ECLI:NL:RBUTR:2008:BE9331

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600433-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door babbeltruc gericht op oudere slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen door middel van een babbeltruc. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, heeft zich gericht op kwetsbare, vaak oudere slachtoffers. Hij belde bij hen aan met een smoes over een ontsnapte cavia of salamander, waardoor hij toegang tot hun woningen verkreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in april 2008 in Leiden, Utrecht en Dordrecht portemonnees en andere waardevolle goederen heeft weggenomen. De slachtoffers, waaronder een 76-jarige vrouw en een 95-jarige vrouw, hebben verklaard dat zij de verdachte binnen lieten onder de indruk van zijn verhaal. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij op deze manier in de woningen is gekomen en dat hij de portemonnees heeft gestolen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers in overweging genomen. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd en was ongeoorloofd afwezig tijdens een eerdere detentie. De rechtbank heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is een schadevergoeding van € 15,- aan een benadeelde partij toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder een organizer en een geldbedrag. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600433-08
Datum uitspraak: 25 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te geboorteplaats (Suriname),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Wolvenplein
te Utrecht.
Raadsman: mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 april 2008 te Leiden, althans in het arrondissement 's-Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Leiden) een portemonnee (inhoudende [onder andere] een geldbedrag van [ongeveer] 30 euro, althans een geldbedrag, en/of een identiteitskaart op naam van [aangever 1] en/of een bankpas op naam van [aangever 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer (verschillende) tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 6 april 2008 tot en met 07 april 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (telkens) heeft weggenomen
- (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Utrecht) een portemonnee (inhoudende [onder andere] een geldbedrag van [ongeveer] 70 euro, althans een geldbedrag), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2],in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
- (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Utrecht) een portemonnee (inhoudende [onder andere] een bankpas en/of een creditcard) en/of een lederen mapje (bevattende [onder andere] een rijbewijs en/of een kentekenbewijs en/of een APK-keuringsbewijs) geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 7], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
- (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Utrecht) een portemonnee (inhoudende een geldbedrag van [ongeveer] 15 euro, althans een geldbedrag), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meerdere (verschillende) tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 april 2008 tot en met 02 april 2008 te Dordrecht, althans in het arrondissement Dordrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (telkens) heeft weggenomen
- (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht) een portemonnee (inhoudende [onder andere] een geldbedrag van [ongeveer] 34 euro, althans een geldbedrag, en/of een strippenkaart en/of een identiteitskaart op naam van [aangever 4), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
- (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht) een portefeuille (bevattende een rijbewijs en/of een kentekenbewijs deel 1A en/of een kentekenbewijs deel 1B en/of een ANWB-ledenpas) en/of een hoeveelheid geld toebehorende aan [aangever 5], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
- (in/uit een woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht) een portefeuille (inhoudende [onder andere] een geldbedrag van [ongeveer] 465 euro, althans een geldbedrag, en/of een bankpas en/of een identiteiskaart en/of een Veteranenpas) geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
De bewezenverklaring
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in straten waar blijkens de inrichting van de huizen oude mensen wonen, bij die mensen aanbelt en zegt dat zijn cavia dan wel salamander, of de cavia dan wel salamander van zijn dochter, is ontsnapt. Hij zegt dan dat hij heeft gezien dat de cavia c.q. salamander de achtertuin is ingelopen van degene bij wie hij heeft aangebeld en vraagt vervolgens of hij in de tuin mag zoeken. Voorts heeft de verdachte toegegeven dat hij, als hij toestemming heeft gekregen om in de tuin te zoeken, probeert het huis binnen te komen, door te zeggen dat de cavia c.q. salamander de woning binnen is gegaan, dit met de bedoeling geld of iets dergelijks te stelen.
[aangever 1] - 76 jaar - heeft in haar aangifte verklaard dat er op 10 april 2008 een man bij haar aanbelde en vertelde dat zijn cavia was ontsnapt en richting haar tuin was gelopen . Voorts heeft de aangeefster verklaard dat de man vroeg of hij zijn cavia mocht zoeken en dat zij vervolgens samen met de man in de tuin heeft rondgekeken. De aangeefster heeft verklaard dat de man op een gegeven moment zei dat hij zijn cavia naar binnen zag lopen. De man is daarop het huis in gelopen en de aangeefster is samen met hem in haar woonkamer gaan zoeken. De aangeefster heeft verklaard dat zij, toen de man weer weg was, zag dat haar portemonnee, bevattende een geldbedrag, een identiteitskaart en een bankpas beide ten name van [aangever 1] weg was .
