RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601275-07
Datum uitspraak: 13 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein
te Nieuwegein.
Raadsman: mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 september 2007 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht in een aanhangwagen,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de vlam van een aansteker, in elk geval (open vuur), in aanraking gebracht met zeil en/of plastic en/of autobanden, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die aanhangwagen (met inventaris) en/of een pand gelegen aan de [adres] geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die aanhangwagen, en/of zich in die aanhangwagen bevindende autobanden en/of (overige) inventaris, en/of zich nabij die aanhangwagen bevindende panden en/of goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 22 september 2007 in Mijdrecht brand heeft gesticht in een aanhangwagen, door een zeil dat in die aanhangwagen lag met een aansteker in de brand te steken. In zijn aangifte heeft de eigenaar van de aanhangwagen verklaard, dat hij op 22 september 2007 zag dat de aanhangwagen, die op circa 4 meter stond geparkeerd van de achterzijde van het bedrijvencomplex aan de [adres] te Mijdrecht, geheel afgebrand was .
Voorts heeft de aangever verklaard dat hij zag dat er tevens brandschade was ontstaan aan de achterzijde van het naastliggende bedrijfspand. Uit het onderzoek van de technische recherche, ingesteld in/rond perceel [adres] te Mijdrecht in verband met een aldaar gewoed hebbende brand, is gebleken dat de aanhangwagen vrijwel geheel door brand was verwoest en dat aan een deel van de gevel van het pand [adres] was te zien dat deze tengevolge van de brand schade had opgelopen . Voorts is uit voornoemd onderzoek gebleken dat de brand in de aanhangwagen vrijwel zeker in het midden van de aanhangwagen is ontstaan . Een medewerkster van het bedrijf gevestigd aan [adres] te Mijdrecht heeft telefonisch verklaard dat door de brandstichting de ventilator met een doorsnede van circa 35 centimeter is vernield en onbruikbaar is geworden . Zij heeft ook verklaard dat door de hitte van de brand aan de buitenzijde van het pand, aan de binnenkant een dubbel stopcontact gesmolten is. Een medewerker van het bedrijf gevestigd aan de [adres] te Mijdrecht heeft tegenover een opsporingsambtenaar verklaard dat er zich ten tijde van de brand 15 à 20 gasflessen en tenminste één vat met zeer licht ontvlambare gassen/stoffen in het pand bevonden .
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 22 september 2007 te Mijdrecht, opzettelijk brand heeft gesticht in een aanhangwagen,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de vlam van een aansteker in aanraking gebracht met zeil, ten gevolge waarvan die aanhangwagen (met inventaris) en een pand gelegen aan de [adres] geheel respectievelijk gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die aanhangwagen en zich in die aanhangwagen bevindende autobanden en overige inventaris en zich nabij die aanhangwagen bevindende panden en goederen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 280 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, ten tijde van het delict lid van de vrijwillige brandweer, heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Daardoor is een aanhangwagen volledig afgebrand en is er tevens schade ontstaan aan een naastliggend bedrijfspand waarin zich op dat moment een grote hoeveelheid licht ontvlambare stoffen bevond. Door dit handelen van de verdachte is sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen. Door de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen in het bedrijfspand, had de afloop nog vele malen erger kunnen zijn dan nu het geval is geweest. Naast -grote- materiële schade veroorzaakt een dergelijk feit tevens gevoelens van onrust in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een adviesrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 18 januari 2008, opgemaakt door L. Boelstra, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat betrokkene recent is gediagnosticeerd door de Bascule en dat hun conclusie luidt dat er bij betrokkene al jarenlang sprake is van ADHD, ODD en motorische tics en dat hij intensieve begeleiding nodig heeft. De rapporteur is van mening dat het van groot belang is dat betrokkene zo spoedig mogelijk wordt opgenomen op afdeling Wier van Altrecht;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 29 januari 2008, opgemaakt door K.E.J. Staghouwer, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
In zijn rapport overweegt de psychiater dat er bij betrokkene sprake is van ADHD, ODD en zwakbegaafdheid. Hierdoor was betrokkene niet in staat om adequaat met zijn emoties om te gaan. Hij kropte zijn boosheid op en leefde die uit - na te veel alcohol gedronken te hebben - door middel van het stichten van een brand. Als hij niet in staat is om op een goede manier met zijn emoties om te gaan, zal betrokkene bij frustraties weer terugvallen in het opkroppen van zijn boosheid en een manier zoeken om dit kwijt te raken. De kans bestaat dat hij dan weer terugvalt in oud gedrag. Omdat betrokkene al eerder een ambulante behandeling op vrijwillige basis heeft gehad is de verwachting dat deze op de langere termijn weinig verandering oplevert. Om motivatie tot verandering vast te houden heeft betrokkene ook externe motivatie nodig. Dit zou kunnen door middel van een (lange) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. De voorwaarden zouden dan moeten zijn dat betrokkene meewerkt aan de behandeling gedurende de opname bij Wier, dat betrokkene onder toezicht zijn medicatie inneemt en ook medicatie gebruikt die de trek in alcohol vermindert. Het advies is om de proeftijd lang te laten duren, zodat er voldoende tijd is om betrokkene een goede behandeling te geven waarin de gedragsverandering langdurig kan plaatsvinden zodat het beklijft.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de dag na de terechtzitting kan worden opgenomen bij Altrecht, locatie Wier, teneinde te worden behandeld.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank zal aan de verdachte geen taakstraf in de vorm van een werkstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, opleggen. Met de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de -intensieve- behandeling bij Wier, in casu geen ruimte is voor een werkstraf.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 280 DAGEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt een proeftijd vast van drie jaren.
Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging eveneens kan worden gelast indien de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd ter behandeling laat opnemen in Wier of een door voornoemde reclasseringsinstelling aan te wijzen soortgelijke inrichting zolang de verantwoordelijke behandelaar van de inrichting zulks in overleg met voornoemde reclasseringsinstelling nodig acht, maar ten hoogste zolang als de proeftijd duurt,
met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, P.J.G. van Osta en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2008.