ECLI:NL:RBUTR:2008:BD7125

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600414-07 en 16/715099-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en geweldpleging in Amersfoort met meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 14 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder afpersing, diefstal, bedreiging en vernieling. De verdachte werd schuldig bevonden aan het dwingen van slachtoffers tot het aangaan van schulden en het afgeven van geld en goederen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 7 april 2007 [slachtoffer A] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld van €500,- door hem met geweld te intimideren. Enkele dagen later, op 9 en 10 april 2007, heeft de verdachte [slachtoffer A] wederom bedreigd en gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen, alsook tot de afgifte van geld en goederen, waaronder een halsketting en autosleutels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook andere slachtoffers heeft bedreigd, waaronder [slachtoffer B] en [slachtoffer C], en dat hij hen met geweld en dreigementen onder druk heeft gezet. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer A] en het opzettelijk vernielen van goederen die aan anderen toebehoorden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen respect heeft getoond voor zijn medemens en dat zijn handelen heeft bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/600414-07 en 16/715099-06 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 14 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Lelystad.
Raadsman: mr. L. de Leon.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 juli 2007, 9 oktober 2007, 17 december 2007, 11 maart 2008, 2 juni 2008, 23 juni 2008, 24 juni 2008 en 30 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is –na een door de officier van justitie ten aanzien van parketnummer 16/715099-06 onder feit 3 gevorderde en door de rechtbank toegestane wijziging tenlastelegging- ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/600414-07
1.
Primair
Zaakdossier H04
hij op of omstreeks 07 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld voor een bedrag van 500 euro, althans voor enig bedrag,
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer A] heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer A] om de borst heeft/hebben vastgepakt en/of
- (met kracht) een (brood)mes op de hand en/of pols van die [slachtoffer A] heeft/hebben gedrukt;
Subsidiair
hij op of omstreeks 07 april 2007 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer A]) (met kracht) met een (brood)mes op de hand en/of pols heeft gedrukt en/of die [slachtoffer A] heeft geslagen en/of geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
Primair
Zaakdossier H04
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer A] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van 20 euro) en/of een halsketting en/of (een) autosleutel(s), in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal,
- met een bierflesje, althans met enig voorwerp, in de nek heeft/hebben geslagen en/of
- in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- met geschoeide voet) (met kracht) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld (20 euro) en/of een halsketting en/of (een) autosleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of
gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal,
- met een bierflesje, althans met enig voorwerp, in de nek heeft/hebben geslagen en/of
- in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of
- een halsketting van de nek heeft/hebben getrokken;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer A]) meermalen, althans
eenmaal,
- met een bierflesje, althans met enig voorwerp, in de nek, althans tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of
- in het gezicht, althans het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of
- (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt,
waardoor voornoemde [slachtoffer A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
Zaakdossier H04
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer A] heeft/hebben gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het uittrekken van de kleding van die [slachtoffer A] en/of (vervolgens) naakt door de
kamer kruipen van die [slachtoffer A] en/of (vervolgens) het aftrekken, althans het betasten, van [slachtoffer A]' eigen penis
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit meermalen, althans eenmaal,
- met een bierflesje, althans met enig voorwerp, in de nek, althans het hoofd, slaan en/of
- in het gezicht, althans het lichaam, slaan en/of
- (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het lichaam schoppen;
4.
Zaakdossier H04
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een televisie en/of een klok en/of een gasfornuis en/of een vaatwasser en/of serviesgoed en/of de deur(en) van een kast en/of de deur(en) van
keukenkast(en) en/of een magnetron, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en / of beschadigd
en / of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk voornoemd(e) televisie en/of klok en/of magnetron en/of servies op de grond te gooien en/of
tegen voornoemd(e) gasfornuis en/of vaatwasser te schoppen en/of aan de deur(en) van de kast en/of keukenkast(en) te trekken;
5.
Zaakdossier H04
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (240 euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
Zaakdossier H04
hij op of omstreeks 02 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, [slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[slachtoffer B] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je hier weer komt, trap ik je in elkaar" en/of "Als je de volgende week weer hier bent, breekt de pleuris uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
7.
Zaakdossier H04
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, [slachtoffer C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer C] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Als [slachtoffer B] er volgende week weer staat breekt de pleuris uit." en/of
- "Als ik jou was zou ik met [getuige D] rond de tafel zitten, anders komen er Marokkanen in de zaak. Je bent de enige in dit straatje zonder portiers." en/of
- "Dat zou ik maar niet doen. Dan gaan wij een paar dagen brommen, maar jij ligt in het ziekenhuis. De ambulance is eerder ter plaatse dan de politie."
en/of
- "Als je aangifte doet, maak ik je af."
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
parketnummer 16/715099-06:
1.
Primair
Zaakdossier H01
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 24 december 2004 te Groningen en/of Bergen op Zoom en/of Zeist en/of Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld J. [slachtoffer D] heeft/hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld voor een bedrag van vier miljoen dollar, althans enig geldbedrag, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- tegen die [slachtoffer D] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd dat hij, [slachtoffer D], zou worden ontvoerd in de kofferbak van een auto en/of dat hij, [slachtoffer D], schroeven in zijn knieschijven zou krijgen en/of dat verdachte speciaal hiervoor M20
schroeven had gekocht; en/of
- tegen die [slachtoffer D] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd dat de dochter en/of vrouw van die [slachtoffer D] vervelende zaken kon(den) overkomen en/of
- tegen die [slachtoffer D] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd dat hij/zij wist(en) waar de dochter van [slachtoffer D] op school zat en/of dat hij/zij haar kon(den) ontvoeren en verkrachten; en/of
- tegen die [slachtoffer D] heeft/hebben geschreeuwd/gezegd dat ook zijn vrouw zou worden ontvoerd en verkracht; en/of
- die [slachtoffer D] meermalen telefonisch dreigende woorden heeft/hebben toegesproken, zoals: "de kogels met jouw naam erop liggen klaar, ik weet waar je dochter op school zit", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
- die [slachtoffer D] een vuurwapen heeft/hebben getoond;
- de dochter van die [slachtoffer D] meermalen (waaronder 's nachts) heeft/hebben gebeld en/of heeft/hebben gezegd dat haar vader moest meewerken, anders zou verdachte een weekje op vakantie gaan en dan was het wel geregeld en dat de
dochter dan wel een plekje zou horen waar zij haar vader kon vinden;
Subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 januari 2006 te Groningen en/of Bergen op Zoom en/of Zeist en/of Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, [slachtoffer D] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat
en/of met verkrachting en/of met gijzeling, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
opzettelijk dreigend:
- tegen die [slachtoffer D] geschreeuwd/gezegd dat hij, [slachtoffer D], zou worden ontvoerd in de kofferbak van een auto en/of dat hij, [slachtoffer D], schroeven in zijn knieschijven zou krijgen en/of dat verdachte speciaal hiervoor M20
schroeven had gekocht; en/of
- tegen die [slachtoffer D] geschreeuwd/gezegd dat de dochter en/of vrouw van die [slachtoffer D] vervelende zaken konden overkomen en/of
- tegen die [slachtoffer D] geschreeuwd/gezegd dat hij/zij wist(en) waar de dochter van [slachtoffer D] op school zat en/of dat hij/zij haar kon(den) ontvoeren en verkrachten; en/of
- tegen die [slachtoffer D] geschreeuwd/gezegd dat ook zijn vrouw zou worden ontvoerd en verkracht; en/of
- die [slachtoffer D] meermalen telefonisch dreigende woorden toegesproken, zoals: "de kogels met jouw naam erop liggen klaar, ik weet waar je dochter op school zit", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
- die [slachtoffer D] een (vuur)wapen getoond; en/of
- de dochter van die [slachtoffer D] meermalen (waaronder 's nachts) gebeld en/of gezegd dat haar vader moest meewerken, anders zou verdachte een weekje op vakantie gaan en dan was het wel geregeld en dat de dochter dan wel een plekje zou horen waar zij haar vader kon vinden;
2.
Primair
Zaakdossier H02
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 21 december 2004 te Amersfoort, althans in Nederland, en/of in Costa Rica met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer E] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld voor een (groot) bedrag van drie miljoen dollar, althans enig geldbedrag, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer E] heeft gezegd dat die [slachtoffer E] toch een vrouw thuis had zitten en dat het vervelend was dat er tranen zouden vloeien; en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer E] midden in de nacht thuis heeft bezocht; en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer E] heeft gezegd dat er bloed zou gaan vloeien en veel tranen gelaten zouden worden;
Subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 21 december 2004 te Amersfoort, althans in Nederland, en/of in Costa Rica ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer E] te dwingen tot het aangaan van een schuld voor een (groot) bedrag van drie miljoen dollar, althans enig geldbedrag, heeft/hebbende verdachte die [slachtoffer E] gedwongen een overeenkomst te tekenen waarbij die [slachtoffer E] bovengenoemde schuld ten aanzien van (het bedrijf van) verdachte is aangegaan en/of welke overeenkomst verdachte en/of die [slachtoffer E] heeft/hebben voorgelegd ter legalisering bij een notaris, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer E] heeft gezegd dat die [slachtoffer E] toch een vrouw thuis had zitten en dat het vervelend was dat er tranen zouden vloeien; en/of
- die [slachtoffer E] midden in de nacht thuis heeft bezocht; en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer E] heeft gezegd dat er bloed zou gaan vloeien en veel tranen gelaten zouden worden;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 30 april 2005 te Amersfoort, althans in Nederland, en/of in Costa Rica [slachtoffer E] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer E] gezegd dat die [slachtoffer E] toch een vrouw thuis had zitten en/of dat het vervelend was dat er tranen zouden vloeien; en/of
- die [slachtoffer E] (meermalen) (ook midden in de nacht) thuis bezocht; en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer E] gezegd dat er bloed zou gaan vloeien en veel tranen gelaten zouden worden; en/of
- die [slachtoffer E] bij de keel gepakt (waardoor die [slachtoffer E] geen lucht meer kreeg);
en/of
- tegen die [slachtoffer E] gezegd de woorden: "ik schiet je af samen met die Russische hoer van je", en/of "ik ga je neuken" en/of "ik neuk je vrouw" en/of "ik pak je kind", althans (telkens) woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking; en/of
- die [slachtoffer E] een vuurwapen getoond;
en/of
hij op of omstreeks 21 december 2004 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer E] bij de keel heeft gepakt (waardoor die [slachtoffer E] geen lucht meer kreeg) en/of (vervolgens) die [slachtoffer E] één of meerdere vuistslag(en), althans klap(pen), tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer E] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
3.
Zaakdossier H03
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2003 tot en met 1 april 2007 te Bussum en/of Amersfoort, althans in het/de arrondissement(en) Utrecht en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer F] heeft gedwongen:
tot de afgifte van (grote) geldbedrag(en) (van in totaal 300.000 euro), althans tot het aangaan van een schuld voor een bedrag van 200.000 euro, althans enig (groot) geldbedrag,
en/of
tot de afgifte van tuinmateria(a)l(en), in elk geval enig goed,
en/of
tot het aangaan van een schuld ter betaling van zonwering, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer F], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- zijn hand (dreigend en/of dwingend) op de schouder van die [slachtoffer F] heeft gelegd en/of tegen die [slachtoffer F] heeft gezegd dat hij, verdachte, met die [slachtoffer F] wilde praten; en/of
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld dat hij, verdachte, een vordering van een derde op die [slachtoffer F] van die derde had overgenomen; en/of
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld, wat hij, verdachte, over die [slachtoffer F] wist (te weten - onder meer - dat de kinderen van die [slachtoffer F] elke dag met een busje naar school werden gebracht); en/of
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld/uitgelegd wie hij, verdachte, is en/of dat hij nog eten voor Holleeder of Bruinsma heeft gekookt; en/of
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld dat hij, verdachte, altijd geld los krijgt van mensen en/of dat met hem, verdachte, niet te spotten valt; en/of
- drie tot vier, althans één of meerdere, ke(e)r(en) per week het bedrijf van die [slachtoffer F] heeft bezocht en/of (urenlang) bleef wachten totdat hij, verdachte, die [slachtoffer F] had gesproken; en/of
- voor de auto van die [slachtoffer F] is gesprongen en/of die [slachtoffer F] tot stoppen heeft gemaand; en/of
- (op een avond) een harde klap op de voorruit van de auto van die Van den Berg heeft gegeven, terwijl die [slachtoffer F] en zijn gezin in die auto zat(en); en/of
- die [slachtoffer F] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Voel je je nu bedreigd? Ik bedreig je toch niet? Want dan ga ik je nu een ding leren. Als je je bedreigd voelt, dan bel je 112", althans soortgelijke woorden, terwijl hij, verdachte, zijn gezicht dichtbij het gezicht van die [slachtoffer F] bracht; en/of
- aan die [slachtoffer F] heeft medegedeeld dat als die [slachtoffer F] niet deed wat hij, verdachte, zei, die [slachtoffer F] daar wel achter kwam; en/of
- die [slachtoffer F] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd dat hij, verdachte, "in het verleden wel eens iemand had geterroriseerd tot aan zijn dood" en/of "dat iedereen op de snelweg wel eens wat kan overkomen in de auto", althans
woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
4.