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie bevestigd dat hij op deze manier in de woning van mevrouw [aangever 1] is gekomen en dat hij een portemonnee heeft weggenomen, waar geld in zat.
Mevrouw [aangever2]- 95 jaar - heeft in haar aangifte verklaard dat er op 6 april 2008 een man bij haar aanbelde die vertelde dat hij zijn salamander kwijt was en dat deze in haar achtertuin liep . De aangeefster heeft verklaard dat de man zoekend is gaan rondkijken in haar tuin en op een gegeven moment zei dat de salamander naar binnen liep. Voorts heeft de aangeefster verklaard dat zij even later zag dat haar portemonnee, waar € 70,- in zat, was weggenomen .
De verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij op deze manier in de woning van mevrouw [aangever 2] is gekomen en dat hij een portemonnee heeft weggenomen .
Mevrouw [aangever 7] in heeft haar aangifte verklaard dat zij op 6 april 2008 bij haar moeder was en dat naar zeggen van haar moeder een man aanbelde die vertelde dat zijn cavia was weggelopen en deze vermoedelijk in de tuin van haar moeder liep . De aangeefster heeft verklaard dat zij samen met haar moeder en de man in de tuin heeft gekeken en dat de man op een gegeven moment de keuken inliep. De aangeefster ontdekte een dag later dat haar portemonnee, haar bankpas, creditcard en een lederen mapje, waarin haar rijbewijs, kentekenbewijs en een APK-keuringsbewijs zat, waren weggenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie toegegeven dat hij op deze manier in de woning van de moeder van mevrouw [aangever 7] is gekomen en dat hij een portemonnee en een lederen mapje heeft weggenomen.
Mevrouw [aangever 3] - 79 jaar oud - heeft in haar aangifte verklaard dat er op 7 april 2008 een man aanbelde die vertelde dat de salamander van zijn dochter was ontsnapt en dat hij had gezien dat de salamander in haar tuin was gesprongen . De aangeefster heeft verklaard dat zij samen met deze man naar haar tuin is gelopen en dat zij de man op een gegeven moment hoorde zeggen dat hij had gezien dat de salamander haar woning was binnengegaan. Nadat de man weg was zag de aangeefster dat haar portemonnee, waarin geld zat, was weggenomen .
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie toegegeven dat hij op deze manier in de woning van mevrouw [aangever 3] is gekomen en een portemonnee, waarin geld zat, heeft weggenomen.
Mevrouw [aangever 4] is 74 jaar en heeft in haar aangifte verklaard dat er op 1 april 2008 bij haar werd aangebeld door een man die vertelde dat de cavia van zijn dochter kwijt was en dat hij in haar tuin wilde rondkijken . De aangeefster heeft verklaard dat de man vervolgens riep dat hij de cavia haar woning in zag lopen en dat de man in de kamer ging rondkijken. Toen de man weg was, zag de aangeefster dat haar portemonnee, inhoudende een geldbedrag, een strippenkaart en een identiteitskaart op naam van [aangever 4] , weg was .
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie toegegeven dat hij op deze manier in de woning van mevrouw [aangever 4] is gekomen en een portemonnee met inhoud heeft weggenomen.
De 82-jarige heer [aangever 5] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 1 april 2008 in de woning van zijn dochter was en dat er werd aangebeld door een man die vertelde dat hij zijn cavia kwijt was en dat deze mogelijk onder de poort van de achtertuin van de woning van de dochter van de aangever door gekropen kon zijn . De aangever heeft verklaard dat de man in de tuin is gaan zoeken en op een gegeven moment zei dat hij de cavia naar binnen had zien lopen. De aangever heeft voorts verklaard dat de man de woning binnenliep en in de huiskamer naar de cavia ging zoeken. Later die dag merkte de aangever dat zijn portefeuille niet meer in de binnenzak van zijn jas zat .
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie toegegeven dat hij op deze manier de woning van de dochter van de heer [aangever 5] is binnen gekomen. De verdachte heeft echter verklaard dat hij wel geld maar geen portefeuille uit de woning heeft weggenomen.
De heer [aangever 6] - 87 jaar - heeft in zijn aangifte verklaard dat er op 1 april 2008 bij hem werd aangebeld door een man die vroeg of hij achter op de plaats mocht kijken omdat de cavia van zijn dochter was ontsnapt . De aangever heeft voorts verklaard dat hij samen met de man op de achterplaats heeft gekeken en dat de man op een gegeven moment zei dat de cavia naar binnen ging en daarna dat de cavia naar boven ging. De aangever is toen samen met de man naar boven gegaan. Nadat de man weg was gegaan, merkte de aangever dat zijn portefeuille was weggenomen, waarin geld zat en een bankpas, een identiteitskaart en een Veteranenpas .
