Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 221955 / HA ZA 06-2647
Vonnis van 10 september 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C. Beijer,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 februari 2008,
- de akte na tussenvonnis aan de zijde van Spaarbeleg,
- de antwoordakte aan de zijde van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3 Bij het hiervoor onder 1.1 genoemde tussenvonnis van 20 februari 2008 heeft de rechtbank Spaarbeleg in de gelegenheid gesteld om bij akte alsnog in het geding te brengen de op de achterzijde van de inschrijfformulieren afgedrukte samenvattingen van de algemene voorwaarden eventueel met een korte toelichting op die productie.
Vervolgens is [eiser] in de gelegenheid gesteld om daarop bij antwoordakte te reageren.
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds/AEGON Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. De rechtbank acht de formulering van de voor de beoordeling relevante passages in dit informatiemateriaal inmiddels bekend en zal in dit vonnis niet opnieuw tot het citeren hiervan overgaan.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) ‘www.rechtspraak.nl’, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1 [eiser] heeft in 1998 naar aanleiding van een advertentie in een landelijk dagblad contact opgenomen met Spaarbeleg en een inschrijfformulier ontvangen. Na het insturen van het inschrijfformulier op 11 september 1998 heeft zij op 1 oktober 1998 een Certificaat ontvangen.
Dit door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 1 oktober 1998 tot en met 30 september 2003. [eiser] heeft ter uitvoering van deze overeenkomst 60 maandtermijnen van elk € 90,76 (f. 200,00) betaald aan Spaarbeleg, derhalve in totaal een bedrag van € 5.445,36. [eiser] heeft na afloop van deze overeenkomst een uitkering groot € 408,08 van Spaarbeleg ontvangen.
3.2 [eiser] is vóór het einde van de looptijd van de eerste Sprintplan-overeenkomst, opnieuw een dergelijke overeenkomst met Spaarbeleg aangegaan. Na het insturen van een inschrijfformulier op 12 juni 2000 heeft zij op 14 juni 2000 een Certificaat ontvangen. Deze tweede SprintPlan-overeenkomst had ook een looptijd van 60 maanden, ingaande op 3 juli 2000 en eindigend op 30 juni 2005. [eiser] heeft ter uitvoering van deze tweede overeenkomt 60 maandtermijnen van elk € 68,07 (f. 150,00) betaald aan Spaarbeleg, derhalve in totaal een bedrag van € 4.084,20. [eiser] heeft na afloop van deze overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen.
4.1 [eiser] vordert - kort en zakelijk weergeven - dat rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
- Spaarbeleg veroordeelt tot (terug)betaling van de aan Spaarbeleg betaalde termijnen ter zake van de eerste SprintPlan-overeenkomst ad in totaal € 5.445,36 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de diverse termijnbetalingen en te verminderen met het uitbetaalde bedrag ad € 408,40,
- Spaarbeleg veroordeelt tot (terug-)betaling van de aan Spaarbeleg betaalde termijnen ter zake van de tweede SprintPlan-overeenkomst ad in totaal € 4.048,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de diverse termijnbetalingen,
- te verklaren voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], en Spaarbeleg veroordeelt tot schadevergoeding nader op te maken bij staat,
- Spaarbeleg veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten groot € 1.158,00,
- Spaarbeleg veroordeelt in de kosten van de procedure te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien betaling daarvan niet binnen veertien dagen plaatsvindt,
- Spaarbeleg te veroordelen tot betaling van de nakosten ad € 131,00, dan wel in dien betekening van het vonnis plaatsvindt ad € 199,00.
5.1 In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 20 februari 2008 reeds verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB 7971) en naar de overweging van het Gerechtshof dat het door Spaarbeleg aan de deelnemers toegezonden ‘welkomspakket’ met informatie betreffende het SprintPlan pas door de deelnemer is ontvangen, nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand was gekomen. Het Gerechtshof heeft daarom slechts in zijn oordeel betrokken een voor het sluiten van de overeenkomst aan de deelnemers door Spaarbeleg verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden.
