ECLI:NL:RBUTR:2008:BE9318

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600448-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval met geweld en afpersing in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en afpersing. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, heeft samen met een medeverdachte op 18 februari 2008 in Utrecht een overval gepleegd op een vrouw in haar auto. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de vrouw bedreigd met een mes en haar gedwongen haar portemonnee en bankpasjes af te geven. De medeverdachte heeft de vrouw onder bedreiging van geweld gedwongen om haar pincode te geven, waarna de verdachte met de bankpasjes geld heeft gepind uit een geldautomaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan twee gekwalificeerde diefstallen en afpersing, waarbij de verdachte eerder al veroordeeld was voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, evenals de verslavingsproblematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.982,62, ter compensatie van de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600448-08
Datum uitspraak: 25 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein
te Nieuwegein.
Raadsvrouw: mr. H.H.E. Boomgaart, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, op of aan de openbare weg, de Seinedreef,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende onder andere twee bankpasjes) en/of een mobiele telefoon, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende onder andere twee bankpasjes) en/of een mobiele telefoon en/of (auto)sleutels, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- achter in de auto van [aangever 1] gestapt; en/of
- die [aangever 1] een mes getoond en/of (dicht) bij haar lichaam gehouden; en/of
- die [aangever 1] (dreigend/dwingend) naar haar pincode gevraagd
art 312 Wetboek van Strafrecht
art 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat van de Postbank heeft weggenomen een (groot) geldbedrag (van 1000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk door gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende pincode van die [aangever 1]
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
De bewezenverklaring
Het slachtoffer heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 18 februari 2008 bij het Groot Winkelcentrum Overvecht te Utrecht in haar auto stapte en dat er op dat moment een vrouw bij haar achterin stapte . Voorts heeft het slachtoffer verklaard dat die vrouw een mes in haar hand had, waarvan de punt in de richting van de hals van het slachtoffer wees en dat die punt ongeveer vijf centimeter verwijderd was van het slachtoffer . Vervolgens heeft het slachtoffer verklaard dat zij van de vrouw de auto moest starten en moest rijden naar een hek en daar moest stoppen. De vrouw zei daarbij dat als het slachtoffer zou doen wat de vrouw zei, dat er dan niets zou gebeuren . Het slachtoffer heeft ook verklaard dat de vrouw tijdens het rijden de portemonnee van het slachtoffer uit haar tas pakte en er twee bankpasjes uithaalde. Voorts heeft het slachtoffer verklaard dat de vrouw haar vertelde dat er iemand zou komen die zou gaan pinnen. Het slachtoffer moest van de vrouw de juiste pincode geven anders zou zij een probleem hebben. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij een man zag aan wie de vrouw de pasjes en de pincode gaf. De man is toen weggelopen in de richting van het postkantoor. Het slachtoffer heeft voorts verklaard dat de man, toen hij weer terug was gekomen, eveneens achter in de auto plaatsnam en op een dwingende toon tegen haar zei dat zij de auto op de handrem moest zetten. Toen dit niet snel genoeg gebeurde, zette de man de handrem op de auto . De man vroeg daarna om de autosleutels van het slachtoffer en gooide deze vervolgens achterin de auto op de grond. Hij zei vervolgens op dwingende wijze tegen het slachtoffer dat zij drie minuten in de auto moest blijven zitten voordat ze weg kon gaan en dat ze in de gaten werd gehouden. Ten slotte heeft het slachtoffer verklaard dat de man haar telefoon uit haar tas heeft gehaald.
Het slachtoffer is hierna naar het politiebureau gereden. Daar heeft zij de Postbank gebeld en bleek dat er even daarvoor € 1.000,- van haar girorekening was afgehaald.
De medeverdachte, [medeverdachte 1], heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de vrouw was waar het slachtoffer over heeft verklaard. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat zij op 18 februari 2008 samen met een ander, de verdachte, het slachtoffer heeft beroofd . De medeverdachte heeft bij de politie toegegeven dat zij bij het slachtoffer achterin de auto is gestapt en het slachtoffer heeft bedreigd met een mes. Ook heeft de medeverdachte bij de politie verklaard dat zij, onder bedreiging van het mes, de tas van het slachtoffer heeft gepakt en daaruit de portemonnee van het slachtoffer heeft gepakt . De medeverdachte heeft voorts verklaard dat zij met de verdachte had afgesproken dat ze de vrouw naar de andere kant van de parkeerplaats zou laten rijden en dat de verdachte daar naar toe zou komen. De medeverdachte heeft verklaard dat zij de pinpassen en de pincode aan de verdachte heeft gegeven en dat hij vervolgens is gaan pinnen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de medeverdachte, toen ze bedachten hoe ze aan geld moesten komen, aangaf iemand te willen beroven door bij iemand in een auto te stappen om een bankpasje en pincode te bemachtigen . De verdachte heeft verklaard hiermee te hebben ingestemd en vervolgens zijn ze het slachtoffer gaan volgen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat de medeverdachte alles zou regelen wat betreft de auto en het slachtoffer en dat hij in actie zou komen als de auto aan de andere kant van de parkeerplaats zou staan. De verdachte heeft verklaard dat ze hadden afgesproken dat hij het bankpasje zou aannemen en het geld zou gaan pinnen. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat de medeverdachte een mes bij zich had. De verdachte heeft vervolgens verklaard dat zij het plan op de beschreven wijze tot uitvoering hebben gebracht. De verdachte heeft verklaard met het pasje van het slachtoffer € 1.000,- te hebben gepind . Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf de achterbank van de auto tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij haar autosleutels aan hem moest geven, waarna hij de autosleutels achter de bestuurderstoel heeft gelegd . Ter terechtzitting heeft de verdachte ook nog verklaard dat hij op een gegeven moment het mes van de medeverdachte heeft overgenomen. Samen zijn ze vervolgens gevlucht.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, in dier voege dat de verdachte
1.