Zaakdossier H05
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 30 september 2004 te Amersfoort en/of Ridderkerk, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer G] heeft gedwongen tot de afgifte van een (groot) geldbedrag van (in totaal) 250.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer G], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- telefonisch contact heeft opgenomen met die [slachtoffer G] en aan die Van de Lande heeft medegedeeld dat hij een vordering van een derde op die [slachtoffer G] van die derde heeft overgenomen en/of
- aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat hij pas uit de gevangenis was gekomen en/of
- aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat als die [slachtoffer G] niet zou betalen, hij vreselijke dingen zou moeten ondergaan en/of
- die [slachtoffer G] meerdere keren heeft gebeld en/of
- aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat zijn, verdachtes, secondanten 's nachts bij de woning van die [slachtoffer G] waren geweest en dat die Van de Lande een mooie woning had, waarbij hij, verdachte, precies vertelde hoe de
woning van die [slachtoffer G] er uit zag en/of
- die [slachtoffer G] (dreigend) heeft toegevoegd dat hij, verdachte, wel wist waar hij zijn geld moest halen en anders zou hij de vrouw en kinderen van die [slachtoffer G] wel molesteren en/of
- die [slachtoffer G] (dreigend) heeft toegevoegd dat er wat zou gebeuren als die [slachtoffer G] niet zou betalen, waarbij hij, verdachte, (met kracht) met zijn vuist op tafel sloeg en/of
- die [slachtoffer G] (dreigend) heeft toegevoegd dat als die [slachtoffer G] niet meteen zou betalen en niet meer zou betalen, hij, verdachte, naar de woning van die [slachtoffer G] zou gaan, waarbij hij, verdachte, (met kracht) met zijn vuist op tafel sloeg en/of
- die [slachtoffer G] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik denk dat u niet weet wie ik ben. Maar dat kan ik u wel even laten weten. Mijn soldaten zijn op dit moment in [woonplaats] en brengen zo even een bezoek aan jouw familie."
en/of "Hé klootzak, ik ga je neuken als je nu niet betaalt. Neuken zal ik je, lul." en/of "En nu wil ik mijn poen. Anders ga ik je neuken en je wijf ook, begrijp je." en/of "Ja, maar vertel niet dat ik hier ben want anders lopen mijn soldaten nog even bij jouw vrouw langs." en/of "Als ik het morgen niet heb ga ik je zo hard neuken en zal je geen dag meer rustig slapen", althans
woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
5.
Zaakdossier H06
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 te Oisterwijk en/of Veenendaal en/of Bilthoven en/of Breda en/of Amersfoort, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer H] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) (groot) geldbedrag(en) van (in totaal) 90.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die[slachtoffer H], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- op een avond - terwijl het donker was - die[slachtoffer H] in zijn woning heeft bezocht, waarbij hij, verdachte, een lange lederen jas en/of een zonnebril droeg en/of
- aan die[slachtoffer H] heeft medegedeeld dat hij, verdachte, een vordering van een derde op die[slachtoffer H] van die derde heeft overgenomen en/of
- aan die[slachtoffer H] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "sorry dat ik mijn zonnebril op houd, maar ik heb een splinter van een kogel in mijn oog", althans soortgelijke woorden, en/ofalthans soortgelijke woorden, en/of
- tegen die[slachtoffer H] (dreigend) heeft gezegd dat ze de politie niet moesten bellen, want dat zou het alleen maar lastiger maken en/of
- tegen die[slachtoffer H] heeft gezegd dat hij, verdachte, 10 jaar in de gevangenis heeft gezeten en/of
- die[slachtoffer H] meerdere malen op diverse tijdstippen, waaronder 's avonds (laat) en/of 's nachts, heeft gebeld;
6.
Zaakdossier H07
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 4 december 2006 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld A. [slachtoffer I] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld voor een bedrag van 12.500 euro, althans enig bedrag, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)
- aan die [slachtoffer I] heeft/hebben medegedeeld: "ik krijg nog 12.500 van je, euro's" en/of
- aan die [slachtoffer I] heeft/hebben medegedeeld dat als hij mee zou gaan naar Hamburg, er wat van dat geldbedrag af zou gaan en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer I] meerdere keren heeft/hebben bezocht in zijn woning en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn/hun broeksband heeft/hebben gedragen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer I] heeft/hebben getoond en/of
- die [slachtoffer I] dreigend heeft/hebben toegevoegd dat hij anders wel een 7,65 op zijn kop zou krijgen en/of dat hij/zij een brandbom door het raam van de woning van die [slachtoffer I] zou(den) gooien en/of dat hij/zij die [slachtoffer I] altijd wel
zou(den) weten te vinden en/of
- die [slachtoffer I] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik zou maar betalen, anders had je beter niet geboren kunnen worden." en/of "Je zal niet de eerste of de enige zijn die ik liquideer." en/of
- die [slachtoffer I] en andere personen in de omgeving van [slachtoffer I] veelvuldig, althans meermalen, heeft/hebben benaderd/bezocht en/of heeft/hebben gesproken over genoemd geldbedrag dat door die [slachtoffer I] aan verdachte zou moeten worden betaald;
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie in deze zaak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard zulks omdat het gehandeld heeft - aldus de raadsman - in strijd met het bepaalde in de artikelen 3 en 6 lid 3 sub b van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Artikel 3 EVRM houdt in dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Verdachte zou - zo begrijpt de rechtbank de raadsman - aan onmenselijke behandeling onderworpen zijn geweest, nu hij niet in de gelegenheid is geweest zijn problemen met betrekking tot zijn gezichtsvermogen adequaat aan te pakken en bovendien door onvoldoende (sport)faciliteiten niet in de gelegenheid is gesteld zijn achteruitlopende conditie en in het bijzonder zijn longinhoud te verbeteren.
Van een onmenselijke of vernederende behandeling, laat staan van een foltering, is de rechtbank in het geheel niet gebleken: ten aanzien van het gezichtsvermogen is verdachte herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld behandelingen te ondergaan binnen de medische voorzieningen van het gevangeniswezen. Dat het, alle inspanningen van de officier van justitie ten spijt, niet tot een behandeling is gekomen is evenwel niet aan het Openbaar Ministerie te wijten.
Ook ten aanzien van de longproblemen bij verdachte heeft het Openbaar Ministerie (vide het schrijven van de geneeskundige Reinking d.d. 22 mei 2008 en het schrijven van de unit-directeur van der Kooye d.d. 25 juni 2008) zich alle moeite getroost ervoor te zorgen dat deze waar mogelijk en zoveel mogelijk werden onderkend, aangepakt en behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie daarmee alles wat in zijn vermogen lag gedaan om te bewerkstelligen dat de noodzakelijke maatregelen getroffen zouden worden om verdachte een behandeling te laten ondergaan voor de bij hem geconstateerde kwalen, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van het verzaken van op het Openbaar Ministerie - en in breder verband de Nederlandse staat – rustende verplichtingen. Onder die omstandigheden is er geen sprake van schending van artikel 3 EVRM.
Artikel 6 derde lid sub b EVRM houdt in dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld in het bijzonder het recht heeft te beschikken over de tijd en de faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. De rechtbank merkt op dat verdachte meer dan voldoende tijd heeft gehad zijn verdediging voor te bereiden. Ten aanzien van de faciliteiten om de verdediging voor te bereiden (waarbij de raadsman eveneens doelt op de problemen betreffende het gezichtsvermogen en de longcapaciteit van verdachte) merkt de rechtbank op dat verdachte er tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijk van heeft gegeven wel in de gelegenheid te zijn geweest de inhoud van het procesdossier tot zich te nemen. Zo heeft verdachte, met verwijzing naar door medeverdachten en getuigen afgelegde verklaringen, gemotiveerd verweer op de inhoud daarvan gevoerd en heeft hij ter zitting stukken die hem werden voorgelegd gelezen en becommentarieerd.
Het verweer wordt dan ook verworpen: het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met hetgeen hij hierover heeft opgemerkt bij zijn verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid, alles op grond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal dit verzoek evenmin honoreren, reeds nu niet gebleken is dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd of enig voorschrift is geschonden.
De geldigheid van de dagvaarding
Eerst bij pleidooi is door de raadsman als verweer aangevoerd dat de dagvaarding in haar totaliteit nietig is wegens innerlijke tegenstrijdigheid van een groot aantal van de daarin opgenomen ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe gesteld dat – zakelijk weergegeven – de aan verdachte verweten feitelijke handelingen in het merendeel van de ten laste gelegde feiten, elk op zich beschouwd, naar hun aard en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan, niet als (bedreiging met) geweld, dan wel als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling zijn te benoemen, zoals bedoeld in de kwalificatie van de daaraan telkens ten grondslag liggende ten laste gelegde feiten.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke handelingen in de ten laste gelegde feiten in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
In de ten laste gelegde feiten is grotendeels een feitelijke omschrijving opgenomen waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat er (in toenemende mate) sprake was van het uitoefenen van psychische druk en waarbij uiteindelijk een situatie werd geschapen waarvan naar de slachtoffers toe de dreiging uitging dat, als men niet zou toegeven, geweld van de kant van verdachte hun deel zou zijn.
Hieruit volgt dat hetgeen verdachte verweten wordt - indien bewezen – (bedreiging met) geweld, dan wel een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling kan opleveren, zodat de dagvaarding voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
Ook overigens is de dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vrijspraak
Ten aanzien van parketnummer 16/715099-06
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer D] in de periode van 1 juni 2004 tot en met 24 december 2004 door verdachte is gedwongen tot het aangaan van een schuld van 4 miljoen dollar.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd.
Met name is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de door [slachtoffer D] aangegane schuld van vier miljoen dollar door geweld dan wel bedreiging met geweld tot stand is gekomen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer D] is zijn bedrijf [bedrijf slachtoffer D] (NWP) in Costa Rica, mede door een zakelijke transactie met de heer [y], in grote financiële problemen gekomen. Blijkens een van zijn verklaringen was er geen geld om de uitstaande vorderingen op een juridische manier, met behulp van een advocaat, te innen. [slachtoffer D] is vervolgens op aanraden van een van de investeerders met verdachte in zee gegaan teneinde op een andere manier het verloren geld terug te halen. Er heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden met [y], waarbij verdachte zich heeft voorgedaan als investeerder en [y] onder druk heeft gezet om €500.000,- te betalen. Ook is er met verdachte gesproken over de dossiers van een aantal kleinere debiteuren.
In zijn aangifte verklaart [slachtoffer D] dat er is gesproken over een beloning voor verdachte voor zijn inspanningen voor NWP. Er werd afgesproken dat verdachte 30% van de winst zou krijgen. Uit het dossier blijkt dat verdachte vervolgens met een medebestuurder, de heer [slachtoffer E], naar Costa Rica is gereisd teneinde een aantal zaken met betrekking tot het bedrijf te regelen. Tevens zou daar een regeling voor verdachte getroffen worden ten aanzien van de beloning. Aldaar is tussen [slachtoffer E] en verdachte een overeenkomst opgesteld waarin verdachte onder andere een bedrag van drie miljoen dollar werd toegezegd. Deze overeenkomst is, eenmaal terug in Nederland, herschreven, hetgeen heeft geresulteerd in de overeenkomst van 21 december 2004. Deze overeenkomst is uiteindelijk op 24 december 2004 bekrachtigd ten overstaan van een notaris in Groningen. De overeenkomst hield onder andere in dat verdachte een uitkoopsom van vier miljoen dollar zou ontvangen, onder de voorwaarde dat hij een bedrag van vijf miljoen euro aan uitstaande vorderingen zou incasseren.
Dat de op 21 december 2004 mede door [slachtoffer D] aangegane schuld jegens verdachte van
vier miljoen dollar zakelijk gezien verbazing opwekt is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het er alle schijn van heeft dat [slachtoffer D] er in bepaalde opzichten een kwestieuze wijze van bedrijfsvoering op nahield en zij acht het derhalve zeer wel aannemelijk dat het aangaan van een schuld vanuit een andere beweegreden dan afpersing is geschied. Dat maakt dat de aangifte van [slachtoffer D] op dit punt onvoldoende betrouwbaar is om tot het bewijs te kunnen meewerken.
Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer D] in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 januari 2006 door verdachte is bedreigd.
