer intensief gebruik is het volgende gebruik aangemerkt: 1. Grootschalige op- en overslag in het kader van bagger-, onderhouds- of andere projecten, 2. Deze grootschalige activiteiten omvatten over een kalendermaand genomen, meer dan de helft van het aantal werkdagen (maandag tot en met vrijdag), 3. Onder grootschalige opslag/activiteiten wordt tevens verstaan op- en overslag van diverse goederen/materialen waarbij meer dan één (van de drie) deelpercelen is betrokken, 4. Onder grootschalige op- en overslag worden eveneens die situaties begrepen waarin de omvang van de goederen/materialen hoger is dan twee meter. Verweerder stelt daarbij als voorwaarde dat alle vier de situaties zich gelijktijdig moeten voordoen, wil sprake zijn van een overtreding waarbij dwangsommen worden verbeurd.
2.5 Ter zitting hebben eisers (nog) aangevoerd dat de aanschrijving nog steeds niet duidelijk genoeg, onvoldoende concreet en oncontroleerbaar is. Zo ontbreekt in de last bijvoorbeeld de tijden dat er gewerkt mag worden. Ook is onduidelijk of de gestelde omvang van twee meter alleen ziet op bijvoorbeeld een berg zand, of dat daarbij ook de kraan hoort die bovenop de berg zand staat, waardoor het licht van deze kraan over de schutting in de slaapkamer van eisers schijnt. Eisers hebben ter zitting aangegeven weinig vertouwen in het Hoogheemraadschap te hebben en angst te hebben voor de overlast die werkzaamheden in de toekomst kunnen hebben. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat de last wel voldoende concreet en duidelijk is. Met een omvang van twee meter is (bijvoorbeeld) de berg zand bedoeld die is opgeslagen en niet het gegeven dat er wellicht ter uitvoering van de werkzaamheden nog een kraan op aanwezig is. Verweerder is van mening dat de last wel te controleren is.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat de in het bestreden besluit omschreven last voldoende concreet (en voldoende controleerbaar) is. Uit de last blijkt duidelijk welke combinatie van welke werkzaamheden, verricht gedurende welke periode, op welke deelpercelen en in welke omvang als intensief gebruik wordt aangemerkt. Het enkele gegeven dat in de last een tijdsaanduiding ontbreekt op welk moment werkzaamheden mogen plaatsvinden, maakt dit niet anders. Er mag naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat de door het Hoogheemraadschap in te schakelen aannemers tijdens gangbare werkuren werkzaamheden zullen uitvoeren. De rechtbank merkt verder op dat deze last niet ziet op en ook niet bedoeld is voor het voorkomen van overlast door eventueel in de toekomst door het Hoogheemraadschap uit te voeren baggerwerkzaamheden aan de Hollandse IJssel. Deze situatie doet zich immers op dit moment niet voor, is hoogst onzeker en bovendien zag het verzoek om handhaving hier ook niet op. De beroepsgrond van eisers slaagt dan ook niet.
2.7 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op
12 september 2008.
De griffier: De rechter:
mr. J.J. van Doorn mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.