RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/444259-07
Datum uitspraak: 11 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
Raadsvrouw: mr. M.J.A. Bouten, advocaat te Venlo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2008.
Aan de verdachte is, nadat wijziging van de tenlastelegging op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 28 mei 2008, is toegelaten, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juli 2007 te Breukelen, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(terwijl hij verkeerde onder invloed van verdovende middelen)
een persoon die zich (deels) op de vluchtstrook en/of (deels) op de meest rechtse rijstrook naast diens auto bevond niet te ontwijken, althans niet uit te wijken voor die persoon, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en genoemde persoon,
waardoor die persoon ([slachtoffer]) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste van de Wegenverkeerswet 1994;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 22 juli 2007 te Breukelen, althans in het arrondissement Utrecht,
als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten MDMA, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van (een) andere stof(fen) - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
hij, op of omstreeks 22 juli 2007, te Breukelen,althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2,
een persoon welke zich (deels) op de vluchtstrook en/of (deels) op de meest rechtse rijstrook naast diens auto bevond niet heeft ontweken, althans onvoldoende is uitgeweken, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en genoemde persoon,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Vrijspraak en bewezenverklaring
Om in de onderhavige zaak tot een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig onderscheidenlijk onoplettend heeft gedragen. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij zij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank van het volgende worden uitgegaan.
De verdachte reed op 22 juli 2007 vroeg in de ochtend op de rechter rijstrook van de rijbaan van de Rijksweg A2 . Hij reed op dat moment met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. De verdachte zag ter hoogte van Breukelen een auto op de vluchtstrook staan, maar heeft daarop zijn rijgedrag niet aangepast. Toen de verdachte vlak bij deze auto reed, zag hij ineens een persoon. De verdachte heeft echter geen tijd meer gehad om uit te wijken en heeft deze persoon aangereden , waardoor deze persoon, die later bleek te zijn [slachtoffer], is overleden .
Het verwijt dat de verdachte dient te worden gemaakt is dat de verdachte zijn rijgedrag niet heeft aangepast op het moment dat hij een auto op de vluchtstrook zag staan. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte onvoldoende uitgeweken, waardoor hij een persoon, die zich kennelijk in de nabijheid van die auto bevond, heeft aangereden. Het onvoldoende uitwijken is weliswaar verwijtbaar handelen, maar valt naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als (ten minste) aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte zal derhalve van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het eerste cumulatief/alternatieve deel van het subsidiair ten laste gelegde evenmin wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte heeft weliswaar verklaard een drankje te hebben genuttigd waarin MDMA en GHB zit, echter naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het rapport van de afdeling toxicologie van het Nederlands Forensisch Instituut , dat slechts met de conclusie komt dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief beïnvloed was, niet vast komen te staan dat de verdachte onder zodanige invloed van (een van) deze stof(fen) verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De verdachte zal derhalve van het eerste cumulatief/alternatieve deel van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte niet alleen dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar ook van het subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft gesteld dat -kort gezegd- het zicht slecht was en het slachtoffer geen gebruik heeft gemaakt van waarschuwingstekens. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat niets erop wees dat de auto daar stond in verband met pech en waarbij iemand aanwezig was. Bovendien heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij een zicht van 100 meter de reactietijd 3,6 seconden bedraagt en dat het aannemelijk is dat het slachtoffer zich binnen die zichtbaarheidsgrens van 3,6 seconden heeft verplaatst van de vluchtstrook op de snelweg en dus in minder dan 3,6 seconden zichtbaar werd voor de verdachte. De raadsvrouw acht het derhalve niet onwaarschijnlijk dat de verdachte geen tijd meer heeft gehad om te reageren op het verschijnen van het slachtoffer op de snelweg en dat hem aldus niet kan worden verweten dat hij niet (tijdig) is uitgeweken voor het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij denkt dat hij niet naar links, naar de middelste rijstrook, is gestuurd, omdat hij op dat moment werd ingehaald . De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte zich wel gerealiseerd heeft dat hij beter naar links kon uitwijken op het moment dat hij de auto van het slachtoffer op de vluchtstrook zag staan. De rechtbank overweegt dat de verdachte, wat er ook zij van het zicht en de reactietijd, bij het zien van de auto op de vluchtstrook zijn rijgedrag al had moeten aanpassen, door bijvoorbeeld zijn snelheid te minderen en achter de auto die hem inhaalde naar links uit te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verdachte aldus worden verweten dat hij onvoldoende is uitgeweken, waardoor hij een persoon, die zich kennelijk in de nabijheid van die auto bevond, heeft aangereden. Niet kan worden geconcludeerd dat aan de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt voor het veroorzaken van het ongeval.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 22 juli 2007, te Breukelen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2,
onvoldoende is uitgeweken, waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een persoon,
door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is onvoldoende uitgeweken op het moment dat hij een auto op de vluchtstrook zag staan, waardoor hij een persoon heeft aangereden, welke door de aanrijding is overleden. Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt met, zoals gezegd, fatale gevolgen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en het eerste cumulatief/alternatieve deel van het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatieve deel van het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot HECHTENIS voor de duur van 2 MAANDEN.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
ONTZEGT de verdachte DE BEVOEGDHEID MOTORRIJTUIGEN TE BESTUREN voor de duur van 12 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.M. Bruins, voorzitter, P. Wagenmakers en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2008.
Mr. J.M. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.