Evenmin acht de rechtbank de onder 1 subsidiair opgenomen bedreigingen met geweld wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer D] heeft in zijn aangifte van april 2005 verklaard dat hij in de zomer van 2004, tijdens een voortgangsgesprek tussen verdachte, [y] en hemzelf, door verdachte in aanwezigheid van honderd lunchende gasten is bedreigd in een restaurant. Daarnaast zou hij meerdere malen telefonisch door verdachte zijn bedreigd. De rechtbank stelt vast dat de aangifte - los van de vraag of deze betrouwbaar is - voor zover deze ziet op de bedreiging in het restaurant slechts steun vindt in de - ruim twee jaar later afgelegde - verklaring van [y], welke op onderdelen tegenstrijdig is met de verklaring van aangever. Zo zou aangever volgens [y] bij het uiten van de bedreigingen tevens bij zijn kleding zijn beetgepakt, terwijl aangever verklaart dat dit niet het geval is geweest. Ten aanzien van de overige bedreigingen vindt de aangifte geen steun in andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. De rechtbank merkt op dat volgens de aangifte de voicemails van de mobiele telefoon van zijn dochter, met daarop bedreigingen aan het adres van aangever, zouden zijn bewaard. De rechtbank heeft hierover echter niets in het dossier aangetroffen.
Uit het dossier is niet gebleken van een bedreiging door verdachte van [slachtoffer D] met enig wapen.
Verdachte dient derhalve eveneens te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer E] in de periode van 1 november 2004 tot en met 21 december 2004 door verdachte is gedwongen tot het aangaan van een schuld van 3 miljoen dollar.
Met de officier van justitie en de advocaat is de rechtbank - zij het op andere gronden - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat verdachte op enig moment [slachtoffer E] heeft benaderd en om advies heeft gevraagd ten aanzien van de bedrijfsvoering van NWP in Costa Rica. [slachtoffer E] heeft zich vervolgens op intensieve wijze met de bedrijfsvoering bemoeid, [y] op een zijspoor gezet en daarmee het vertrouwen gewonnen van [slachtoffer D]. Dit resulteerde erin dat [slachtoffer E] in de maand december 2004 op verzoek van [slachtoffer D] met verdachte naar Costa Rica is gereisd en daar zijn greep op het bedrijf heeft versterkt door 50% van de aandelen in handen te krijgen. Blijkens de verklaring van [slachtoffer D] zou in Costa Rica tevens een regeling bedacht worden als beloning voor verdachte, waarbij werd afgesproken dat verdachte 30% van de winst zou krijgen. Aangever [slachtoffer E] verklaart hierover in zijn eerste aangifte d.d. 27 december 2004 dat hij in Costa Rica met verdachte heeft gesproken over de aandelen van het bedrijf. Verdachte zou in eerste instantie 33% van de aandelen krijgen, maar wilde uiteindelijk direct geld hebben. Vervolgens is blijkens de verklaring van [slachtoffer E] op 13 december 2004 een overeenkomst tot stand gekomen tussen hem en verdachte, waarin aan verdachte onder andere een bedrag van drie miljoen dollar werd toegezegd. [slachtoffer E] heeft hierover verklaard dat hij een blokkade had ingebouwd dat een en ander juridisch niet onderbouwd was en geen rechtsgeldigheid had.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt, evenals ten aanzien van hetgeen onder 1 primair is overwogen, ook hier dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de beweegredenen van aangever [slachtoffer E] voor het aangaan van een schuld ten bedrage van drie miljoen dollar. De rechtbank houdt het ook hier zeer wel voor mogelijk dat de overeenkomst vanuit een andere motivatie dan afpersing tot stand is gekomen. In zijn verklaring van 27 december 2004 vermeldt aangever niet dat de overeenkomst van 13 december 2004 onder bedreiging tot stand zou zijn gekomen. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank de latere verklaring van [slachtoffer E], dat de overeenkomst van 13 december 2004 onder bedreiging door [verdachte] tot stand is gekomen, onaannemelijk en ongeloofwaardig.
Daar komt bij dat een groot deel van de ten laste gelegde bedreigingen - zo die al hebben plaatsgevonden - van latere datum zijn dan de datum van het aangaan van de overeenkomst en derhalve niet van invloed kunnen zijn geweest op het tot stand komen van de overeenkomst.
Verdachte dient derhalve eveneens te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft ten laste gelegd dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer E] in de periode van 1 november 2004 tot en met 21 december 2004 te dwingen tot het aangaan van een schuld van 3 miljoen dollar.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen vloeit voort dat de rechtbank aanneemt dat er op 13 december 2004 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen verdachte en [slachtoffer E], waarbij aan verdachte een bedrag van drie miljoen dollar is toegezegd. Het enkele feit dat de overeenkomst niet op 21 december 2004 is gelegaliseerd ten overstaan van de notaris in Amersfoort, doet aan het tot stand komen van de overeenkomst niet af. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat van een poging tot het sluiten van een overeenkomst ten bedrage van 3 miljoen dollar geen sprake is, zodat vrijspraak moet volgen van hetgeen verdachte onder 2 subsidiair wordt verweten.
Verdachte dient derhalve eveneens te worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer E] in de periode van 1 november 2004 tot en met 30 april 2005 door verdachte is bedreigd.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde bedreigingen. [slachtoffer E] heeft verklaard dat hij meerdere malen door verdachte is bedreigd. Naast de bedreigingen welke in Costa Rica hebben plaatsgevonden zou verdachte meerdere malen bij de woning van aangever zijn geweest en daar bedreigingen hebben geuit, waarbij eenmaal tevens een wapen zou zijn getoond. Deze verklaringen vinden geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat andere personen die blijkens de verklaring van aangever getuige zijn geweest van deze bedreigingen hierover niet hebben verklaard, dan wel niet over deze bedreigingen zijn gehoord. Het bij de keel pakken van [slachtoffer E] levert naar het oordeel van de rechtbank niet op een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
Verdachte dient derhalve eveneens te worden vrijgesproken van de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
Bewijsoverwegingen
In een aantal zaken is door de raadsman van verdachte aangevoerd dat het optreden van zijn cliënt, al dan niet in gezelschap van één of meer anderen, in de richting van de in de ten laste gelegde feiten genoemde slachtoffers, niet kan worden aangemerkt als zodanig dreigend dat het bestanddeel geweld dan wel bedreiging met geweld bewezen zou kunnen worden.
Er zou hooguit –aldus de raadsman- sprake zijn van intimidatie.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank - ook ambtshalve in die zaken waarin dit verweer niet is voorgedragen - het volgende.
Verdachte is, op verzoek van anderen dan wel op eigen initiatief, in contact getreden met zijn latere slachtoffers, veelal op een voor hen vrij plotse wijze. Zonder uitzondering hebben de slachtoffers aangegeven dat zij het verschijnen en optreden van verdachte als intimiderend en/of bedreigend hebben ervaren. Dat is blijkens diverse verklaringen ook het geval wanneer er geen sprake was van daadwerkelijke fysieke bedreiging. Ook personen die op andere wijze dan als slachtoffer van een strafbaar feit met verdachte contact hebben gehad, hebben verklaard dat zij zich in het contact met verdachte niet op hun gemak voelden.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte zich in het eerste contact met betrokkenen veelal nadrukkelijk presenteerde als [verdachte] en zich daarbij legitimeerde, en daarnaast soms aangaf dat hij pas uit de gevangenis kwam en nog contacten had gehad met Holleeder of Bruinsma. In de daarop volgende, vaak langdurende, gesprekken werd vervolgens door verdachte aangegeven dat hij nog geld van het slachtoffer tegoed had, al dan niet vanwege een (overgenomen) vordering, en dat hij dat geld wilde innen. Hij zocht daarna nog veelvuldig contact met de slachtoffers en bleef daarin aandringen op betaling. Hoewel daarbij in de meeste gevallen geen fysiek geweld werd gebruikt, ging er volgens de verklaringen van de betrokken personen niettemin een reële dreiging van het optreden van verdachte uit, louter door zijn wijze van presenteren en handelen, hetgeen in een aantal gevallen nog werd versterkt door specifieke verbale uitingen. Daarin werd veelal verwezen naar een door of namens verdachte toe te passen vorm van geweld jegens de betrokkenen of hun gezin.
Door ondubbelzinnig te refereren aan zijn verleden in het criminele circuit en het gebruiken van zijn daarmee samenhangende reputatie die bij de betrokkenen aanstonds dan wel spoedig na het eerste contact bekend was, en zich in de vervolgcontacten op nog verdergaande wijze verbaal te uiten, droeg verdachte naar het oordeel van de rechtbank bij aan het creëren van een sfeer die op de betrokkenen intimiderend over kwam. Door zich bovendien bij herhaling te blijven opdringen aan zijn slachtoffers en zich daarbij telkenmale op voren omschreven wijze te uiten werd langzaamaan de druk op zijn slachtoffers tot zodanige hoogte opgebouwd dat zij zich daardoor (uiteindelijk) - in het ene geval vlotter dan in het andere geval - gedwongen voelden aan de eisen van verdachte tegemoet te komen. Verdachte heeft daarvan handig en welbewust gebruik gemaakt. Het intimiderende en dreigende karakter van het optreden en de uitlatingen van verdachte werd, blijkens de verklaringen van diverse betrokkenen, nog versterkt door zijn fysieke voorkomen.
Een voorbeeld van deze dreigende en intimiderende sfeer geeft het slachtoffer in de zaak H03 die in dit verband tegenover de politie het volgende heeft verklaard: “Eind 2003/begin 2004 stond er bij mijn bedrijf een man die zich voorstelde als [verdachte]. Geurt legde zijn hand op mijn schouder en zei dat hij even met mij wilde praten en wilde dat op mijn kantoor doen. Dat gebeurde op zo’n manier dat ik daar niet onderuit kon, ondanks dat ik geen tijd kon vrijmaken. ... Alleen al door zijn aanwezigheid en houding ontstaat een bepaalde dreiging.”
In een soortgelijke verklaring heeft het slachtoffer in de zaak H06 aangegeven dat begin 2005 een hem onbekende man op zondagavond aanbelde. Het was een grote verschijning, die, ondanks dat het donker was, een zonnebril droeg en een lange leren jas aan had. “Hij zei tegen mij: ‘Ik stel mij aan u voor. Ik ben [verdachte]. Ik zal mijzelf legitimeren.’” De man toonde daarop zijn legitimatiebewijs. “Hij vertelde mij dat hij een vordering had overgenomen van [y]. … Hij was ijzig kalm en sprak uiterst beleefd. … In de woonkamer zei hij: ‘Sorry dat ik mijn zonnebril op houd, maar ik heb een splinter van een kogel in mijn oog.’ Hij groette mijn vrouw op dezelfde ijzige manier als hij zich aan mij voorstelde. Mijn vrouw werd bang van hem en ging naar boven toe. … Vanaf boven belde ze mij op mijn mobiel en vroeg of ze de politie moest bellen. … [verdachte] had door wat er besproken werd en zei dat we niet de politie moesten bellen, want dat zou het alleen maar lastiger maken. Mijn vrouw is toen letterlijk met de kinderen via de achtertuin naar buiten gevlucht.”
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, hoe verhullend sommige uitlatingen van verdachte op zich beschouwd ook mogen lijken, mede gelet op de context waarin deze werden geuit, alleen daarvan al telkens een zodanige dreiging uitging, dat in de voorkomende gevallen deze houding en het voorkomen van verdachte mede redengevend zijn voor de bewezenverklaring van die feiten. In een aantal gevallen is daarnaast nog sprake van verdergaande uitlatingen van verdachte die aan de bedreigende en intimiderende sfeer hebben bijgedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank doet aan het voorgaande niet af dat een aantal slachtoffers heeft verklaard zich door het optreden van verdachte wel geïntimideerd te voelen, maar niet bedreigd of afgeperst. Nog daargelaten de angst die vele slachtoffers zeggen te hebben voor represailles door verdachte, welke angst hen weerhoudt van het doen van aangifte, kan, naar het oordeel van de rechtbank, intimidatie immers – mede gelet op de betekenis daarvan in het algemene spraakgebruik – niet anders worden begrepen dan als iemand schrik aanjagen door op bedreigende wijze op te treden. Reeds daarom al is er naar het oordeel van de rechtbank in de context van dit strafgeding geen noemenswaardig onderscheid te maken tussen intimidatie en bedreiging, waarbij de intimidatie dan wel de bedreiging eveneens kunnen zijn ontstaan door de daadwerkelijke toepassing van geweld.
Met betrekking tot de hierna te noemen bewezenverklaringen merkt de rechtbank eerst in algemene zin het navolgende op.
