RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 1 juli 2008
[R],
wonende te [M],
eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2007 (het betreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 februari 2007 gegrond heeft verklaard en eiser met ingang van 13 februari 2007 alsnog een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 128,26.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 12 juni 2008. Eiser is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. F.A. Put, werkzaam bij het Uwv.
Overwegingen
2.1 Eiser heeft in beroep te kennen gegeven zich alleen voor wat betreft de hoogte van het dagloon niet te kunnen verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank zal zich in de onderhavige procedure dan ook tot de beoordeling van de hoogte van het dagloon beperken.
2.2 Verweerder heeft de dagloonberekening aan de hand van een ter zitting overgelegde berekening toegelicht. Tussen partijen is niet in geschil dat de referteperiode voor de dagloonberekening loopt van 1 februari 2004 tot en met 31 januari 2005. De berekening is gemaakt aan de hand van de voorhanden zijnde loonstroken over deze periode. Een aantal loonstroken is, mede door het faillissement van de werkgever per 9 maart 2005, niet meer te achterhalen. Onder post 230 van de loonstroken staat de 'Belaste waarde vakantiefonds'. Uit een telefoonnotitie van 5 september 2007 blijkt dat verweerder er in overleg met de gemachtigde van eiser van uit is gegaan dat het bedrag dat onder deze post is genoemd gelijk is aan 87,5% van de nominale waarde van de vakantiebon. Het verschil tussen 90% van de nominale waarde en 87,5% van de nominale waarde van de vakantiebon, voor zover bekend aan de hand van de loonstroken, heeft verweerder berekend en vervolgens opgeteld bij het totale loon in de zin van de sociale verzekeringen ('basis S.V.W.') van eiser over de referteperiode. Dit loon heeft verweerder teruggerekend naar een dagloon en geïndexeerd voor de datum in geding.
2.3 In geschil is uitsluitend of verweerder bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon terecht slechts 90% van de nominale waarde van de aan eiser verstrekte vakantiebon bij de berekening heeft meegenomen. Eiser stelt dat de vakantiebon bij de vaststelling van het dagloon voor 100% dient te worden meegenomen.
2.4 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt - voor zover hier van belang - voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
Ter uitvoering van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA is bij besluit van 8 oktober 2005 het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) vastgesteld (gepubliceerd in het Stbl. 2005, 546). Het Besluit is per 29 december 2005 in werking getreden.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van het Besluit blijven op het loon, dat is genoten in aangiftetijdvakken voorafgaand aan de dag waarop dit besluit in werking treedt en voorafgaande aan de dag, waarop artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking treedt, de bepalingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen van toepassing.
Artikel 48 van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen is per 1 januari 2006 in werking getreden. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit, gelet op de tekst en de toelichting bij artikel 24 van het Besluit, dat in het onderhavige geval dient te worden uitgegaan van het loon in de zin van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), zoals dat luidde in 2005.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de CSV, zoals dit tot 1 januari 2006 luidde, wordt onder loon verstaan het loon overeenkomstig Hoofdstuk II van de Wet op de loonbelasting 1964.
Ingevolge artikel 18 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen en verstrekkingen te ontvangen, gesteld op de bedragen die bij een derde worden gestort - of, voorzover geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden gestort - teneinde de aanspraak te dekken.
Ingevolge artikel 110 van de Uitvoeringsregeling wordt ingeval in een reeds op 31 december 1996 bestaande of aansluitend naar strekking ter zake ongewijzigd voortgezette publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken, in afwijking van artikel 18 de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken gesteld op een percentage van de nominale waarde van die bonnen of aanspraken. Het in de eerste volzin bedoelde percentage bedraagt voor:
2001: 82,5;
2002: 85;
2003: 87,5;
2004: 90;
2005-2007: 92,5;
2008: 95;
2009: 97,5.
2.5 De rechtbank is, gelet op de onder 2.4 genoemde regelgeving, van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van het dagloon terecht (slechts) 90% van de nominale waarde van de aan eiser verstrekte vakantiebon in aanmerking heeft genomen en het dagloon derhalve terecht heeft vastgesteld op € 128,26. Verweerder is er verder bij zijn berekening van uitgegaan dat het onder post 230 van de loonstroken genoemde bedrag gelijk is aan 87,5% van de nominale waarde van de vakantiebon. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat het mogelijk is dat het bedrag op de loonstroken reeds overeenkomt met 90% van de nominale waarde van de vakantiebon. De rechtbank stelt vast dat het dagloon hierdoor in ieder geval niet te laag is vastgesteld.
2.6 De rechtbank acht het voorts redelijk dat verweerder bij de toepassing van de onder 2.2 omschreven correctie slechts is uitgegaan van de hem ter beschikking staande loonstroken. Het ontbreken van een aantal loonstroken (twee of drie) is immers niet aan verweerder te wijten.
2.7 Eiser heeft zich nog beroepen op strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij is van mening dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van beroepsgroepen die hun loon in de vakantieperiode wel via de werkgever krijgen doorbetaald. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. De door eiser genoemde ongelijke behandeling is toegestaan nu deze door de wetgever - gelet op de hiervoor onder 2.4 opgesomde regelgeving - kennelijk zo is bedoeld.
2.8 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2008.
mr. J.K. van de Poel mr. Y. Sneevliet
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.