5.2 Wat betreft de eerste SprintPlan-overeenkomst is niet in geschil is dat [eiser] naar aanleiding van advertenties in een landelijk dagblad in 1998 een inschrijfformulier heeft opgevraagd bij Spaarbeleg. Spaarbeleg heeft bij akte na tussenvonnis een kopie van een dergelijke advertentie overgelegd. Spaarbeleg erkent dat op de achterzijde van het destijds toegezonden inschrijfformulier voor de eerste Sprintplan-overeenkomst geen samenvatting van de algemene voorwaarden was afgedrukt. Spaarbeleg stelt daarnaast dat het toegezonden inschrijfformulier onderdeel uitmaakte van een brochure, die volgens haar vergelijkbare informatie bevatte als het welkomspakket en/of de samenvatting van de algemene voorwaarden. Bij akte na tussenvonnis legt zij een voorbeeld van een dergelijke brochure met het daarin opgenomen inschrijfformulier over.
5.3 [eiser] maakt bezwaar tegen het overleggen van de kopie van de advertentie en van de brochure met inschrijfformulier, omdat bij het tussenvonnis aan Spaarbeleg uitsluitend is toegestaan de samenvatting van de algemene voorwaarden in het geding te brengen. De rechtbank zal dit bezwaar passeren, nu het er om gaat van welke informatie [eiser] voorafgaande aan het tot stand komen van de eerste Sprintplan kennis heeft kunnen nemen en niet in geschil is dat deze informatie in ieder geval bestond uit de advertentie in een landelijk dagblad en een inschrijfformulier.
5.4 [eiser] voert in de antwoordakte inhoudelijk verweer tegen de overgelegde kopie van de advertentie. Haar verweer houdt in dat de overgelegde kopie van de advertentie niet de advertentie is die zij destijds heeft gelezen en dat Spaarbeleg destijds verschillende advertenties gebruikte.
Dit verweer snijdt geen hout. [eiser] erkent in dezelfde akte uitdrukkelijk dat zij zich de inhoud van de destijds gelezen advertentie niet kan herinneren. Daarmee is niet te rijmen haar stelling dat de destijds gelezen advertentie afwijkt van de tekst van de overgelegde advertentie. Ook onderbouwt [eiser] haar stelling dat Spaarbeleg destijds verschillende advertenties gebruikte niet, zodat de rechtbank er van uit gaat dat de door Spaarbeleg overgelegde kopie strookt met de destijds in de landelijke dagbladen gepubliceerde advertenties.
5.5 [eiser] betwist evenzeer dat het door haar ontvangen inschrijfformulier deel uitmaakte van een brochure. Voor zover het inschrijfformulier toch behoorde tot een brochure is dit, aldus [eiser], niet de brochure geweest die door Spaarbeleg in het geding is gebracht.
De kopie van het door [eiser] ingestuurde inschrijfformulier is als productie 6 bij de conclusie van antwoord gevoegd. Evenals het inschrijfformulier uit de brochure, staat aan de linkerkant van de onderste helft van het door [eiser] ingestuurde formulier dat het formulier moet worden afgescheurd: ‘hierlangs afscheuren’. De rechtbank leidt daaruit af dat ook het door [eiser] ingestuurde formulier onderdeel uitmaakte van een groter geheel. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat ook het door [eiser] ontvangen formulier deel uitmaakte van een brochure met informatie over het SprintPlan. [eiser] wijst in dat verband nog op twee verschillen in de gedrukte tekst van het lege inschrijfformulier uit de brochure en het door [eiser] ingevulde inschrijfformulier. Daaruit leidt zij af dat de overgelegde brochure niet de brochure is waartoe het door haar ingestuurde inschrijfformulier behoorde.
Hoewel er sprake is van afwijkende bewoordingen in de tekst van het inschrijfformulier en de brochure, betreffen deze niet de informatie over de aard en de werking van het Sprintplan, zoals die overigens ook is vermeld in de advertentie. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] destijds een brochure heeft ontvangen met dezelfde informatie over de aard en de werking van het SprintPlan als de overgelegde brochure.
5.6 Wat betreft de tweede SprintPlan-overeenkomst heeft Spaarbeleg een kopie van de samenvatting van de algemene voorwaarden bij akte na tussenvonnis overgelegd, waarvan zij stelt dat deze op de achterzijde van het formulier van [eiser] stonden afgedrukt. [eiser] stelt dat niet valt te controleren of de achterkant van het door haar ingevulde inschrijfformulier deze samenvatting bevatte, omdat het origineel daarvan niet is overgelegd. Het is, aldus [eiser], zeer wel mogelijk is dat deze samenvatting niet op de achterzijde heeft gestaan.
Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen en beslist, is voor de beoordeling van deze zaak niet meer relevant of [eiser] de samenvatting bij het sluiten van de tweede SprintPlan-overeenkomst wel of niet heeft ontvangen.
5.7 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor onder rechtsoverweging nr. 5.1 weergegeven oordeel van het Gerechtshof. Bij de beoordeling van wat [eiser] op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomsten wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan, zal de rechtbank zich dan ook baseren op de advertentie en de brochure ter zake van de eerste SprintPlan-overeenkomst die Spaarbeleg bij akte na tussenvonnis heeft overgelegd.
Primair: Vernietiging op grond van dwaling
5.8 [eiser] heeft een beroep gedaan op dwaling met de stelling dat zij geen verstand had van effecten, beleggen of effectenlease producten, dat zij dacht dat SprintPlan een spaarproduct was en dat Spaarbeleg haar onvoldoende heeft gewezen op het risico dat haar inleg verloren kon gaan. Bij een juiste voorstelling van zaken, zou [eiser] de SprintPlan-overeenkomsten nimmer zijn aangegaan.
5.9 De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, bijvoorbeeld nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. Zoals gezegd is het uitgangspunt de informatie die [eiser] heeft ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan. Wat betreft de beide SprintPlan-overeenkomsten gaat het in het onderhavige geval, en in afwijking van het bovenstaande, dan om de advertentie en de brochure met het inschrijfformulier, waarvan [eiser] kennis heeft kunnen nemen voorafgaand aan het sluiten van de eerste en derhalve ook de tweede overeenkomst. Daarin staat met zoveel woorden dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag een rentevergoeding is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet en dat dit voorgeschoten bedrag wordt belegd in het Spaarbeleg Garantiefonds/AEGON Garantiefonds. Voorts is vermeld dat de waarde van die belegging kan fluctueren en dat na afloop van het SprinPlan de waarde van de belegging wordt uitgekeerd, minus het voorgeschoten bedrag. De advertentie vermeldt daarnaast nog dat het voorgeschoten bedrag tot 90% gegegarandeerd is, zodat een deelnemer in het ergste geval risico loopt over de rentebetalingen en 10% van het voorgeschoten bedrag. De brochure vermeldt dat het voorgeschoten bedrag voor 100% wordt gegarandeerd, en dat het risico alleen de rentebetalingen betreft.
Tot slot is vermeld in de brochure dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen.
5.10 De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om in het onderhavige geval van dit oordeel af te wijken. Van [eiser] mocht worden verwacht dat zij de advertentie en de brochure heeft gelezen. [eiser] erkent overigens dat zij de advertentie heeft gelezen, maar kan zich de inhoud daarvan niet meer voor de geest halen. Als zij dan toch stelt te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst, omdat zij dacht dat zij ging sparen, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor haar eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
Het beroep van Spaarbeleg op verjaring van [eiser]s beroep op dwaling kan derhalve onbesproken blijven.
Subsidiair: Wanprestatie en onrechtmatig handelen
schending zorgplicht:
5.11 Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006 LJN AZ0660, geoordeeld dat zij de schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerkenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Voor zover aan de vordering is gegrond op deze grondslag wordt deze afgewezen.
5.12 [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door haar - [eiser] - niet volledig te informeren over de aard van en de aan het SprintPlan verbonden specifieke risico’s, zoals het volledig kwijt raken van de inleg na ommekomst van de overeenkomst. Daarnaast stelt [eiser] dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de financiële positie van [eiser] en haar beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen.
5.13 De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten; het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.14 Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende bescheiden (in casu de advertentie in de landelijke pers en de toegezonden brochure) te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico's geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of zij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
causaal verband
5.15 De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat haar doel met het SprintPlan was het opbouwen van een vermogen om een deel van de lopende hypotheek vervroegd te kunnen aflossen, teneinde de vaste lasten omlaag te brengen tegen de tijd dat haar echtgenoot op zijn 60e jaar zou stoppen met werken. Zij heeft tevens gesteld dat zij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als haar duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico's verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
schade
5.16 De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geld zelf, of aan een ander doel, te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf, maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684).
eigen schuld
5.17 In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. Voorgaande geldt eveneens voor de informatie die [eiser] thans ter beschikking had voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, weergegeven onder rechtsoverweging nr. 5.5.