Anders dan de raadsman in het merendeel van de als afpersing ten laste gelegde feiten heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het daadwerkelijk bestaan van een vordering op degene die wordt afgeperst niet betekent dat er geen sprake kan zijn van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Van bepalende invloed op het bestaan van dat oogmerk is wèl de handelwijze van verdachte die uiteindelijk resulteert in een verbetering van zijn economische positie. Wanneer die handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschrijdt en verdachte dat moet hebben beseft, kan het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling reeds bestaan. Het is daarmee de wijze waarop de al dan niet bestaande vordering wordt geïnd die bepalend is voor het karakter van de bevoordeling.
Zoals uit het hierna volgende zal blijken heeft verdachte in elk van de ten laste gelegde feiten gebruik gemaakt van een samenspel van verbale en non-verbale uitingen die in hun onderlinge samenhang en in onderling verband bezien zijn te typeren als (bedreiging met) geweld. Deze handelingen werden telkenmale verricht om de slachtoffers te dwingen tot betaling dan wel tot afgifte van goederen of tot het aangaan van een schuld over te gaan. Reeds daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat verdachte in alle gevallen het oogmerk had zichzelf dan wel een ander te bevoordelen. Het voor bewezenverklaring vereiste wederrechtelijke daarbij vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de door verdachte verrichte feitelijke handelingen die, naar hun aard en de omstandigheden waaronder deze zijn uitgevoerd – zoals reeds hierboven direct onder het kopje “Bewijsoverweging” is uiteengezet -, een intimiderend en dreigend karakter hadden, waarmee het maatschappelijk onbetamelijke van die handelingen en daarmee de onrechtmatigheid van de bevoordeling is gegeven.
De raadsman heeft voorts betoogd dat in een tweetal feiten (H03 - [slachtoffer F] voor wat betreft de tuinmaterialen en H06 –[slachtoffer H]) de zaken die zouden zijn afgeperst niet toebehoorden aan de persoon die daadwerkelijk afgeperst zou zijn, zodat het onderdeel ‘toebehorende aan’ die persoon niet bewezen verklaard kan worden. De rechtbank overweegt daaromtrent in de eerste plaats dat de tenlastelegging zodanig is opgesteld dat indien al niet bewezen zou kunnen worden dat de afgeperste goederen aan de met name genoemde persoon toebehoorden, het alternatief ten laste gelegde ‘toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte’ dan voldoende ruimte laat voor een bewezenverklaring op dat punt. Daar komt nog bij dat in de zaken waarin dit verweer is gevoerd sprake is van bedrijven waarvan de met name genoemde personen directeur en enig aandeelhouder zijn, zodat in beide gevallen sprake is van een zodanige verwevenheid tussen het bedrijf en de persoon dat dit onderdeel in de bewezenverklaring geen onduidelijkheden oplevert.
De bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Zij overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van parketnummer 16/600414-07
Ten aanzien van het onder 1 primair (zaaksdossier H04) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer A] op 7 april 2007 door verdachte is gedwongen tot het aangaan van een schuld van €500,-.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer A] blijkt dat op 7 april 2007 ’s avonds laat vier personen bij hem voor zijn woning stonden die verhaal kwamen halen. Aangever zou onder andere escortdames gebeld hebben waardoor deze personen zich benadeeld voelden. Aangever heeft vervolgens verdachte gebeld voor hulp. Nadat verdachte en diens vriendin in de woning waren gearriveerd is er een meningsverschil ontstaan tussen aangever en de overige in de woning aanwezige personen.
Verdachte heeft vervolgens een mes op de hand van aangever gezet waardoor hij werd gedwongen een schuldbekentenis van €500,- te ondertekenen.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts gegrond op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2008 –zakelijk weergegeven- dat hij op 7 april 2007 een mes op de pols van [slachtoffer A] heeft gedrukt en dat zijn mededader een schuldbekentenis heeft opgemaakt die [slachtoffer A] moest tekenen.
Ten aanzien van het onder 2 primair, 3, 4 en 5 (zaaksdossier H04) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 9 april 2007 tot en met 10 april 2007 [slachtoffer A] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, dat hij met geweld goederen heeft weggenomen van [slachtoffer A], dat hij [slachtoffer A] gedwongen heeft tot het plegen van ontuchtige handelen, dat hij goederen heeft vernield in de woning van [slachtoffer A] en dat hij geld heeft weggenomen van [slachtoffer A].
In het bijzonder ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde merkt de rechtbank op:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer A].
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die het slachtoffer bij zichzelf moest uitvoeren als ontuchtig zijn te kwalificeren. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de handelingen onmiskenbaar van een seksuele aard zijn en vanwege het verregaande karakter ervan als strijdig met de sociaal-ethische norm zijn te typeren. Het feit dat het dwingen van het slachtoffer tot het verrichten van deze handelingen ogenschijnlijk tot doel had het slachtoffer te vernederen en dat dit gebeurde ten overstaan van personen die vrijwel allen werkzaam zijn in de seksindustrie, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het ontuchtige karakter daarvan niet af. Het karakter van de handelingen dient immers te worden beoordeeld aan de hand van de algemeen geldende sociaal-ethische normen en is in die zin onafhankelijk van de feitelijke omstandigheden waaronder de handelingen plaatsvinden.
Met betrekking tot het medeplegen merkt de rechtbank op dat het plegen van de bewuste handelingen blijkens het dossier weliswaar is geëntameerd door een medeverdachte, maar dat verdachte zich niet hiervan heeft gedistantieerd, anders dan zijn verklaring achteraf bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting dat dit niet had mogen gebeuren. Nu het slachtoffer tot de bewuste handelingen werd gedwongen in een context waarin jegens hem ook verbaal en fysiek geweld werd toegepast door verdachte zelf en verdachte door zijn optreden zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de sfeer waarin ook deze handelingen hebben plaatsgevonden, is er naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de seksueel getinte handelingen sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat het medeplegen van het dwingen tot het plegen van ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde merkt de rechtbank op:
De officier van justitie heeft gevraagd verdachte vrij te spreken voor de ten laste gelegde vernieling omdat niet uit te sluiten valt dat de vernielde goederen geheel of ten dele aan verdachte toebehoorden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 juni 2008 verklaard –zakelijk weergegeven- dat de goederen die hij in de woning van [slachtoffer A] vernield heeft toebehoorden aan [slachtoffer I].
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte goederen heeft vernield die toebehoorden aan een ander.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer A] blijkt dat hij in de nacht van 9 op 10 april 2007 wederom door nagenoeg dezelfde groep personen in zijn woning is bezocht.
Volgens aangever is verdachte door het lint gegaan en heeft verdachte een deel van de inboedel van aangevers woning vernield. Aangever moest zich onder andere uitkleden, naakt door de kamer kruipen, zichzelf aftrekken en werd, terwijl hij naakt door de kamer kroop, geschopt en geslagen. Na het uitoefenen van dit geweld is een autosleutel weggenomen, werd een ketting van zijn nek getrokken, werd aangever gedwongen een geldbedrag van €20,- af te staan en werd er een geldbedrag van €240,- weggenomen.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring van voornoemde feiten voorts gegrond op de verklaringen van [getuige A] , [getuige B] en [getuige C] , alsmede op de deels bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2008 –zakelijk weergegeven- dat hij in de periode van 9 april 2007 tot en met 10 april 2007 in de woning van [slachtoffer A] te Amersfoort aanwezig was, daar spullen heeft vernield, tegen [slachtoffer A] heeft gezegd dat hij geld moest gaan pinnen en €240,- heeft weggenomen.
Ten aanzien van het onder 6 en 7 (zaaksdossier H04) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer B] en [slachtoffer C], respectievelijk voormalig portier en eigenaar van café [café X] te Amersfoort, door verdachte zijn bedreigd.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te kunnen komen.
[slachtoffer B] en [slachtoffer C] hebben formeel geen aangifte gedaan tegen verdachte.
De rechtbank heeft echter de overtuiging gekregen dat beiden door verdachte zijn bedreigd en dat het uitblijven van aangifte louter is geschied uit angst voor verdachte.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 6 en 7 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
[slachtoffer B] heeft verklaard dat verdachte hem op 2 april 2007 telefonisch heeft bedreigd door tegen hem te zeggen: “Je bent ontslagen, als je hier weer komt dan trap ik je in elkaar”.
[slachtoffer C] heeft verklaard dat hij op 2 april 2007 in café [café X] te Amersfoort werd gebeld door [verdachte] met de mededeling “Als [slachtoffer B] er volgende week weer staat breekt de pleuris uit”. [verdachte] heeft tevens op 2 april 2007 tijdens een bezoek aan [café X] tegen [slachtoffer C] gezegd: “Als ik jou was zou ik met [getuige D] rond de tafel zitten, anders komen er Marokkanen in de zaak. Je bent de enige in dit straatje zonder portiers”.
In de nacht van 9 op 10 april 2007 was verdachte wederom in [café X]. Toen [slachtoffer C] de politie wilde bellen omdat verdachte de inhoud van een glas in diens gezicht had gegooid, heeft verdachte gezegd: “Dat zou ik maar niet doen. Dan gaan wij een paar dagen brommen, maar jij ligt in het ziekenhuis. De ambulance is eerder ter plaatse dan de politie” en “Als je aangifte doet maak ik je af”.
[getuige D] heeft verklaard dat hij op 2 april 2007 met [verdachte] in [café X] te Amersfoort was en dat hij zag dat [verdachte] een glas met vocht naar [slachtoffer C] gooide. [getuige D] verklaarde tevens dat [verdachte] het niets vond dat [slachtoffer B] bij dat café portier was.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts gegrond op de verklaringen van [getuige E] , [getuige F] en [getuige G] , die allen hebben verklaard –zakelijk weergegeven- dat [slachtoffer C] tegen hen heeft gezegd dat hij bedreigd werd door [verdachte].
Verdachte heeft ter terechtzitting van 23 juni 2008 verklaard –zakelijk weergegeven- dat hij op 2 april 2007 in [café X] te Amersfoort was toen [slachtoffer B] belde. Dat hij de telefoon heeft aangenomen en tegen [slachtoffer B] heeft gezegd dat hij niet meer hoefde te komen omdat hij ontslagen was. Verdachte verklaarde voorts dat hij de inhoud van een glas in het gezicht van [slachtoffer C] heeft gegooid.
In het dossier bevinden zich tevens verschillende processen-verbaal, inhoudende de weergave van afgeluisterde telefoongesprekken .
Tijdens een gesprek op 2 april 2007 te 17.21 uur zegt verdachte tegen ene [Z] dat de eerste pion is gezet en dat [Z] hem moet gaan overtuigen dat hij de omzet kan verdrievoudigen.
Tijdens een gesprek op 3 april 2007 te 22.36 uur zegt verdachte tegen ene [Z] dat hij hem gisteren helemaal heeft voorgevormd.
Tijdens een gesprek op 14 april 2007 te 10.01 uur zegt [getuige A] tegen ene [A] dat Geurt die avond weer in [café X] was met [Z] en dat hij zat te kutten met de eigenaar.
Tijdens een gesprek op 14 april 2007 te 13.34 uur zegt [getuige A] tegen [B] dat hij die bar loopt te terroriseren en dan willen ze de politie bellen, dan gaat hij dreigen.
De voorgaande bewijsmiddelen in hun onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zowel
[slachtoffer B] als [slachtoffer C] heeft bedreigd.
Ten aanzien van parketnummer 16/715099-06
Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair (zaaksdossier H02) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is laste gelegd dat [slachtoffer E] op 21 december 2004 door verdachte is mishandeld.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer E] blijkt dat verdachte hem tijdens een bezoek aan de notaris in Amersfoort op 21 december 2004 van achteren bij de keel heeft gepakt, waardoor verdachte geen lucht meer kreeg en pijn in zijn keel had, en een tweetal vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring tevens gegrond op de verklaringen van notaris [naam notaris] , die bij dit voorval aanwezig was en op de deels bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2008 dat hij aangever [slachtoffer E] een duw in het gezicht heeft gegeven.
Ten aanzien van het onder 3 (zaaksdossier H03) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer F] in de periode van
1 oktober 2003 tot en met 1 april 2007 door verdachte is gedwongen tot de afgifte van €300.000,-, tuinmaterialen en/of tot het aangaan van een schuld.
