ECLI:NL:RBUTR:2008:BD9797

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247647/ HA ZA 08-836
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident met betrekking tot arbitragebeding in niet-getekende overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident dat voortvloeit uit een geschil tussen partijen die eerder een maatschap zijn aangegaan. De eiser, die in de hoofdzaak optreedt als eiser en in het incident als verweerder, heeft een procedure aangespannen. De gedaagden, die in de hoofdzaak gedaagden zijn en in het incident eisers, hebben de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren. Zij baseren hun verzoek op een arbitragebeding dat is opgenomen in de maatschapovereenkomst van 1 september 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een maatschap hebben gevormd, die door de eiser begin 2007 is opgezegd. Vervolgens zijn er afspraken gemaakt over de beëindiging van de samenwerking, vastgelegd in een overeenkomst van 16 februari 2007. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bepalingen van de maatschapovereenkomst, inclusief het arbitragebeding, door de eiser zijn aanvaard, ondanks het feit dat deze overeenkomst niet door hem is ondertekend. De rechtbank heeft zich op grond van artikel 1021 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen, omdat het arbitragebeding geldig is. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op EUR 384,00. Dit vonnis is uitgesproken op 13 augustus 2008 door mr. P.W.M. de Wolf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 247647 / HA ZA 08-836
Vonnis in incident van 13 augustus 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. J.H. Six-van der Werf,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
procureur mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagden c.s.] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij voeren daartoe aan dat het aanhangig gemaakte geschil voortvloeit uit de maatschap die heeft bestaan tussen hen en [eiser]. In de voormalig maatschapovereenkomst d.d. 1 september 2005 is als artikel 16 een arbitragebeding opgenomen.
2.2. [eiser] voert verweer. Hij stelt dat de maatschapovereenkomst van 1 september 2005 nooit door hem is ondertekend, omdat hij het met de inhoud daarvan niet eens was. Er is volgens [eiser] dan ook geen arbitraal beding overeengekomen.
2.3. Indien partijen zijn overeengekomen dat een geschil tussen hen door arbiters zal worden beslecht, verklaart de rechtbank zich onbevoegd (artikel 1022 Rv). Tussen partijen staat vast dat zij met elkaar een maatschap hebben gevormd, die door [eiser] begin 2007 is opgezegd. Eveneens staat vast dat partijen vervolgens afspraken met elkaar hebben gemaakt omtrent de beëindiging van de samenwerking en dat die afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst van 16 februari 2007. Partijen hebben deze overeenkomst onder meer gesloten in aanmerking nemende “dat partijen 1 t/m 4 (tevens partijen in deze procedure, toev. rb.) een maatschap zijn aangegaan, vastgelegd bij een maatschapovereenkomst per 01-09-2005.”
Bij de afwikkeling van de samenwerking hebben partijen derhalve rekening gehouden met de in de maatschapovereenkomst van 1 september 2005 opgenomen bepalingen, wat ook blijkt uit de verdere bepalingen van de overeenkomst van 16 februari 2007. Op grond van deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de in de maatschapovereenkomst van 1 september 2005 weergegeven bepalingen, voor zover daar nadien niet van is afgeweken, heeft aanvaard. Onderdeel van die bepalingen is een beding dat voorziet in arbitrage. De omstandigheid dat de maatschapovereenkomst van 1 september 2005 niet is ondertekend door [eiser], is voor de geldigheid van een arbitraal beding niet van doorslaggevend belang. Op grond van artikel 1021 Rv is immers voor het bestaan van een arbitrageovereenkomst niet vereist dat het geschrift waaruit blijkt dat arbitrage is overeengekomen door beide partijen is ondertekend. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het in de maatschapovereenkomst van 1 september 2005 opgenomen arbitragebeding gelding heeft tussen partijen. De rechtbank zal zich om die reden onbevoegd verklaren om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden c.s.] tot op heden begroot op EUR 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.M. de Wolf en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008.