RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604129-07
Datum uitspraak: 11 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
Raadsman: mr. W.G.L. Burgers.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 mei 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte wordt verweten dat de spiegels van zijn vrachtwagen niet voldeden aan de daaraan gestelde wettelijke (zichtveld)eisen.
De rechtbank is echter van oordeel dat er geen causaal verband is tussen de (verkeerde) stand van de spiegels en de aanrijding. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat het slachtoffer zich vermoedelijk op een plek heeft bevonden die in geen van de spiegels zichtbaar was, de zogenaamde dodehoek . Ook indien de spiegels wel op de bij de wet voorgeschreven wijze zouden zijn afgesteld, zou er van enige dodehoek sprake zijn geweest. De rechtbank merkt voorts op dat de verdachte niet wordt verweten dat hij onvoldoende in de spiegels heeft gekeken. De rechtbank heeft zich hier dan ook geen oordeel over gevormd.
Voorts wordt de verdachte verweten dat hij geen richting naar rechts heeft aangegeven. Zowel het slachtoffer als haar moeder hebben verklaard dat de verdachte geen richting naar rechts heeft aangegeven. De verdachte heeft bij zowel de politie als ter terechtzitting zeer stellig verklaard dat hij wél richting heeft aangegeven. Ter terechtzitting is gebleken dat aan de rechterzijkant van de vrachtwagen een klein knipperlichtje zat. Nu het slachtoffer en haar moeder de vrachtwagen van de zijkant zijn genaderd , is het heel wel mogelijk dat zij het kleine knipperlichtje niet hebben gezien. Niet meer kan worden vastgesteld of de rechter richtingaanwijzer was ontstoken op het moment van de aanrijding . De rechtbank is van oordeel dat er gerede twijfel is over het al dan niet aangeven van richting naar rechts door de verdachte.
Gelet op alle omstandigheden, waaronder het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat het ongeval weliswaar aan verdachte kan worden verweten, maar niet in de zin van grove schuld zoals is vereist voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat
hij, op 16 november 2006, te Lopik, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Lopikerweg Oost,
met het door hem bestuurde motorrijtuig vanuit stilstand op is getrokken en
rechtsaf is geslagen teneinde de M.A. Reinaldaweg in te rijden en daarbij
geen voorrang heeft verleend aan een fietsster die zich op dat moment (deels)
rechts naast zijn vrachtauto bevond waardoor een aanrijding/botsing is
ontstaan tussen zijn, verdachte's vrachtauto en genoemde fietsster,
door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in het ambtsedige proces-verbaal nr. PL0960/07-010937, alsmede op de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 16 november 2006 te Lopik als bestuurder van een vrachtauto heeft gereden op de Lopikerweg Oost. Hij heeft voor een verkeerslicht stil gestaan. Op het moment dat het verkeerslicht groen licht uitstraalde is hij opgetrokken en rechtsaf geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat hij rechtsaf sloeg een fietsster heeft geraakt en dat hij deze fietsster niet had gezien en geen voorrang heeft verleend. De fietsster reed op het moment dat de verdachte groen licht kreeg net rechts naast de vrachtauto .
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat tengevolge van het door verdachte veroorzaakte ongeval aan de fietsster zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt. De fietsster, genaamd [aangever 1], is een jong meisje dat ernstig aan haar been gewond is geraakt en daar tot de dag van vandaag ernstig nadeel van ondervindt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu de verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 10 maandelijkse termijnen van elk € 75,00.
Veroordeelt de verdachte wegens het bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, en mrs. D.A.C. Koster en J.M. Bruins, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2008.
Mr J.M. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.