RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/602587-08
Datum uitspraak: 31 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, Zeist.
Raadsvrouwe: mr. H.S.K. Jap-A-Joe.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 juli 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 07 mei 2008 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (nylon) touw om de hals/nek van die [aangever 1] heeft gedaan en/of (vervolgens) (terwijl hij, verdachte, zich achter die [aangever 1] bevond) dat touw (met kracht) heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 07 mei 2008 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk [aangever 1] heeft mishandeld, immers heeft hij een (nylon) touw om de hals/nek van die [aangever 1] gedaan en/of (vervolgens) (terwijl hij, verdachte, zich achter die [aangever 1] bevond) dat touw (met kracht) aangetrokken en/of aangetrokken gehouden, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd.
Dat de verdachte met zijn handelen jegens [aangever 1], het opzet had om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, is noch uit de processtukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting af te leiden. Daaruit valt evenmin af te leiden dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijke opzet zou sprake zijn als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De verdachte heeft een elastisch vliegertouw van kunststof om de hals van het slachtoffer gedaan en dat touw vervolgens aangetrokken. De kans dat door die handeling bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou treden, kan naar algemene ervaringsregels niet als aanmerkelijk worden beschouwd, nu niet duidelijk is welk letsel dat dan zou moeten zijn en temeer omdat -zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en de verdachte- het touw brak, toen de verdachte en het slachtoffer daar aan trokken.
De verdachte moet dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna vermeld, namelijk dat
hij op 07 mei 2008 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, opzettelijk [aangever 1] heeft mishandeld, immers heeft hij een touw om de hals/nek van die [aangever 1] gedaan en vervolgens (terwijl hij, verdachte, zich achter die [aangever 1] bevond) dat touw met kracht aangetrokken en aangetrokken gehouden, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Dat de verdachte [aangever 1] opzettelijk heeft mishandeld door een touw om de hals en nek van [aangever 1] te doen en vervolgens, terwijl de verdachte zich achter hem bevond, dat touw met kracht aan te trekken en aangetrokken te houden wordt gegrond op de aangifte van [aangever 1] en de bekennende verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris , welke verklaring door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd .
Dat het slachtoffer als gevolg van voormeld handelen van de verdachte pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen wordt afgeleid uit de aanvullende verklaring van het slachtoffer en de foto’s van de striemen op de hals en nek van het slachtoffer .
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- 150 dagen jeugddetentie, met aftrek, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en het restant voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn slachtoffer, zonder enige aanleiding, mishandeld door een touw om zijn nek te doen en dat touw aan te trekken. Toen het slachtoffer de verdachte vervolgens uitschold, werd de verdachte boos en herhaalde hij voornoemde handeling.
Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte, door het slachtoffer zelf omschreven als “verwurging”, pijn ondervonden en letsel bekomen. De verdachte heeft met zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Dergelijk feiten brengen bovendien, over het algemeen, zowel bij het slachtoffers als in de samenleving, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
• de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie;
• een observatieverslag betreffende de verdachte over de maand juni 2008, van Ton Peek, rapporteur Eikenstein, d.d. 25 juni 2008;
• de rapporten van Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 9 mei 2008 en 17 juli 2008, opgemaakt door N. van Tilborgh, gezinsvoogd;
• de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 13 mei 2008,
21 mei 2008, 21 juli 2008 en 25 juli 2008, opgemaakt door M.G. van Achterberg-Ertekin, raadsonderzoeker.
• een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 16 juli 2008 van drs. K.B. Schultz, GZ-psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, bestaande uit een gedragsstoornis en een lichte zwakzinnigheid zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Doordat er sprake is van een lichte zwakzinnigheid is hij niet in staat geweest om de consequenties van zijn handelen ten tijde van het delict te beredeneren en te overzien. Tevens heeft de verdachte een gering inlevingsvermogen. Gesteld mag worden dat er een verband is tussen de lichte zwakzinnigheid en de gedragsstoornis enerzijds en het plegen van het ten laste gelegde anderzijds (indien bewezen), waardoor hij niet geheel vrij was in zijn handelen.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op de vrijspraak van het primair ten laste gelegde kan, naar het oordeel van de rechtbank met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. Thans dient voorrang gegeven te worden aan de behandeling en begeleiding van de verdachte in het reeds gestarte civiele traject. Gelet op de reeds ondergane voorlopige hechtenis, ziet de rechtbank geen ruimte meer voor een voorwaardelijke jeugddetentie.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77i, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 84 dagen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor, kinderrechter en mrs. P.K. van Riemsdijk en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. A. Emmens als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2008.