Door of namens verdachte is betoogd dat [slachtoffer F] weliswaar een bedrag van €300.000,- van [c] heeft geleend, maar dat hij dat geld nimmer aan [c] heeft terugbetaald. Volgens de verdediging betekent dit dat het niet [slachtoffer F] is die zou zijn gedwongen tot het aangaan van een schuld of tot afgifte van dat geldbedrag. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Nog los van het antwoord op de vraag of het door de verdediging betoogde feitelijk juist is nu er in de tussen [slachtoffer F] en [c] gesloten kredietovereenkomst een verplichting tot afbetaling is opgenomen en [c] heeft verklaard dat [slachtoffer F] weliswaar nog niets heeft afbetaald maar dat tussen hen is afgesproken dat [slachtoffer F] daartoe overgaat zodra zijn financiële positie dat (weer) toelaat, miskent de verdediging naar het oordeel van de rechtbank door aldus te redeneren dat voor een bewezenverklaring van afpersing, als bedoeld in artikel 317 Sr., de herkomst van het geld en de condities waaronder dat geld ter beschikking is gekomen van degene die is afgeperst, niet van belang zijn. Voldoende is dat het geld (dan wel, in het voorkomende geval, een ander goed), uit de beschikkingsmacht van de afgeperste persoon verdwijnt door toedoen van de handelingen van verdachte. Daarenboven is het uiteindelijk afgeperste geld reeds door het enkele sluiten van de kredietovereenkomst overgegaan in de beschikkingsmacht van [slachtoffer F], waardoor het ook in juridische zin als toebehorende aan hem moet worden beschouwd. Al dan niet terugbetaling doet daaraan in het geheel niet af.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
In zijn verklaring van 2 mei 2007 heeft [slachtoffer F], directeur van [bedrijf X] te Bussum, aangegeven dat er eind 2003/begin 2004 bij zijn bedrijf een man stond die zich voorstelde als [verdachte]. [verdachte] legde zijn hand op de schouder van [slachtoffer F] en zei dat hij even met hem wilde praten op diens kantoor. Dat gebeurde op zodanige manier dat [slachtoffer F] vond dat hij daar niet onderuit kon. In zijn kantoor deelde [verdachte] [slachtoffer F] mede dat hij door middel van een cessie een vordering van 1,7 miljoen euro van [y] op [slachtoffer F] had overgenomen. [verdachte] toonde [slachtoffer F] de overeenkomst van cessie, alsmede de overeenkomst waarin stond dat [slachtoffer F] €1,7 miljoen verschuldigd zou zijn aan [y]. [slachtoffer F] heeft verklaard dat [verdachte] op hem overkwam als een grote, imposante man, waar een bepaalde dreiging vanuit ging. Alleen al door zijn aanwezigheid en houding ontstond er een bepaalde dreiging. [slachtoffer F] heeft die eerste keer een paar uur met [verdachte] zitten praten in zijn kantoor in Bussum en ontdekte toen dat [verdachte] alles van hem en zijn gezin wist. Hij vertelde onder meer dat hij wist dat de kinderen van [slachtoffer F] elke dag met een busje werden opgehaald en naar school werden gebracht. Ook legde [verdachte] tijdens dat gesprek uit wie hij was en vertelde hij dat hij nog eten had gekookt voor Holleeder of Bruinsma, dat hij mediator was en dat als [slachtoffer F] zelf ergens geld moest innen, hij [verdachte] kon inschakelen, want [verdachte] kreeg namelijk altijd geld los bij mensen. [slachtoffer F] heeft verklaard dat [verdachte] hem liet weten met wie hij te maken had en dat er met hem niet te spotten viel.
[slachtoffer F] heeft tijdens dat eerste gesprek tegen [verdachte] gezegd dat hij dat geld niet kon betalen en dat hij helemaal niks kon betalen. Aan dat eerste gesprek heeft [slachtoffer F] echt een vervelend gevoel overgehouden.
Na dat eerste gesprek bleef [verdachte] heel regelmatig op het bedrijf in Bussum komen, soms drie tot vier keer in de week en hij bleef daar dan uren zitten of rondhangen totdat hij [slachtoffer F] gesproken had. [verdachte] heeft in een gesprek, terwijl hij zich daarbij over de tafel heen naar [slachtoffer F] boog en zijn gezicht dicht bij [slachtoffer F] bracht, [slachtoffer F] wel eens gevraagd: “Voel je je nu bedreigd? Ik bedreig je toch niet? Want dan ga ik je nu een ding leren. Als jij je bedreigd voelt, dan bel je 112.” [slachtoffer F] voelde zich daardoor bedreigd. [slachtoffer F] heeft verder verklaard dat [verdachte] in sommige gesprekken ook wel eens gewoon vertelde dat als [slachtoffer F] niet deed wat [verdachte] zei, [slachtoffer F] daar wel achter kwam. [verdachte] zei daar dan ook nog eens bij dat hij “in het verleden wel eens iemand had geterroriseerd tot aan zijn dood” of dat “iedereen op de snelweg wel eens wat kan overkomen in de auto.” Voorts heeft [slachtoffer F] verklaard dat er, toen hij een keer op een avond in zijn auto thuis kwam met zijn gezin, nadat hij zijn terrein was opgereden, door [verdachte] die over het hek was geklommen, een harde rotklap op de voorruit van de auto werd gegeven.
Uiteindelijk heeft [slachtoffer F], zo heeft hij verklaard, omdat hij murw was door het intimiderende gedrag van [verdachte] en het zo beu was dat [verdachte] constant naar zijn bedrijf en woning in Bussum bleef komen en bleef opzoeken om te praten over dat geld, door angst vanwege het dwangmatige optreden van [verdachte] een deal op papier gezet voor €125.000,-, in de hoop dan van [verdachte] verlost te zijn. Omdat [slachtoffer F] dat geld niet had heeft hij met [verdachte] afgesproken dat hij elke week of twee weken of iedere maand, €500,- zou betalen. Dat geld deed hij in een envelopje en die envelop gooide hij dan in de brievenbus op het adres van [verdachte] in de [adres] in Amersfoort. Na een paar maanden stond [verdachte] ineens weer bij [slachtoffer F] op het bedrijf, wederom wel 3 of 4 keer in de week om nieuwe afspraken te maken over betaling. Toen [verdachte] in de gaten kreeg dat het geld er echt niet was heeft hij [slachtoffer F] op een dwingende manier in contact gebracht met [c] van [bedrijf y] te Amersfoort. [verdachte] was van mening dat hij nog twee ton euro (€ 200.000,-) van [slachtoffer F] kreeg, en wilde die in een keer hebben. Omdat [slachtoffer F] die niet had heeft hij met [c] gesproken in Amersfoort. Zij heeft [slachtoffer F] toen die twee ton overgemaakt; ook was er sprake van een deal over nog eens €100.000,-. Het kwam er uiteindelijk op neer dat [verdachte] 3 ton ging beuren. [slachtoffer F] heeft verklaard dat alle tonnetjes vervolgens op zijn rekening zijn gestort en vervolgens door hem op verzoek van [verdachte] zijn doorgestort naar [D] in Amsterdam.
In zijn verklaring van 3 mei 2007 heeft [slachtoffer F] aangegeven dat [verdachte] een paar maanden geleden, in het eerste kwartaal, voor het laatst op zijn bedrijf is geweest.
Op 15 november 2007 heeft [slachtoffer F] verklaard dat hij bij onder meer [E] (de dochter van Ans) (de rechtbank begrijpt: [E]) tuinmaterialen heeft moeten leveren bij haar nieuwe woning in Vathorst Amersfoort, die niet normaal betaald zijn. Verder heeft hij via [leveraar zonwering] uit [vestigingsplaats] daar ook zonwering laten aanbrengen. Onderdeel van de afspraak was dat er twee markiezen opgehangen moesten worden aan de [adres] te Amersfoort, de woning van [verdachte]. [leveraar zonwering] heeft de klus gedaan en de offerte aan [slachtoffer F] gezonden, die deze heeft betaald.
[slachtoffer F] heeft voorts verklaard dat alle genoemde voorvallen niet zijn afgerekend en ook niet op andere wijze zijn verrekend met [verdachte].
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer F] verklaard dat hij op een gegeven moment door [verdachte] bij [c] is geïntroduceerd en van haar alleen maar 2 ton heeft geleend op zijn eigen naam. De derde ton was voor [P] voor een sauna en is wel aan [slachtoffer F] overgemaakt, maar direct doorgeboekt ten behoeve van [P]. Voor die ton van [P] heeft [slachtoffer F] nooit hoeven te tekenen. Er is wel een overeenkomst gemaakt, maar het klopt dat de terugbetaalafspraken een open eind hebben. Op 21 mei 2007 heeft [slachtoffer F] over deze overeenkomst verklaard dat het in eerste instantie de bedoeling was dat hij de €100.000,- zou doorlenen aan [P] en dat daarvoor ook een kredietovereenkomst was opgemaakt. Toen [verdachte] daar achter kwam was hij erg boos en moest [slachtoffer F] het hele bedrag van €300.000,- doorstorten naar [verdachte] via de rekening van [D] in Amsterdam.
Bovenstaande verklaringen van het slachtoffer vinden op hun specifieke onderdelen steun in de navolgende verklaringen die door diverse andere personen zijn afgelegd.
[getuige H], de echtgenote van [slachtoffer F], heeft op 2 mei 2007 verklaard dat [verdachte] in 2003 op de proppen kwam. [verdachte] had eerst contact met haar man, die haar vertelde dat [verdachte] plotseling bij hen op het terrein verscheen en geld van [slachtoffer F] wilde. [verdachte] zei dat hij een vordering van [y] had overgenomen. [getuige H] weet dat [slachtoffer F] toen uren met [verdachte] op kantoor heeft zitten praten en uiteindelijk instemde met betaling omdat hij bang was voor [verdachte]. [getuige H] merkte aan [slachtoffer F] dat hij erg bang was en zich bedreigd voelde door [verdachte]. Vervolgens kwam [verdachte] wekelijks bij hen naar het bedrijf en zat soms uren te wachten op [slachtoffer F]. Volgens [getuige H] kreeg [verdachte] wekelijks €500,- van [slachtoffer F]. Uiteindelijk ging die betaling niet snel genoeg volgens [verdachte], en omdat [slachtoffer F] en [getuige H] dat geld niet in één keer konden betalen, stelde [verdachte] voor om bij een derde persoon dat geldbedrag te lenen. Het ging volgens [getuige H] om 2 ton. [verdachte] heeft hen met [c] in contact gebracht. Omdat ze van [verdachte] af wilden zijn, hebben [slachtoffer F] en [getuige H] besloten bij [c] een lening aan te gaan en [c] heeft hun toen die lening van 2 ton verstrekt. Het bedrag werd op de rekening van [slachtoffer F] en [getuige H] gestort en vervolgens direct daarna overgeboekt. In haar verklaring van 7 juni 2007 heeft [getuige H] aangegeven dat het een keer is gebeurd dat zij op een avond laat met de auto thuis kwamen bij hun woning in Bussum. [getuige H] hoorde dat [slachtoffer F] zei dat [verdachte] op hun terrein liep en zag vervolgens zelf dat [verdachte] inderdaad op hun terrein liep en hun richting uit kwam lopen. [getuige H] was bezorgd om de kinderen en is met hen naar binnen gelopen en [slachtoffer F] is met [verdachte] in de showtuin gaan zitten.
[c], ook bekend als [c], heeft op 22 augustus 2007 verklaard dat [verdachte] 2 of 3 ton van [slachtoffer F] kreeg en dat zij die aan [slachtoffer F] heeft geleend. [slachtoffer F] heeft daarmee [verdachte] afgekocht, zodat hij van hem af zou zijn.
[p] heeft op 5 december 2007 verklaard dat de markiezen op het adres [adres] te Amersfoort een cadeautje waren van [slachtoffer F]. [P] weet niet wie de rekening hiervan heeft betaald. Bij [E] (de rechtbank begrijpt: [E]) zijn toen markiezen, horren en rolluiken geplaatst; [P] weet niet wie de kosten daarvan heeft betaald, maar het was zeker niet [E].
Op 31 mei 2007 heeft [E] verklaard dat toen zij op [adres] te Amersfoort kwam wonen, de tuin werd aangelegd door [bedrijf X] uit Bussum. Wat [E] opviel is dat er meer werd gedaan dan zij had verwacht. Door of namens [slachtoffer F] zijn ook een zonnescherm en een rolluik aangebracht. Omdat [E] de tuinaanleg wel royaal vond, twijfelde zij aan het legale karakter daarvan. Zij vermoedde dat [verdachte] mogelijk achter die aanleg zat.
[getuige I], werkzaam als verkoper bij het bedrijf [leveraar zonwering] te [vestigingsplaats], heeft op 19 oktober 2007 verklaard dat hij voor de opdracht voor het aanbrengen van markiezen aan het pand in de [adres] werd benaderd door [slachtoffer F] van [bedrijf X] te Bussum. Er moest geleverd worden in een nieuwbouwwoning in Vathorst te Amersfoort en op een adres in de [adres] te Amersfoort. De betaling is gedaan door [bedrijf X].
