RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/611453-06 en 16/354764-04 (TUL)
Datum uitspraak: 11 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Raadsvrouw: mr. N.J. Hos, advocaat te Amersfoort, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2005 tot en met 27 mei 2005 te Veenendaal, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de Standaardruiter 21 04, aldaar) een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 824 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn, in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Ook naar het oordeel van de rechtbank is het tijdsverloop zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als hiervoor bedoeld. Zulks dient evenwel niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging te leiden omdat, in aanmerking genomen de ernst van het ten laste gelegde en de mate van overschrijding van die termijn in het onderhavige geval, het belang dat de gemeenschap nog behoudt bij normhandhaving door berechting dient te prevaleren boven het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging. De rechtbank acht de officier van justitie dan ook ontvankelijk in de vervolging, maar zal, indien aan alle overige voorwaarden voor bestraffing is voldaan, de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Op 27 mei 2005 trof de politie in een pand aan de [adres] te Veenendaal een hennepkwekerij aan . De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de door hem gehuurde bedrijfsruimte ter beschikking heeft gesteld aan een ander ten behoeve van een hennepkwekerij . De verdachte heeft ook verklaard dat er, volgens degene die de plantage beheerde, 824 planten stonden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat de plantage rond februari 2005 is gaan draaien en dat het zijn verantwoordelijkheid was om de vaten af te vullen met water .
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 01 februari 2005 tot en met 27 mei 2005 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan de Standaardruiter 21 04, aldaar, een hoeveelheid van ongeveer 824 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde -rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn- wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Tevens heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 november 2004 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten. Hij heeft zijn bedrijfsruimte ter beschikking gesteld voor een hennepkwekerij. De verdachte heeft er zelf voor gezorgd dat de vaten werden afgevuld met water.
De verdachte heeft hierbij slechts oog gehad voor haar eigen geldelijke gewin en bovendien grote veiligheidsrisico's genomen. Tevens heeft de verdachte meegewerkt aan het in stand houden van de vraag naar hennep, wat drugscriminaliteit bevordert en de volksgezondheid schaadt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk en twee andersoortige strafbare feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. De rechtbank zal echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, in plaats daarvan een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, opleggen.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 november 2004 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 4 december 2004.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf te geven, een taakstraf gelasten van navolgende duur, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van parketnummer 16/354764-04:
Gelast, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Wagenmakers, voorzitter, J.M. Bruins en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2008.
Mr. J.M. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.