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie bekend dat hij op deze manier in de woning van de heer [aangever 6] is gekomen en een portemonnee heeft weggenomen waarin onder meer geld zat.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 10 april 2008 te Leiden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in een woning gelegen aan de [adres] te Leiden) een portemonnee inhoudende een geldbedrag en een identiteitskaart op naam van [aangever 1] en een bankpas op naam van [aangever 1], toebehorende aan [aangever 1]
2.
in de periode van 6 april 2008 tot en met 7 april 2008 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening telkens heeft weggenomen
- (in een woning gelegen aan de [adres] te Utrecht) een portemonnee inhoudende een geldbedrag van 70 euro, toebehorende aan [aangever 2],
en
- (in een woning gelegen aan de [adres] te Utrecht) een portemonnee (inhoudende een bankpas en een creditcard) en een lederen mapje (bevattende een rijbewijs en een kentekenbewijs en een APK-keuringsbewijs) toebehorende aan [aangever 7],
en
- (in een woning gelegen aan de [adres] te Utrecht) een portemonnee inhoudende een geldbedrag, toebehorende aan [aangever 3];
3.
op 01 april 2008 te Dordrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (telkens) heeft weggenomen
- (in een woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht) een portemonnee (inhoudende een geldbedrag en een strippenkaart en een identiteitskaart op naam van [aangever 4]), toebehorende aan [aangever 4].
en
- (in een woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en
- (in een woning gelegen aan de [adres] te Dordrecht) een portefeuille (inhoudende [onder andere] een geldbedrag en een bankpas en een identiteitskaart en een Veteranenpas) toebehorende aan [aangever 6].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen worden verbeurdverklaard.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich - naar eigen zeggen wegens geldgebrek - schuldig gemaakt aan een zevental diefstallen die hij op steeds dezelfde manier pleegde. De verdachte gebruikte namelijk een smoes, dat zijn of zijn dochters cavia dan wel salamander was ontsnapt en in de tuin van het slachtoffer zou lopen. De goedgelovige slachtoffers, veelal (zeer) bejaarde mensen, lieten de verdachte binnen in de woning en vervolgens nam de verdachte geld of een portemonnee of een portefeuille mee. De verdachte zocht zijn kwetsbare slachtoffers bewust uit. De rechtbank rekent de verdachte deze lafhartige werkwijze ernstig aan. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat deze oude mensen in hun medemens stelden. Dit soort feiten brengen, naast gevoelens van onveiligheid, financiële schade met zich.
De rechtbank rekent het de verdachte des te zwaarder aan nu hij blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 april 2008 eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Bovendien heeft de verdachte de onderhavige feiten gepleegd terwijl hij ongeoorloofd afwezig was tijdens een eerder opgelegde detentie voor soortgelijke delicten waardoor hij zich zelf in een situatie heeft gebracht dat hij zonder financiële middelen kwam te verkeren.
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank gelet op het voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland, Leger des Heils, d.d. 27 mei 2008, opgemaakt door R. Jacobs, reclasseringswerker, onder meer inhoudende dat de rapporteur, gezien de opvallende discrepantie tussen het nette voorkomen van de verdachte en zijn (vrij berekenende, "a-sociale") delictgedrag, onderzoek en behandeling bij de Waag of het Dok, naast ondersteuning op praktisch gebied, essentieel acht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank overweegt daarbij dat zij het geïndiceerd acht dat aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf ook een bijzondere voorwaarde gekoppeld wordt om de verdachte voor de laatste maal in de gelegenheid te stellen op het rechte spoor te komen.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien gelet op de ernst van de feiten met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
Beslag
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een organizer, merk Psion, een portemonnee en een geldbedrag, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 3] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 518,- wegens materiële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij slechts aangetoond dat tot een bedrag van € 15,- schade is geleden. Aannemelijk is dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 2 ten laste gelegde feit. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel, dat de benadeelde partij onvoldoende heeft aangetoond dat zij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 aan de verdachte ten laste gelegde feit meer schade heeft geleden dan voornoemd bedrag. Daarmee is de vordering voor dit deel niet eenvoudig van aard.
De benadeelde partij dient derhalve voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 30 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
-de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verklaart verbeurd: een organizer, merk Psion, een portemonnee en een geldbedrag van € 98,14.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3], wonende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 15,- (zegge vijftien euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het overige en bepaalt dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 15,- (zegge vijftien euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.A.C. Koster, voorzitter, M.J. Veldhuijzen en P.J.G. van Osta, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2008.