[getuige J], werkzaam als assistent bedrijfsleider bij [bedrijf X], heeft op 3 mei 2007 verklaard dat hem omstreeks begin 2005 opviel dat steeds een bepaald figuur op het terrein kwam. Het viel hem op dat [slachtoffer F] dan met deze persoon zat te praten. Deze persoon bleek [verdachte] te zijn en vroeg altijd naar [slachtoffer F] en als die er niet was bleef [verdachte] uren zitten wachten. In de beginperiode kwam [verdachte] bijna iedere week, soms enige dagen achter elkaar. Buiten het feit dat [getuige J] aan [slachtoffer F] merkte dat hij zich drukker en gespannen gedroeg als [verdachte] er was, gedroeg [verdachte] zich opdringerig.
Ook [getuige K], chauffeur bij [bedrijf X], heeft verklaard dat hij [verdachte] vaak op het bedrijf heeft gezien. [verdachte] kwam hoofdzakelijk voor [slachtoffer F] en was meestal langer dan een uur op het bedrijf. Hij ging altijd met [slachtoffer F] in het kantoortje zitten. [getuige K] denkt [verdachte] voor het laatst op het bedrijf te hebben gezien eind 2006, maar het kan ook februari 2007 zijn geweest.
Op 20 juni 2005 werd te Amersfoort een kredietovereenkomst gesloten tussen [c] namens [bedrijf Z] en [slachtoffer F], waarmee [c] een bedrag van €200.000,- verstrekte aan [slachtoffer F].
Uit rekeningafschriften van de SNS bank op naam van [namen rekeninghouders] te Bussum blijkt dat op 28 juni 2005 een bedrag van €100.000,- is overgeboekt naar [D] Amsterdam, o.v.v. ‘doorstorting van lening [bedrijf Y] tav dhr. [verdachte]’. Op 28 juni 2005 is eveneens een bedrag van €194.200,- overgeboekt naar [D] Amsterdam o.v.v. ‘finale afhandeling conform afspraak’.
[D] heeft op 12 juni 2007 verklaard dat zij op verzoek van [verdachte] haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld en daarop op 28 juni 2005 een bedrag van €100.000,- en een bedrag van €194.200,- heeft ontvangen, afkomstig van de rekening van [slachtoffer F]. Het totale geldbedrag heeft zij in porties cash opgenomen en aan [verdachte] afgegeven.
Ter terechtzitting van 24 juni 2008 heeft verdachte verklaard dat hij van [y] informatie had gekregen over [slachtoffer F] en zijn gezin. Dat [slachtoffer F] iedere week een enveloppe met geld bij hem door de brievenbus gooide. Dat hij [slachtoffer F] in contact heeft gebracht met [c]. Dat hij in totaal €300.000,- heeft gekregen van [slachtoffer F] via de rekening van [D] en dat hij vele uren met [slachtoffer F] heeft zitten praten en hem heeft verteld dat hij met Holleeder heeft gezeten.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin [slachtoffer F] hem vrijwillig heeft betaald voor door verdachte verleende diensten die mede bestonden uit het tegen betaling beschermen van [slachtoffer F] tegen (het innen van een vordering van) [y] op [slachtoffer F] en het door bemiddeling van verdachte afkopen van een vordering van [y] op [slachtoffer F], wordt door de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen geenszins ondersteund en behoeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het onder 4 (zaaksdossier H05) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer G] in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 september 2004 door verdachte is gedwongen tot de afgifte van €250.000,-.
Bij wijze van bewijsverweer heeft de raadsman aangevoerd dat de eerste vijf nadere omschrijvingen van geweld en/of bedreiging met geweld, zoals opgenomen in het onder 4 ten laste gelegde, grotendeels zijn gebaseerd op de inhoud van een op een als open bron te beschouwen internetsite (Kleintjemuurkrant.nl) geplaatst artikel, getiteld [titel artikel] Aangezien er geen zekerheid bestaat dat dit artikel, zoals in het artikel wel wordt gepretendeerd, een weergave betreft van een gesprek tussen [verdachte] en [slachtoffer G] en er bovendien geen nader onderzoek is gedaan om te achterhalen wie dat artikel op deze site heeft geplaatst, is, aldus de raadsman, de betrouwbaarheid van deze open bron niet getoetst en dient deze derhalve te worden uitgesloten van het te gebruiken bewijs.
De rechtbank overweegt dat, conform het bepaalde in art. 344 lid 1 onder 5º Sv., in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat informatie afkomstig van een openbare bron zoals bijvoorbeeld internet, voor zover die een weergave betreft van de inhoud van contacten tussen personen en niet van algemene aard of algemene bekendheid is, slechts als bewijs kan worden gebezigd indien deze door tenminste één ander als betrouwbaar te duiden bewijsmiddel wordt ondersteund. In het onderhavige geval is de inhoud van het bewuste artikel op de site Kleintjemuurkrant.nl voorgehouden aan de – door de rechtbank betrouwbaar geachte - getuige [slachtoffer G], die daarover heeft verklaard dat hij het bewuste artikel niet kende maar dat het precies de juiste weergave betreft van een gesprek dat verdachte met hem had. Nu [slachtoffer G] deelnemer is geweest aan het gesprek waarvan dit artikel een weergave is, de inhoud van dat artikel in belangrijke mate overeenstemt met de inhoud van een verklaring door [slachtoffer G] afgelegd voordat hij met de inhoud van het artikel werd geconfronteerd, en verdachte heeft aangegeven met [slachtoffer G] gesprekken te hebben gehad over de inning van een schuld van [slachtoffer G] door hem, waarbij de genoemde bedragen overeenstemmen met die welke in het artikel worden genoemd, is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat het bewuste artikel een juiste weergave is van (een deel van) het gesprek dat tussen verdachte en [slachtoffer G] is gevoerd, zodat de inhoud daarvan voor het bewijs kan worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Uit de verklaringen van [slachtoffer G] bij de politie en de rechter-commissaris afgelegd blijkt dat hij eind 2002 voor de bouw van een boot een bedrag van in totaal € 345.000,- leende van [slachtoffer D], die dat geld rechtstreeks vanuit NWP overboekte naar [bedrijf A]. [slachtoffer D] heeft dat bedrag op latere datum eenzijdig verhoogd, waarmee [slachtoffer G] niet akkoord ging. Op een gegeven moment heeft [slachtoffer D] zijn zakelijke contacten met [slachtoffer G] stopgezet. Na een tijd meldde zich een meneer [y] bij [slachtoffer G], die [slachtoffer G] vertelde dat hij gerechtigd was om de vorderingen te innen die [slachtoffer D] op [slachtoffer G] had. [slachtoffer G] heeft [y] bericht dat hij niet met het door [y] genoemde bedrag akkoord ging. Hierna is [y] uit het verhaal verdwenen. Een jaar later belde opeens een meneer genaamd [verdachte], die [slachtoffer G] vertelde dat hij de vorderingen van [y] had overgenomen. In dit eerste gesprek vertelde [verdachte] aan [slachtoffer G] dat hij pas uit de gevangenis kwam, dat hij het geld zou komen innen en dat [slachtoffer G] allemaal vreselijke dingen zou ondergaan als hij niet betaalde.
[verdachte] heeft hierna ongeveer 3 à 4 keer gebeld met [slachtoffer G] en hem verteld dat hij hem moest betalen. Tussen die telefonische gesprekken is [verdachte] of één van zijn handlangers bij [slachtoffer G] thuis in [woonplaats] geweest om zijn woorden kracht bij te zetten. [slachtoffer G] werd namelijk in de zomer van 2004 ’s nachts een keer wakker omdat zijn hond vreselijk tekeer ging. De gealarmeerde politie kon toen niets vinden. De volgende dag bleek er wel een hek omgeklapt te zijn in de tuin, zodat er daadwerkelijk die nacht iemand op het terrein van [slachtoffer G] was geweest. Na die nacht werd [slachtoffer G] gebeld door [verdachte] die vertelde dat diens secondanten ’s nachts bij [slachtoffer G] waren geweest en dat deze een mooie woning had. [verdachte] vertelde precies hoe de woning er aan de voor- en achterzijde uitzag, terwijl de woning niet vanaf de openbare weg is te zien en het gehele terrein met een hekwerk is afgesloten. Door deze precieze omschrijving van zijn woning wist [slachtoffer G] zeker dat [verdachte] of iemand anders die nacht op zijn terrein bij zijn woning was geweest. Ook vertelde [verdachte] dat hij wel wist waar hij zijn geld moest halen anders zou hij de vrouw en kinderen van [slachtoffer G] molesteren. [slachtoffer G] voelde zich door de uitlatingen van [verdachte] bedreigd.
Na weer een telefoontje van [verdachte] heeft [slachtoffer G] een afspraak met hem gemaakt op zijn kantoor in [plaats kantoor]. In totaal heeft [slachtoffer G] een paar maal met [verdachte] op kantoor gesproken. In een van die gesprekken vertelde [verdachte] aan [slachtoffer G] dat hij het geld kwam halen en dreigde dat er wat zou gebeuren als [slachtoffer G] niet betaalde. Ook sloeg [verdachte] met zijn vuist op de tafel om zijn dreigementen kracht bij te zetten. [slachtoffer G] vond [verdachte] een oermens die iemand met zijn gestalte kan dwingen, terreur op iemand kan uitoefenen. [slachtoffer G] voelde dit zelf ook en door de uitlatingen die hij over [verdachte] had gehoord van de politie voelde hij zichzelf ook gedwongen door hem. Uit wat [verdachte] tegen [slachtoffer G] zei kon hij destilleren dat [verdachte] dit door zijn gestalte ook zou uitvoeren. Ook begon hij steeds over de vrouw en kinderen van [slachtoffer G] en dat gaf hem geen prettig gevoel. In een volgend gesprek dreigde [verdachte] dat als [slachtoffer G] niet meteen zou betalen en niet meer zou betalen dat hij dan naar het huis van [slachtoffer G] zou gaan. [verdachte] wilde eerst €500.000,-, maar [slachtoffer G] vertelde dat hij vanwege een grotere tegenschuld niet meeging in dit bedrag. [verdachte] sloeg wederom met zijn vuist op tafel om zijn dreigementen kracht bij te zetten en hij dreigde onder andere dat hij de vrouw van [slachtoffer G] zou molesteren en vertelde dat hij iedereen die niet zou betalen letterlijk zou naaien, inclusief vrouw en kinderen. Door de dreigementen van [verdachte] in zeer korte tijd voelde [slachtoffer G] zich ondanks een tegenvordering op [slachtoffer D] toch gedwongen om aan de wensen van [verdachte] te voldoen en uiteindelijk heeft hij €250.000,- betaald om zo van [verdachte] af te zijn. Met dat bedrag nam [verdachte] uiteindelijk ook genoegen. Via zijn advocaat Nauta Dutilh te Rotterdam is toen een bedrag van €250.000,- doorgestort naar [bedrijf verdachte], het bedrijf van [verdachte]. Na deze betaling heeft [slachtoffer G] nooit meer iets van [verdachte] gehoord.
[slachtoffer G] heeft voorts verklaard dat het internetbericht [titel artikel] hem niet bekend is, maar dat dit precies de juiste weergave is van een gesprek dat [verdachte] met hem had en dat dit gesprek moet hebben plaatsgevonden na de nacht dat hij vermoedde dat er werd ingebroken.
Bovenstaande verklaringen van het slachtoffer vinden op hun specifieke onderdelen steun in de navolgende bewijsmiddelen.
Op de website kleintjemuurkrant.nl is op dinsdag 30 augustus 2005, onder vermelding van [titel artikel], een uitwerking van een geluidsfragment geplaatst, inhoudende de weergave van een gesprek gevoerd tussen [verdachte] en [slachtoffer G]. De inhoud van het stuk luidt - voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven-:
[slachtoffer G] is [slachtoffer G], [verdachte] is [verdachte].
[SLACHTOFFER G]: Mijnheer, wat kan ik voor u doen?
[VERDACHTE]: ik wil mijn poen. 500 ruggen die je nog schuldig bent aan [bedrijf verdachte].
[SLACHTOFFER G]: wat heeft u daarmee te maken?
[VERDACHTE]: ik ben [verdachte] van [bedrijf verdachte]. Ik heb een machtiging om namens [y] dit geld te innen.
[SLACHTOFFER G]: ik heb zoveel geld niet en vind het vreemd dat ik hier niet over word geïnformeerd.
[VERDACHTE]: ik denk dat u me niet begrijpt. Ik wil poen, en vandaag: 500 ruggen.
[SLACHTOFFER G]: maar zoveel kan ik nooit betalen.
[VERDACHTE]: betalen moet je, en nu.
[SLACHTOFFER G]: ik kan dat niet.
[VERDACHTE]: ik denk niet dat u weet wie ik ben. Maar dat kan ik u wel even laten weten. Mijn soldaten zijn op dit moment in [woonplaats] en brengen zo even een bezoek aan jouw familie.