op 18 februari 2008 te Utrecht, op de openbare weg, de Seinedreef, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee bankpasjes en een mobiele telefoon, toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende onder andere twee bankpasjes) en autosleutels, toebehorende aan [aangever 1], en daarbij als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader,
- achter in de auto van die [aangever 1] gestapt en
- die [aangever 1] een mes getoond en dicht bij haar lichaam gehouden en
- die [aangever 1] (dreigend/dwingend) naar haar pincode gevraagd
2.
hij op 18 februari 2008 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geldautomaat van de Postbank heeft weggenomen een geldbedrag van 1000 euro, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk door gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende pincode van die [aangever 1].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
Daar komt nog bij, dat de verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn medeverdachte het geld heeft uitgegeven aan cocaïne en een aantal hotelovernachtingen .
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
De voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan twee gekwalificeerde diefstallen en afpersing. De medeverdachte is volgens een tevoren besproken plan bij een vrouw achter in de auto gestapt en heeft vervolgens de vrouw onder bedreiging van een mes gedwongen haar portemonnee met daarin haar bankpasjes, met bijbehorende pincode, af te geven. Terwijl de medeverdachte het slachtoffer met het mes bleef bedreigen is de verdachte geld gaan pinnen met een van de bankpasjes. Vervolgens heeft de verdachte de autosleutels achterin de auto op de grond gegooid en de mobiele telefoon van het slachtoffer meegenomen, ook om er voor te zorgen dat het slachtoffer niet direct alarm kon slaan.
De verdachten hebben zich kennelijk laten leiden door hun zucht naar financieel gewin, dan wel door hun verslaving en de daarmee samenhangende financiële nood, dit alles zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. Het plegen van zulke feiten brengt bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Het is voor het slachtoffer buitengewoon angstwekkend geweest om op deze wijze in haar eigen auto te zijn overvallen, een plek waar zij zich veilig mocht voelen. Gebleken is dat het slachtoffer al geruime tijd te lijden heeft onder de psychische gevolgen van hetgeen haar is aangedaan. Uit haar verklaring van 22 mei 2008 blijkt -samengevat- dat het slachtoffer zich machteloos en ontredderd heeft gevoeld toen zij werd overvallen. Ze is haar gevoel van veiligheid kwijtgeraakt, heeft gevoelens van achterdocht gekregen en heeft last van algehele gevoelens van onbehagen, zowel thuis als op haar werk, alwaar zij -door concentratieproblemen- minder goed dan voorheen kan functioneren.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 mei 2008, eerder tot ook langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld voor het plegen van gelijksoortige en andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het voorlichtings-rapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 28 mei 2008, opgemaakt door E.A.C. Tersteeg, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat de verdachte behandeling nodig heeft om afstand te kunnen nemen van zijn verslavingsproblematiek.
Ondanks dat de rapporteur in het hiervoor genoemde voorlichtingsrapport aangeeft dat behandeling en verplicht reclasseringscontact, door gebrek aan motivatie van de verdachte niet haalbaar zijn, is de rechtbank, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, met de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte behandeling in een verplicht kader dient te ondergaan.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan de verdachte een lagere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank ziet hiertoe reden, ondanks het feit dat zij net als de officier van justitie beide ten laste gelegde feiten bewezen acht, aangezien in vergelijkbare gevallen aan verdachten, ook als er sprake is van een soortgelijke documentatie als die van de verdachte, niet dergelijke straffen als door de officier van justitie thans gevorderd worden opgelegd en er ook overigens geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een hogere straf dan in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd, rechtvaardigen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten een bedrag van € 1.132,62 wegens materiële schade en een bedrag van € 850,- wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 850,- en de materiële schade wordt begroot op € 1.132,62, derhalve in totaal € 1.982,62.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van de verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door een mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat de verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 56, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 JAREN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht,
met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 1.982,62 (zegge negentienhonderdtweeëntachtig euro en tweeënzestig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat de verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door een mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.982,62 (zegge negentienhonderdtweeëntachtig euro en tweeënzestig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 39 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of een mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of een mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, P.J.G. van Osta en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2008.