ECLI:NL:RBUTR:2008:BF7609

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07/2940
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van gebruik als loswal door de gemeente Oudewater

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater. De zaak betreft de handhaving van een besluit dat betrekking heeft op het gebruik van deelpercelen als loswal/overslagplaats. De rechtbank oordeelt dat de last die aan de eisers is opgelegd voldoende concreet en controleerbaar is. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 juli 2007, waarin werd vastgesteld dat het gebruik van de deelpercelen niet in overeenstemming was met de bestemming. De rechtbank heeft geoordeeld dat het intensieve gebruik van de deelpercelen niet onder het overgangsrecht valt, terwijl het lichte gebruik dat wel doet. De rechtbank vernietigt de eerdere beslissing op bezwaar omdat deze te ruim was geformuleerd en niet voldoende onderscheid maakte tussen licht en intensief gebruik. De rechtbank concludeert dat de aanschrijving van de gemeente duidelijk is en dat eisers weten wat er van hen verwacht wordt om dwangsommen te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de bevoegdheid van de gemeente om handhavend op te treden tegen intensief gebruik.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/2940
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 12 september 2008
in de zaak van
dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,
gevestigd te Houten,
eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater,
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij primair besluit van 6 december 2005 heeft verweerder het verzoek van de heer en mevrouw [A] om handhavend op te treden tegen het gebruik door eisers van naastgelegen deelpercelen (kadastraal bekend gemeente Oudewater, sectie D, nrs. 21 en 42) als loswal/overslagplaats, afgewezen.
1.2 Bij beslissing op bezwaar van 8 mei en 27 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar van de heer en mevrouw [A] gegrond verklaard, het primaire besluit van 6 december 2005 ingetrokken en eisers aangeschreven om het gebruik als loswal/overslagplaats van de betreffende deelpercelen per 15 september 2006 te beëindigen op straffe van een dwangsom van € 750,- per week met een maximum van € 15.000,-.
1.3 Tegen deze beslissing op bezwaar hebben eisers beroep aangetekend, welk beroep door deze rechtbank bij uitspraak van 30 juli 2007 (SBR 06/2447) gegrond is verklaard. Verweerder is hierbij opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van de heer en mevrouw [A] te nemen. In deze procedure hebben de heer en mevrouw [A] als partij deelgenomen.
1.4 Ter uitvoering van deze uitspraak van de rechtbank heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 4 september 2007 (het bestreden besluit) genomen, waarbij verweerder het bezwaar van de heer en mevrouw [A] tegen het besluit van 6 december 2005 gegrond heeft verklaard. Tegen het besluit van 4 september 2007 hebben eisers beroep ingesteld.
1.5 Het beroep is - gezamenlijk met het beroep van de heer en mevrouw [A] (geregistreerd onder nummer SBR 07/2957) - behandeld ter zitting van 28 augustus 2008, waar eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde R.S.P. Plaizier en H.M. Lokhorst, beiden werkzaam bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Namens verweerder is verschenen mr. C.P.W. van den Berg, werkzaam bij de gemeente Oudewater.
Overwegingen
2.1 Voor de feiten in deze zaak en het voortraject verwijst de rechtbank naar de procedure met nummer SBR 06/2447, die heeft geleid tot de uitspraak van 30 juli 2007 van deze rechtbank. In deze uitspraak is door de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil was dat het gebruik als loswal/overslagplaats niet overeenkomstig de bestemming van de deelpercelen is. Ten aanzien van de beroepsgrond van eisers dat het gebruik van de deelpercelen D21 en D42 onder het overgangsrecht valt, heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat ten aanzien van (lichte) onderhoudswerkzaamheden op het perceel sprake is van voortgezet gebruik dat onder het overgangsrecht valt. Verder was niet in geschil dat het gebruik in 2005 was geïntensiveerd. De rechtbank heeft ten aanzien van dit geïntensiveerde gebruik als loswal/overslagplaats uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat dit niet onder het overgangsrecht viel. Het beroep van eisers is door de rechtbank vervolgens gegrond verklaard omdat verweerder ten aanzien van het intensievere gebruik van de deelpercelen als loswal/overslagplaats bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat deze bevoegdheid ontbrak ten aanzien van het lichte gebruik als loswal/overslagplaats, nu dit gebruik onder het overgangsrecht viel. Aangezien in de eerste beslissing op bezwaar geen onderscheid was gemaakt tussen licht en intensief gebruik kwam de rechtbank tot het oordeel dat de aanschrijving te ruim was geformuleerd, zodat de beslissing op bezwaar vernietigd diende te worden. Door geen van partijen is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van
30 juli 2007 van deze rechtbank.
2.2 In beroep stellen eisers zich op het standpunt dat er voor verweerder geen reden bestaat om voor het gebruik van het haventje ‘Het vette varken’ (waarmee wordt gedoeld op de deelpercelen D20, 21 en 42) een preventieve dwangsom op te leggen. Voorts zijn eisers van mening dat verweerder met deze lastgeving een invulling aan het toegestane gebruik van het perceel geeft die haaks staat op de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin is bepaald dat het gebruik wordt beschermd door overgangsrecht. Eisers hebben daarbij gesteld dat voor herhaling van intensivering van het gebruik niet gevreesd hoeft te worden, omdat elders grondstofdepots bestaan die gebruikt kunnen worden.
