ECLI:NL:RBUTR:2008:BF4586

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
230324/ HA ZA 07-898
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiele rechter in geschil over pensioenafspraken tussen ex-ambtenaar en werkgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om de bevoegdheid van de civiele rechter in een geschil tussen de Stichting Wageningen Universiteit en de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) aan de ene kant en een ex-ambtenaar, aangeduid als [gedaagde], aan de andere kant. De ex-ambtenaar stelt dat er afspraken zijn gemaakt met haar voormalig werkgever, Alterra, over haar pensioenuitkeringen, die haar recht geven op een stamrechtuitkering en een aanvulling op de FPU-uitkering van het ABP. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 21 mei 2008, partijen verzocht om zich nader uit te laten over de bevoegdheid van de civiele rechter in deze kwestie.

De ex-ambtenaar betoogt dat de betalingen die zij ontvangt een publiekrechtelijke basis hebben, omdat deze zijn gedaan op basis van de FPU-regeling. De Stichting Wageningen Universiteit en DLO betwisten dit en stellen dat de betalingen zijn gedaan op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat de betalingen aan de ex-ambtenaar zijn gedaan op basis van het FPU-reglement, dat een privaatrechtelijke status heeft. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om van de vorderingen van Wageningen Universiteit en DLO kennis te nemen, en niet de bestuursrechter.