5.18 De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten, wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico's van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.19. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter beperking of voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico's (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.20 Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico's die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.21 Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden gesteld dan wel gebleken. [eiser] is geboren op 27 juni 1949 en was dus ten tijde van het sluiten van de eerste overeenkomst 49 jaar oud. Zij heeft de ULO vroegtijdig, in het tweede leerjaar, en zonder diploma, verlaten en is gaan werken als winkelbediende. Daarna is zij administratief medewerkerster geworden en heeft zij een middenstandsdiploma behaald. Zij genoot in 1998 een netto salaris van f 1.588,18 per maand. [eiser] is gehuwd. De echtgenoot van [eiser], die het inschrijfformulier mede heeft ondertekend, heeft de grafische school gevolgd en was destijds werkzaam als werkmeester in een penitentiaire inrichting. Hij genoot een netto jaarinkomen van f 35.731,-. Het echtpaar was in het bezit van een eigen huis en was bezig met het kopen van een nieuwbouwwoning. De inleg voor het SprintPlan werd betaald uit een reeds aanwezig spaartegoed dat groter was dan het totaal van de benodigde inleggelden. Wat belleggingsvervaring betreft, had de echtgenoot van [eiser] het beheer over het vermogen van zijn vader, via een Rabobank dividend rekening, dat defensief was belegd.
5.22 De rechtbank ziet in de bovenstaande omstandigheden - zoals die waren ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst - geen aanleiding om naar boven, noch naar onder af te wijken van haar hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. De gevorderde hoofdsom zal derhalve tot een beloop ad € 5.472,70 (= [{5.445,36 – 408,40} + € 4.084,20] x 60%) worden toegewezen.
Voor toewijzing van de tevens gevorderde schadestaat, bestaat derhalve geen grond.
5.23. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente komt derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 60% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling. Echter Wat betreft de gevorderde wettelijke rente over de maandelijkse termijnen van de eerste SprintPlan-overeenkomst, dient rekening te worden gehouden met de uitkering die heeft plaatsgevonden na afloop van dat eerste Sprintplan. Het uitgekeerde bedrag is nagenoeg gelijk aan 7,5 maandtermijn, zodat de gevorderde rente over de termijn van dat eerste Sprintplan, zal worden toegewezen tot en met de eerste 52,5 maandtermijnen.
Meer subsidiaire grondslag: Ontbreken vergunning WCK leidt tot nietigheid,
Uiterst subsidiaire grondslag : Ontbreken vergunning WCK leidt tot schadevergoedingsplicht Aegon.
5.24 De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007 (LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid van de SprintPlan-overeenkomst vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Evenmin bestaat grond voor toewijzing van een schadevergoeding wegens het ontbreken van een vergunning. Daarom wordt de vordering van Van Loosdrecht c.s. voor zover gebaseerd op de stelling dat Spaarbeleg voor de SprintPlan-overeenkomst een Wck vergunning nodig had, afgewezen.
5.25 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiser] heeft haar stelling dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel en het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, op geen enkele wijze onderbouwd.
5.26 Gelijk gevorderd, zal de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.27 Spaarbeleg zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,87
- overige explootkosten € 0,00
- vast recht € 296,00
- getuigenkosten € 0,00
- deskundigenkosten € 0,00
- overige kosten € 0,00
- salaris procureur € 1.130,00 (= 2,5 x tarief II {€ 452,00})
Totaal € 1.510,87
5.28 De gevorderde veroordeling in nakosten moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven.
5.29 De rechter die het tussenvonnis van 20 februari 2008 heeft gewezen, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
6.1 verklaart voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser],
6.2 veroordeelt Spaarbeleg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 5.472,70 (vijfduizendvierhonderdtweeënzeventig euro en zeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over 60% van de maandelijkse, door [eiser] uit hoofde van de overeenkomsten aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betalingen tot aan de dag van de algehele voldoening, in dier voege dat over de laatste 7,5e termijnen van de eerste SprintPlan-overeenkomst geen rente verschuldigd is,
6.3 veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.514,87 (éénduizendvijfhonderdveertien euro en zevenentachtig cent) en, ingeval Spaarbeleg niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft voldaan aan deze veroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van de algehele voldoening,
6.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008.