RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/600010-08 en 16/444758-07 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 20 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein
te Nieuwegein.
Raadsvrouw: mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2008.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
(parketnummer 16/600010-08)
hij op of omstreeks 22 december 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 200 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan […] en/of [aangever 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en/of [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- (van dichtbij) een (vlees)mes heeft getoond aan die [aangever 1] en/of
- de punt van dat mes vlak bij haar buik/lichaam heeft gehouden en/of
- die van [aangever 1] heeft gezegd/gesommeerd om de kassa in die zaak te openen en/of
- (vervolgens) dat mes heeft getoond aan, althans heeft opgehouden voor die [aangever 2] en/of
- daarbij die [aangever 2] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: 'kom dan maar',
althans woorden van dergelijke dreigende aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
(parketnummer 16/444758-07)
hij op of omstreeks 06 juli 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een bedrijfspand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een beamer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door verbreking van een ruit;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 22 december 2007 met een mes een lingeriewinkel in Amersfoort is binnengegaan, om onder bedreiging met dat mes geld te eisen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij aan de medewerkster van de winkel een mes heeft getoond, dat hij tegen haar heeft gezegd dat ze de kassa moest openen en dat hij, nadat de kassa was geopend, geld uit die kassa heeft gepakt en is weggerend. De medewerkster van de winkel heeft bij de politie verklaard dat op 22 december 2007 een man de winkel binnenkwam en dat die man, op het moment dat de medewerkster naar hem toeliep, een groot slagersmes tevoorschijn haalde . De man stond op dat moment vlak bij haar en hij richtte het mes in de richting van de medewerkster. De medewerkster heeft verklaard dat de punt van het mes niet meer dan tien centimeter van haar buik verwijderd was. Verder heeft de medewerkster verklaard dat de eigenaar van de winkel na de overval de kas heeft bekeken en dat bleek dat de overvaller zo'n € 200,- heeft meegenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting tevens verklaard dat, nadat hij de winkel was uitgerend, iemand achter hem aan kwam. De verdachte heeft verklaard dat hij op een gegeven moment stopte met rennen, zich heeft omgedraaid en met het mes nog in de hand, tegen de persoon die hem achterna rende heeft gezegd: "kom dan maar". De persoon die achter de verdachte is aangerend heeft bij de politie verklaard dat de verdachte op een gegeven moment stopte en zich omdraaide . De man zag dat de verdachte een mes vast had en hij hoorde dat de verdachte zei: "kom dan maar" . De man heeft voorts verklaard dat hij zich, door de houding van de verdachte en het feit dat hij een mes in zijn hand had, bedreigd voelde.
Met betrekking tot het bij parketnummer 16/444758-07 tenlastegelegde, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 juli 2007 op de uitkijk heeft gestaan terwijl zijn broer bij een bedrijf in Utrecht heeft ingebroken en daar een beamer heeft weggenomen. De medewerker van het bedrijf genaamd […], gevestigd aan de [adres] te Utrecht, heeft verklaard dat er op 5 juli 2007 een inbraakmelding was en dat was gebleken dat er een ruit van het pand was vernield en dat er een beamer was weggenomen . De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 5 juli 2007 samen met de verdachte in Utrecht aan het rondrijden was en dat hij op een gegeven moment uit de auto is gestapt en bij een bedrijf een ruit heeft ingegooid en daar een beamer heeft weggenomen .
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
(parketnummer 16/600010-08)
op 22 december 2007 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 200 euro, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- van dichtbij een vleesmes heeft getoond aan die [aangever 1] en
- de punt van dat mes vlak bij haar buik heeft gehouden en
- die [aangever 1] heeft gesommeerd om de kassa in die zaak te openen en
- vervolgens dat mes heeft getoond aan die [aangever 2] en
- daarbij die [aangever 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'kom dan maar';
(parketnummer 16/444758-07)
omstreeks 6 juli 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een beamer, toebehorende aan [aangever 3], waarbij zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik heeft gebracht door verbreking van een ruit.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bij parketnummer 16/600010-08 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het bij parketnummer 16/444758-07 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het bij de parketnummers 16/600010-08 en 16/444758-07 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een lingeriewinkel. De verdachte heeft een groot mes getoond en tegen het slachtoffer gezegd dat zij de kassa moest openmaken. De verdachte heeft geld uit de kassa weggenomen en is de winkel uit gerend. Tijdens zijn vlucht werd hij achterna gezeten door een man en de verdachte heeft zich op een gegeven moment omgedraaid en tegen deze man gezegd: "kom dan maar" terwijl hij het mes nog in zijn hand had. Beide slachtoffers, de 61-jarige vrouw die op dat moment werkzaam was in de winkel en de man die achter de verdachte is aangerend, zijn erg geschrokken. Dit is een ernstig feit, waarbij in het algemeen kan worden gesteld dat de slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lang de psychische gevolgen moeten dragen. Feiten als het onderhavige zorgen bovendien voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een bedrijf waarbij een beamer werd weggenomen. Dit is een feit dat naast financiële schade ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 januari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het veelvuldig plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 4 februari 2008, opgemaakt door M. Tijhuis, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat de verdachte hulpverlening nodig heeft in een strak kader.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd omdat hij geld nodig had aangezien hij werd afgeperst. De verdachte voelde zich hierdoor ernstig bedreigd waardoor welhaast, maar niet feitelijk, sprake was van een situatie van overmacht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat de verdachte inderdaad werd afgeperst, maar dat er in casu geen sprake is van zodanige dwang dat van de verdachte niet kon worden verwacht dat hij daartegen geen weerstand kon bieden. De officier van justitie stelt dat er andere manieren bestaan om aan geld te komen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat zij in de hoogte van haar eis evenwel rekening heeft gehouden met het gegeven dat de verdachte werd afgeperst.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, ook al is het aannemelijk dat de verdachte werd afgeperst, er een andere, minder ingrijpende, uitweg bestaat uit het door de verdachte ervaren dilemma dan de door hem gekozen. Het betreft ernstige feiten waarvoor in de regel veel hogere straffen werden opgelegd dan nu door de officier van justitie gevorderd. Gelet daarop is de rechtbank dan ook van oordeel dat nimmer een rechtvaardiging te vinden is om dergelijke feiten -en met name het bij parketnummer 16/600010-08 bewezenverklaarde feit- te plegen. De rechtbank hecht daarom minder waarde aan het aspect van de afpersing dan de officier van justitie en zal hier in mindere mate rekening mee houden in de strafmaat. Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij […] b.v.
[J.R] heeft namens de benadeelde partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het bij parketnummer 16/600010-08 tenlastegelegde feit, te weten een bedrag van € 200,- wegens materiële schade.
De rechtbank heeft niet bewezenverklaard dat het weggenomen geldbedrag toebehoort aan […], maar aan een ander of anderen dan aan verdachte, aangezien […] geen juridische entiteit heeft.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat aan de benadeelde partij […] b.v. rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van de verdachte bij parketnummer 16/600010-08 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering nu is gebleken dat deze vordering van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in de strafzaak.
De materiële schade wordt begroot op € 200,-.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de bij parketnummers 16/600010-08 en 16/444758-07 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 24 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht,
met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij […] b.v., gevestigd te Amersfoort, toe tot een bedrag van € 200,- (zegge tweehonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 200,- (zegge tweehonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, D.A.C. Koster en J.D.E. Brouwer-Poederbacht, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2008.