[SLACHTOFFER G]: maar ik heb zoveel geld niet beschikbaar.
[VERDACHTE]: Hé klootzak, ik ga je neuken als je nu niet betaalt. Neuken zal ik je, lul.
Er valt opeens een stilte in het gesprek en opeens hoor je een luide klap op een tafel of iets van een hard voorwerp.
[SLACHTOFFER G]: maar zo hoeft het toch niet, meneer [verdachte]. Ik, ik weet niet wat ik nu kan doen.
[VERDACHTE]: alles klootzak. En snel. Ik heb poen nodig. Ik ben al vijf maanden aan het werk voor niets en nu wil ik mijn poen. Anders ga ik je neuken en je wijf ook, begrijp je?
[SLACHTOFFER G]: mag ik even bellen om te zien hoeveel ik zou kunnen betalen?
[VERDACHTE]: ja, maar vertel niet dat ik hier ben, want anders lopen mijn soldaten nog even bij je vrouw langs.
[SLACHTOFFER G]: neen, ik vertel niets.
… De toon is heel nerveus.
[SLACHTOFFER G]: Ik kan misschien 250 betalen, maar wel via mijn advocaat.
[VERDACHTE]: begrijp je me niet? 500 ruggen moet ik hebben.
[SLACHTOFFER G]: ik kan nu 250 betalen.
[VERDACHTE]: wanneer?
[SLACHTOFFER G]: morgen heeft u het binnen.
[VERDACHTE]: als ik het morgen niet heb ga ik je zo hard neuken en zal je geen dag meer rustig slapen.
[SLACHTOFFER G]: waar moet ik het naar laten overmaken?
[VERDACHTE]: hier heeft u een gironummer van [bedrijf verdachte].
[SLACHTOFFER G]: maar giro duurt langer.
[VERDACHTE]: 250 ruggen morgen op mijn rekening, klootzak. Ik zal [y] vragen of hij akkoord is met dit bedrag. Anders kom ik elke week tien ruggen halen.
In verklaringen, afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, heeft [y] -zakelijk weergegeven - verklaard dat zijn bedrijf [bedrijf K] uit Tiel een lening van [slachtoffer D] aan [slachtoffer G], inhoudende onder meer een vordering van €800.000,- die iets te maken had met een jacht, heeft overgenomen. Via [slachtoffer D] is [y] in contact gekomen met [verdachte], die nog geld tegoed had van [slachtoffer D] en dat geld terug wilde. [verdachte] vertelde [y] dat [slachtoffer G] €250.000,- wilde betalen ter finale kwijting van de schuld aan [bedrijf K]. In 2004 heeft [verdachte] €250.000,- ontvangen op de rekening van zijn bedrijf [bedrijf verdachte].
In het dossier bevindt zich voorts een proces-verbaal, inhoudende de weergave van een afgeluisterd telefoongesprek d.d. 24 augustus 2004 waaruit – zakelijk weergegeven – blijkt dat [verdachte] met [slachtoffer G] belt, onder meer aangeeft dat hij een maand of drie/vier vrij is en overal zijn centjes aan het binnenhalen is, dat meneer Endstra een beetje dezelfde kant is opgegaan als zovelen voor hem en wel rijk was maar toch dacht dat hij met andermans geld kon kloten, maar dat je dan omvalt.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bij [slachtoffer G] is geweest en dat hij [slachtoffer G] een paar keer door de telefoon heeft gesproken, dat hij met [slachtoffer G] nog over Klaas Bruinsma heeft gesproken en dat hij van [slachtoffer G] €250.000,- heeft ontvangen op de rekening van [bedrijf verdachte]. Voorts heeft hij verklaard dat hij schrok van zichzelf toen hij de inhoud van het afgeluisterde telefoongesprek 340 hoorde (dit betreft voornoemd tapgesprek van 24 augustus 2004) en dat zijn manier van werken, als hij dat telefoongesprek met [slachtoffer G] hoort, niet de schoonheidsprijs verdient.
Ten aanzien van het onder 5 (zaaksdossier H06) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer H] in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 door verdachte is gedwongen tot de afgifte van €90.000,-.
De raadsman heeft betoogd dat[slachtoffer H] niet gedwongen is tot afgifte van het ten laste gelegde geldbedrag. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Kardol zou de overeenkomst hebben willen opmaken omdat [y] was aangehouden in verband met een XTC-laboratorium, waar[slachtoffer H] ook mee te maken had. De vordering tot inbewaringstelling van [y] is op 4 maart 2005 door de rechter-commissaris behandeld. Eveneens is op 4 maart 2005 de vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat[slachtoffer H] €90.000,- aan [verdachte] moest betalen, gepasseerd.
Kardol heeft voornoemde vaststellingsovereenkomst getekend –aldus de raadsman- omdat hij zo snel mogelijk van [y] af wilde zijn en om te voorkomen dat [y] zou gaan praten over het aandeel van[slachtoffer H] in verband met het XTC-laboratorium.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van enige relatie tussen het aanhouden en het voorgeleiden bij de rechter-commissaris van [y] en het aangaan van een schuld door[slachtoffer H].
De loutere overeenkomst van data waarop een en ander is gebeurd is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om een dergelijke relatie aan te nemen. De rechtbank ziet voorts niet in hoe het aangaan van een betalingsverplichting door[slachtoffer H] jegens verdachte zou kunnen worden beïnvloed door aanhouding en voorgeleiding van een in dat verband derde persoon, temeer nu [y] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij eigenlijk geen vordering had op[slachtoffer H].
Ook in deze zaak heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat[slachtoffer H] geen aangifte heeft gedaan louter uit angst voor verdachte.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Uit de verklaringen van[slachtoffer H] blijkt dat er in januari 2005 op een zondagavond laat bij zijn woning in [woonplaats] werd aangebeld door een man met een lederen jas aan en een zonnebril voor zijn ogen. De man stelde zich voor als [verdachte], toonde zijn legitimatiebewijs en deelde mede dat hij een vordering van een derde op[slachtoffer H] had overgenomen. Het zou gaan om een vordering van 1,2 miljoen euro. Nadat aangever [verdachte] in zijn woning had binnengelaten heeft [verdachte] tegen hem gezegd dat hij zijn zonnebril ophield omdat hij een splinter van een kogel in zijn oog had. Door de dreigende sfeer en door de opmerking van verdachte dat zij de politie niet moesten bellen omdat dat het alleen maar lastiger zou maken, is de vrouw van aangever met hun kinderen het huis uitgevlucht.
De volgende dag moest aangever naar een restaurant in Veenendaal komen en daarna naar een restaurant in Bilthoven waar telkens over de vordering werd gesproken.
Verdachte heeft vervolgens in de periode daarna[slachtoffer H] diverse malen, vaak ’s avonds laat, telefonisch benaderd. Het continu bellen en de diverse dreigende opmerkingen, onder andere dat hij 10 jaar had gezeten, overtuigden aangever ervan dat zijn laatste uur en dat van zijn gezin had geslagen. [verdachte] heeft hem een voorstel gedaan om de vordering af te kopen. Aangever was bang en voelde zich door de handelwijze van verdachte gedwongen een overeenkomst aan te gaan, inhoudende dat hij €90.000,- aan verdachte moest betalen. Een deel van dit bedrag, €50.000,-, heeft aangever op de rekening van verdachte gestort in maart 2005. Twee maal €20.000,- heeft aangever cash aan verdachte betaald. De eerste betaling vond plaats bij de grensovergang te Breda en de laatste op 8 juli 2005 te Amersfoort.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts gegrond op de verklaringen van [echtgenote slachtoffer H] , [getuige L] en de deels bekennende verklaring van verdachte.
[echtgenote slachtoffer H], echtgenote van aangever, verklaarde dat er in januari 2005 door een grote brede man met een donkerkleurige zonnebril en een lange zwarte jas werd aangebeld. De man had het over een overeenkomst die hij van [y] had overgenomen. Zij hoorde van haar echtgenoot dat de man [verdachte] heette. Zij verklaarde tevens dat de houding van de man dermate bedreigend over kwam, dat ze met de kinderen het huis heeft verlaten.
[getuige M] verklaarde dat aangever hem heeft verteld dat op een zondagavond [verdachte] bij hem aan de deur is geweest en dat hij een groot geldbedrag kwam vorderen. [getuige M] verklaarde tevens dat aangever doodsbang was.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 24 juni 2008 verklaard –zakelijk weergegeven- dat hij begin januari 2005 op een zondagavond laat aan de deur bij[slachtoffer H] is geweest, dat hij gekleed ging in een zwartleren colbert en een zonnebril droeg. Dat hij deze bril droeg omdat hij iets in zijn oog had. Dat hij in de woning een gesprek heeft gevoerd met[slachtoffer H] en[slachtoffer H] heeft voorgesteld de vordering van [y] af te kopen. Vervolgens heeft aangever €50.000,- op de rekening van verdachte gestort en twee maal €20.000,- contant aan verdachte betaald.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende stukken.
Een vaststellingsovereenkomst d.d. 4 maart 2004 inhoudende -zakelijk weergegeven- dat[slachtoffer H] €90.000,- aan [verdachte] moet betalen.
Een afschrift van de Postbank d.d. 17 maart 2005 inhoudende –zakelijk weergegeven- een bijschrijving van[slachtoffer H] Beheer BV van €50.000,- op de rekening van [bedrijf verdachte].
Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel d.d. 18 augustus 2004 inhoudende –zakelijk weergegeven- dat [bedrijf verdachte] een eenmanszaak is die wordt gedreven door [verdachte].
Ten aanzien van het onder 6 (zaaksdossier H07) ten laste gelegde:
Door de officier van justitie is ten laste gelegd dat [slachtoffer I] in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 4 december 2006 door verdachte werd gedwongen tot het aangaan van een schuld van €12.500,-.
De raadsman heeft betoogd dat [slachtoffer I] heeft verklaard dat [verdachte] pas in november 2006 voor de eerste keer heeft gezegd dat [slachtoffer I] hem €12.500,- schuldig was.
Volgens de raadsman is het verschil in tijd zodanig groot dat deze onduidelijkheid een niet bewezenverklaring van de periode dient op te leveren.
De rechtbank verwerpt het verweer nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de feitelijke handelingen reeds eerder een aanvang hebben genomen. Uit de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris blijkt dat verdachte in september 2006 al tegen aangever heeft gezegd dat hij €12.500,- van aangever wilde hebben.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer I] bij de politie en bij de rechter-commissaris blijkt dat verdachte in september 2006 tegen aangever heeft gezegd dat hij €12.500,- van hem wilde hebben. Vanaf die tijd heeft verdachte regelmatig [slachtoffer I] in diens woning te [woonplaats] bezocht en hem aangesproken over die schuld.
Verdachte heeft tegen aangever gezegd dat als hij mee zou gaan naar Hamburg, er wat van het geldbedrag af zou gaan. Verdachte heeft aangever duidelijk gemaakt dat hij de schuld moest betalen door tegen hem te zeggen dat hij anders een 7.65 op zijn kop zou krijgen, dat hij een brandbom door het raam van de woning van [slachtoffer I] zou gooien, dat [slachtoffer I] maar beter kon betalen omdat hij anders beter niet geboren had kunnen worden en dat [slachtoffer I] niet de eerste of enige zou zijn die door verdachte geliquideerd zou worden.
Verdachte heeft aangever constant bedreigd en onder druk gezet. Verdachte heeft [slachtoffer I] diverse malen alleen dan wel in gezelschap van een of meer anderen bezocht in diens woning, waarbij een vuurwapen door die anderen werd gedragen en door een van hen aan [slachtoffer I] werd getoond.
25 november 2006 is [slachtoffer I] naar de woning van de vriendin van verdachte te [woonplaats] gebracht en heeft daar een verklaring moeten ondertekenen inhoudende dat als hij zijn schuld niet kon betalen, hij voor drie jaar zijn woning aan verdachte moest afstaan.
Aangever heeft tevens verklaard dat hij zo bang was voor [verdachte] dat hij uit zijn woning is gevlucht.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts gegrond op de verklaringen van B. Spijkers en op de deels bekennende verklaring van verdachte.
B. Spijkers heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft achtervolgd met de vraag waar [slachtoffer I] was en dat [verdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij [slachtoffer I] moest waarschuwen omdat het anders verkeerd zou aflopen met hem.
Verdachte heeft bij de politie verklaard –zakelijk weergegeven- dat hij de woning van [slachtoffer I] als onderpand heeft gekregen en dat hij met [slachtoffer I] hiervoor drie contracten heeft opgemaakt.
Verdachte heeft tevens ter terechtzitting van 24 juni 2008 verklaard –zakelijk weergegeven- dat hij €12.500,- van [slachtoffer I] zou krijgen en dat hij [slachtoffer I] weleens heeft gevraagd of hij met hem naar Duitsland wilde gaan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de schuldbekentenis d.d. 25 november 2006 ondertekend door [verdachte] en [slachtoffer I].