2.3 Deze rechtbank heeft het standpunt dat verweerder ten aanzien van het lichte gebruik van de deelpercelen D21 en D42 als loswal/overslagplaats een handhavingsbevoegdheid toekwam in haar hiervoor genoemde uitspraak van 30 juli 2007 reeds uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud verworpen en ten aanzien van het geïntensiveerde gebruik als loswal/overslagplaats uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat dit niet onder het overgangsrecht valt, zodat ook in de onderhavige procedure hier vanuit dient te worden gegaan. Indien eisers het met dit oordeel van de rechtbank niet eens waren, had het op hun weg gelegen tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen. Aan de beroepsgrond dat het kennelijk gaat om een preventieve dwangsom en het bestreden besluit daarom voor vernietiging in aanmerking komt, komt de rechtbank dan ook niet toe.
2.4 Gelet op de opdracht van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit de aanschrijving scherper geformuleerd, door aan te geven welke activiteiten als intensief gebruik worden aangemerkt, waartegen handhavend kan en zal worden opgetreden.
Als meer intensief gebruik is het volgende gebruik aangemerkt: 1. Grootschalige op- en overslag in het kader van bagger-, onderhouds- of andere projecten, 2. Deze grootschalige activiteiten omvatten over een kalendermaand genomen, meer dan de helft van het aantal werkdagen (maandag tot en met vrijdag), 3. Onder grootschalige opslag/activiteiten wordt tevens verstaan op- en overslag van diverse goederen/materialen waarbij meer van één (van de drie) deelpercelen is betrokken, 4. Onder grootschalige op- en overslag worden eveneens die situaties begrepen waarin de omvang van de goederen/materialen hoger is dan 2 meter. Verweerder stelt daarbij als voorwaarde dat alle vier de situaties zich gelijktijdig moeten voordoen, wil sprake zijn van een overtreding waarbij dwangsommen worden verbeurd.
2.5 Eisers hebben verder aangevoerd dat van de onder het eerste punt genoemde baggerwerkzaamheden geen sprake is. Daartoe hebben eisers toegelicht dat de Hollandse IJssel eigendom is van Rijkswaterstaat. Het is wellicht mogelijk dat de eigendom van de Hollandse IJssel in de toekomst naar eisers overgaat, maar dan zal Rijkswaterstaat deze rivier “schoon opleveren” aan eisers, waarbij het niet in de verwachting ligt dat Rijkswaterstaat voor het alsdan benodigde baggeren gebruik zal maken van het haventje. Voorts stellen eisers dat de onder het tweede punt aangebrachte beperking in tijd (maximaal twee weken per maand) geen recht doet aan het gebruik zoals dat in het verleden heeft plaatsgevonden en dat nu onder het overgangsrecht valt. Het is inherent aan onderhoudswerk dat het terrein gedurende een bepaalde periode achtereen wordt gebruikt en dan langere tijd weer niet. Ten slotte hebben eisers de lastgeving onder het derde punt bestreden, omdat zij van mening zijn dat onder het overgangsrecht alle percelen gelijktijdig mogen worden gebruikt, mits de omvang van het gebruik niet toeneemt. De lastgeving kan dan ook alleen gebaseerd worden op de omvang van de opslag.
2.6 Op basis van de last, zoals geformuleerd in het bestreden besluit, stelt de rechtbank vast dat onder intensief gebruik niet alleen baggerwerkzaamheden vallen, maar ook andere grootschalige op- en overslag in het kader van onderhoudsprojecten of andere projecten. Dat ook baggerwerkzaamheden worden genoemd en volgens eisers in ieder geval in de nabije toekomst dit type werkzaamheden niet verricht zal worden, maakt niet dat de last onduidelijk is. De eis dat werkzaamheden maximaal een halve maand per keer mogen worden uitgevoerd, ziet niet op de lichte werkzaamheden die op basis van het overgangsrecht toegestaan zijn, maar geldt alleen voor het intensievere gebruik. Van een beperking in tijd die geen recht doet aan het gebruik zoals dat in het verleden heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Hetzelfde geldt voor de eis dat niet alle percelen tegelijk gebruikt mogen worden, nu ook deze eis alleen geldt voor zover het gaat om intensiever – niet op basis van het overgangsrecht – toegestaan gebruik. Nog los daarvan blijkt uit de last duidelijk dat alleen in het geval sprake is van een cumulatie van de vier eisen het gebruik als intensief gebruik aangemerkt kan worden. Een mogelijke overschrijding van één van de deeleisen is dan ook niet voldoende om een dwangsom te verbeuren.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de onderhavige, in het kader van de bestuurlijke handhaving gegeven, last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd is dat eisers (tot wie de last is gericht) niet in het duister hoeven te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden ten einde toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen te voorkomen.
2.7 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op
12 september 2008.
De griffier: De rechter:
mr. J.J. van Doorn mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.