De rechtbank heeft de ex-ambtenaar opgedragen te bewijzen dat de afspraken die zij stelt te hebben gemaakt met Alterra daadwerkelijk zijn gemaakt. Indien deze afspraken komen vast te staan, kunnen Wageningen Universiteit en DLO de door het ABP aan de ex-ambtenaar betaalde bedragen ten onrechte terugvorderen. De rechtbank heeft een getuigenverhoor gepland om het bewijs te leveren en heeft verdere beslissingen aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken op 1 oktober 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 230324 / HA ZA 07-898
Vonnis van 1 oktober 2008
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING WAGENINGEN UNIVERSITEIT EN RESEARCHCENTRUM,
gevestigd te Wageningen,
2. de stichting
STICHTING DIENST LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK,
gevestigd te Wageningen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.J.W. Remme,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. van Steenwijk.
Partijen zullen hierna Wageningen Universiteit, DLO en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 mei 2008;
- de akte aan de zijde van Wageningen Universiteit en DLO;
- de akte houdende uitlating aan de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 21 mei 2008 heeft overwogen.
Bevoegdheid civiele rechter
2.2. De rechtbank heeft partijen in het tussenvonnis van 21 mei 2008 verzocht zich nader uit te laten over de in dat vonnis gestelde punten, zodat de rechtbank het verweer van [gedaagde] dat de burgerlijke rechter in het onderhavige geschil onbevoegd is, kan beoordelen. Van belang bij de beantwoording van die vraag is of de betalingen aan [gedaagde], waarvan in de onderhavige procedure terugbetaling wordt gevorderd, een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke grondslag hebben.
2.3. [gedaagde] voert aan dat zij rijksambtenaar was. Naar de rechtbank begrijpt stelt [gedaagde] dat de aan haar verrichte betalingen hebben plaatsgevonden op basis van de FPU-regeling. Volgens [gedaagde] wordt naar deze regeling verwezen in het Organisatieplan Onderzoekafdelingen en de Afdeling Fotografie, Vormgeving en Redactie van het DLO-Staring Centrum, dat onder het Ministerie van LNV viel. De betalingen hebben daardoor een publiekrechtelijke status, aldus [gedaagde].
2.4. Wageningen Universiteit en DLO stellen dat de betalingen van FPU hebben plaatsgevonden op basis van het FPU-reglement, welk reglement een privaatrechtelijke status heeft. Aan de teruggevorderde FPU-aanvulling en de werkgeversbijdrage voor het bijsparen voor een hoger pensioen liggen verder (privaatrechtelijke) overeenkomsten ten grondslag tussen DLO respectievelijk Wageningen Universiteit enerzijds en het VUT-fonds anderzijds. Dat dergelijke overeenkomsten gesloten mogen worden, is vastgelegd in artikel 18 van het FPU-reglement. Ook het Pensioenreglement heeft volgens Wageningen Universiteit en DLO een privaatrechtelijke status.
2.5. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken volgt dat de betalingen aan [gedaagde] hebben plaatsgevonden op basis van het FPU-reglement en de daarop gebaseerde overeenkomsten tussen Wageningen Universiteit respectievelijk DLO en het VUT-fonds. Naar het oordeel van de rechtbank bieden het FPU-reglement en de daarop gebaseerde overeenkomsten geen aanknopingspunten voor de stelling van [gedaagde] dat deze een publiekrechtelijke basis hebben. Het enkele feit dat [gedaagde] rijksambtenaar is geweest en dat in het Organisatie¬plan wordt verwezen naar de FPU-regeling leidt immers niet reeds tot de conclusie dat de betalingen een publiekrechtelijke basis hebben gehad. [gedaagde] heeft voorts niet aangegeven waarin die publiekrechtelijke basis te vinden zou zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij – en niet de bestuursrechter – bevoegd is van de onderhavige vorderingen van Wageningen Universiteit en DLO kennis te nemen.
Vorderingsrecht Wageningen Universiteit en/of DLO
2.6. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord betwist dat Wageningen Universiteit of DLO een vordering op haar hebben, nu niet zij maar het ABP de uitkeringen heeft gedaan die Wageningen Universiteit en DLO thans terugvorderen. Wageningen Universiteit en DLO hebben daartegenover gesteld dat het ABP de aan [gedaagde] betaalde bedragen verhaalt op Wageningen Universiteit, zodat Wageningen Universiteit een vorderingsrecht op [gedaagde] heeft.
2.7. [gedaagde] heeft de stelling van Wageningen Universiteit en DLO dat het ABP de betalingen verricht in opdracht van Wageningen Universiteit – en de betaalde bedragen ook op haar verhaalt – niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van deze stelling. De betalingen door het ABP aan [gedaagde] moeten derhalve worden gezien als een betaling door een derde ter uitvoering van de afspraken tussen Wageningen Universiteit/DLO en [gedaagde]. Het enkele feit dat ABP de betalingen aan [gedaagde] heeft verricht betekent daarom niet dat Wageningen Universiteit/DLO geen vorderingsrecht op [gedaagde] heeft.
De gemaakte afspraken
2.8. [gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat het feit dat zij zowel een stamrechtuitkering als een aanvulling op de FPU-uitkering van het ABP ontvangt berust op een gemaakte afspraak. Deze afspraak is gemaakt omdat [gedaagde] na haar 55ste verjaardag is blijven werken, terwijl was afgesproken dat zij op die leeftijd met FPU zou gaan. Dat zij na die leeftijd bleef werken was een gevolg van het feit dat haar voormalig werkgever, Alterra, [gedaagde]’s FPU niet tijdig geregeld had. Daarnaast was zij tevoren ten onrechte in een afvloeiingsregeling terecht gekomen. Om deze redenen heeft zij toen met Alterra afgesproken dat zij per 1 november of 1 december 2001 tot haar 65ste verjaardag 120% van haar laatstverdiende loon zou krijgen.
Wageningen Universiteit en DLO betwisten dat de door [gedaagde] gestelde afspraken gemaakt zijn. Zij stellen dat uit het dossier van [gedaagde] niet blijkt dat dergelijke afspraken zouden zijn gemaakt. Als die afspraken zouden zijn gemaakt, zouden die volgens Wageningen Universiteit en DLO zeker zijn vastgelegd.
2.9. Als zou komen vast te staan dat de afspraken waarop [gedaagde] zich beroept zijn gemaakt, vorderen Wageningen Universiteit en DLO de door het ABP aan [gedaagde] betaalde bedragen ten onrechte terug. Gezien de betwisting door Wageningen Universiteit en DLO staat thans echter niet vast dat de door [gedaagde] gestelde afspraken zijn gemaakt. Nu [gedaagde] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde afspraak, rust de bewijslast voor het bestaan hiervan op grond van artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering op haar. De rechtbank zal [gedaagde] daarom opdragen haar stelling te bewijzen.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1. draagt [gedaagde] op te bewijzen dat tussen haar en Alterra is overeengekomen dat aan [gedaagde] over de periode vanaf 1 november of 1 december 2001 tot de 65ste verjaardag van [gedaagde] 120% van haar laatstverdiende loon zou worden betaald,
3.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. J.W. Wagenaar in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op maandag 26 januari 2009 van 13:30 tot 17:00 uur,
3.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
3.4. bepaalt dat [gedaagde], indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - en aan de wederpartij moet opgeven,
3.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, mr. Y. Sneevliet en mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2008.