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij [slachtoffer I] €10.000,- heeft geleend zodat [slachtoffer I] drugs kon kopen voor de handel en dan vervolgens [verdachte] een maand later €25.000,- zou terugbetalen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gebleken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en het onder parketnummer 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
Parketnummer 16/600414-07:
1.
Primair
hij op of omstreeks 07 april 2007 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld voor een bedrag van 500 euro, welk geweld hierin bestond dat verdachte - die [slachtoffer A] om de borst heeft vastgepakt en
- een mes op de hand van die [slachtoffer A] heeft gedrukt;
2.
primair
hij in de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 20 euro toebehorende aan voornoemde [slachtoffer A], welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of één van zijn mededaders die [slachtoffer A] meermalen,
- in het gezicht heeft geslagen en
- met geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt;
en
hij in de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of één van zijn mededaders die [slachtoffer A]
- in het gezicht heeft geslagen en
- met geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt en
- een halsketting van de nek heeft getrokken;
3.
hij in de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld [slachtoffer A] heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het uittrekken van de kleding van die [slachtoffer A] en vervolgens naakt door de kamer kruipen van die [slachtoffer A] en vervolgens het aftrekken van [slachtoffer A]' eigen penis en bestaande dat geweld uit meermalen
- in het gezicht, althans het lichaam, slaan en
- met geschoeide voet tegen het lichaam schoppen;
4.
hij in de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, opzettelijk en wederrechtelijk
een televisie en een klok en een gasfornuis en een vaatwasser en serviesgoed en de deuren van een kast en de deuren van keukenkasten en een magnetron, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield en beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk voornoemde televisie en klok en magnetron en servies op de grond te gooien en
tegen voornoemd gasfornuis en vaatwasser te schoppen en aan de deuren van de kast en keukenkasten te trekken;
5.
hij in de periode van 09 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (240 euro) toebehorende aan [slachtoffer A];
6.
hij op 02 april 2007 te Amersfoort, [slachtoffer B] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer B] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je hier weer komt, trap ik je in elkaar";
7.
hij op tijdstippen in de periode van 02 april 2007 tot en met 10 april 2007 te Amersfoort, [slachtoffer C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer C] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Als [slachtoffer B] er volgende week weer staat breekt de pleuris uit." en
- "Als ik jou was zou ik met [getuige D] rond de tafel zitten, anders komen er Marokkanen in de zaak. Je bent de enige in dit straatje zonder portiers." en
- "Dat zou ik maar niet doen. Dan gaan wij een paar dagen brommen, maar jij ligt in het ziekenhuis. De ambulance is eerder ter plaatse dan de politie."
en
- "Als je aangifte doet, maak ik je af."
Partketnummer 16/715099-06:
2.
Meer subsidiair
hij op 21 december 2004 te Amersfoort, opzettelijk mishandelend [slachtoffer E] bij de keel heeft gepakt waardoor die [slachtoffer E] geen lucht meer kreeg en vervolgens die [slachtoffer E] vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer E] pijn heeft ondervonden;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2003 tot en met 1 april 2007 te Bussum en Amersfoort, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer F] heeft gedwongen:
tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 300.000 euro, en tot de afgifte van tuinmaterialen, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer F] en aan een ander of anderen dan aan verdachte, en tot het aangaan van een schuld ter betaling van zonwering, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- zijn hand (dreigend en/of dwingend) op de schouder van die [slachtoffer F] heeft gelegd en tegen die [slachtoffer F] heeft gezegd dat hij, verdachte, met die [slachtoffer F] wilde praten; en
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld dat hij, verdachte, een vordering van een derde op die [slachtoffer F] van die derde had overgenomen; en
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld, wat hij, verdachte, over die Van den Berg wist (te weten - onder meer - dat de kinderen van die [slachtoffer F] elke dag met een busje naar school werden gebracht); en
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld wie hij, verdachte, is en dat hij nog eten voor Holleeder of Bruinsma heeft gekookt; en
- aan die [slachtoffer F] heeft verteld dat hij, verdachte, altijd geld los krijgt van mensen en dat met hem, verdachte, niet te spotten valt; en
- drie tot vier keer per week het bedrijf van die [slachtoffer F] heeft bezocht en urenlang bleef wachten totdat hij,verdachte, die [slachtoffer F] had gesproken; en
- op een avond een harde klap op de voorruit van de auto van die [slachtoffer F] heeft gegeven, terwijl die [slachtoffer F] en zijn gezin in die auto zaten; en
- die [slachtoffer F] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Voel je je nu bedreigd? Ik bedreig je toch niet? Want dan ga ik je nu een ding leren. Als je je bedreigd voelt, dan bel je 112", terwijl hij, verdachte, zijn gezicht dichtbij het gezicht van die [slachtoffer F] bracht; en
- aan die [slachtoffer F] heeft medegedeeld dat als die [slachtoffer F] niet deed wat hij, verdachte, zei, die [slachtoffer F] daar wel achter kwam; en
- die [slachtoffer F] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij, verdachte, "in het verleden wel eens iemand had geterroriseerd tot aan zijn dood" en "dat iedereen op de snelweg wel eens wat kan overkomen in de auto";
4.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2004 tot en met 30 september 2004 te Amersfoort en Ridderkerk, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer G] heeft gedwongen tot de afgifte van een groot geldbedrag van in totaal 250.000 euro, toebehorende aan die [slachtoffer G], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- telefonisch contact heeft opgenomen met die [slachtoffer G] en aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat hij een vordering van een derde op die [slachtoffer G] van die derde heeft overgenomen en
- aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat hij pas uit de gevangenis was gekomen en
- aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat als die [slachtoffer G] niet zou betalen, hij vreselijke dingen zou moeten ondergaan en
- die [slachtoffer G] meerdere keren heeft gebeld en
- aan die [slachtoffer G] heeft medegedeeld dat zijn, verdachtes, secondanten 's nachts bij de woning van die [slachtoffer G] waren geweest en dat die [slachtoffer G] een mooie woning had, waarbij hij, verdachte, precies vertelde hoe de
woning van die [slachtoffer G] er uit zag en
- die [slachtoffer G] dreigend heeft toegevoegd dat hij, verdachte, wel wist waar hij zijn geld moest halen en anders zou hij de vrouw en kinderen van die [slachtoffer G] wel molesteren en
- die [slachtoffer G] dreigend heeft toegevoegd dat er wat zou gebeuren als die [slachtoffer G] niet zou betalen, waarbij hij, verdachte, met zijn vuist op tafel sloeg en
- die [slachtoffer G] dreigend heeft toegevoegd dat als die [slachtoffer G] niet meteen zou betalen en niet meer zou betalen, hij, verdachte, naar de woning van die [slachtoffer G] zou gaan, waarbij hij, verdachte, met zijn vuist op tafel sloeg en
- die [slachtoffer G] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik denk dat u niet weet wie ik ben. Maar dat kan ik u wel even laten weten. Mijn soldaten zijn op dit moment in [woonplaats] en brengen zo even een bezoek aan jouw familie." en "Hé klootzak, ik ga je neuken als je nu niet betaalt. Neuken zal ik je, lul." en "En nu wil ik mijn poen. Anders ga ik je neuken en je wijf ook, begrijp je." en "Ja, maar vertel niet dat ik hier ben want anders lopen mijn soldaten nog even bij jouw vrouw langs." en "Als ik het morgen niet heb ga ik je zo hard neuken en zal je geen dag meer rustig slapen";
5.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 te Oisterwijk en Veenendaal en Bilthoven en Breda en Amersfoort, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer H]
heeft gedwongen tot de afgifte van een groot geldbedrag van in totaal 90.000 euro, toebehorende aan die[slachtoffer H],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- op een avond - terwijl het donker was - die[slachtoffer H] in zijn woning heeft bezocht, waarbij hij, verdachte, een lange lederen jas en een zonnebril droeg en
- aan die[slachtoffer H] heeft medegedeeld dat hij, verdachte, een vordering van een derde op die[slachtoffer H] van die derde heeft overgenomen en
- aan die[slachtoffer H] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "sorry dat ik mijn zonnebril op houd, maar ik heb een splinter van een kogel in mijn oog" en
- tegen die[slachtoffer H] dreigend heeft gezegd dat ze de politie niet moesten bellen, want dat zou het alleen maar lastiger maken en
- tegen die[slachtoffer H] heeft gezegd dat hij, verdachte, 10 jaar in de gevangenis heeft gezeten en
- die[slachtoffer H] meerdere malen op diverse tijdstippen, waaronder 's avonds laat en 's nachts, heeft gebeld;
6.
hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2006 tot en met 4 december 2006 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer I] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld voor een bedrag van 12.500 euro, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders
- aan die [slachtoffer I] heeft medegedeeld: "ik krijg nog 12.500 van je, euro's" en
- aan die [slachtoffer I] heeft medegedeeld dat als hij mee zou gaan naar Hamburg, er wat van dat geldbedrag af zou gaan en vervolgens
- die [slachtoffer I] meerdere keren heeft/hebben bezocht in zijn woning en
- een vuurwapen, in hun broeksband hebben gedragen en
- een vuurwapen, aan die [slachtoffer I] heeft getoond en
- die [slachtoffer I] dreigend heeft toegevoegd dat hij anders wel een 7,65 op zijn kop zou krijgen en dat hij een brandbom door het raam van de woning van die [slachtoffer I] zou gooien en dat hij die [slachtoffer I] altijd wel zou weten te vinden en
- die [slachtoffer I] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik zou maar betalen, anders had je beter niet geboren kunnen worden." en "Je zal niet de eerste of de enige zijn die ik liquideer." en
-die [slachtoffer I] en een persoon in de omgeving van [slachtoffer I] veelvuldig, heeft benaderd en heeft gesproken over genoemd geldbedrag dat door die [slachtoffer I] aan verdachte zou moeten worden betaald;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en onder parketnummer 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder
parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en onder parketnummer 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 16/600414-07 onder 1 primair en onder 16/715099-06 onder 6 bewezenverklaarde:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder onder 16/600414-07 onder 2 primair bewezenverklaarde:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 16/600414-07 onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Ten aanzien van het onder 16/600414-07 onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Ten aanzien van het onder 16/600414-07 onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal.
Ten aanzien van het onder 16/600414-07 onder 6 bewezenverklaarde:
Bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 16/600414-07 onder 7 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
Bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het onder 16/715099-06 onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde:
Afpersing, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten door de slachtoffers door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van geld en goederen of tot het aangaan van een schuld.
De feiten kenmerken zich door intimidatie en het creëren van angst bij de slachtoffers.
De ernst van deze feiten wordt versterkt doordat verdachte de slachtoffers vaak maandenlang, in één geval zelfs 3 ½ jaar, lastigviel door ze met regelmaat te bezoeken in hun woon- en/of werkomgeving. Door zijn vasthoudende en dreigende gedrag werden de slachtoffers gedwongen aan de wensen van verdachte tegemoet te komen en kon verdachte met weinig inspanning, ten koste van anderen, veel geld binnenhalen.
Verdachte schuwde weinig middelen om aan geld te komen en ging daarbij totaal voorbij aan
de gevolgen die zijn handelen voor anderen kon hebben.
Ongeacht de vraag of de slachtoffers al dan niet een geldbedrag verschuldigd waren, staat het niemand vrij een geldbedrag op deze wijze te incasseren.
Verdachte heeft twee mensen uit de horeca in Amersfoort bedreigd.
Verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer [slachtoffer A] gedwongen een schuld aan te gaan door hem om zijn borst te pakken en een mes op de hand te drukken.
Een paar dagen later heeft verdachte samen met anderen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer A] door hem in zijn woning te dwingen ontuchtige handelingen te plegen, door met geweld spullen weg te nemen en door een deel van de inboedel van de woning van [slachtoffer A] te vernielen.
De slachtoffers hebben door het handelen van verdachte niet alleen financiële schade opgelopen maar ook, evenals hun naasten, veel angst ondervonden en ondervinden dat nog steeds. Sommige van hen waren zo bang dat ze geen aangifte durfden te doen en één van hen is zelfs zijn woning en woonplaats ontvlucht.
Door het plegen van bovengenoemde delicten heeft verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor zijn medemens en louter uit te zijn op geldelijk gewin. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid die bij zijn slachtoffers in het bijzonder en bij de maatschappij in het algemeen door dergelijke feiten worden gewekt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 12 april 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, laatstelijk op 11 november 2005 voor mishandeling tot 1 maand gevangenisstraf.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte, kort nadat hij invrijheid was gesteld na het uitzitten van een gevangenisstraf van 24 maanden voor diefstal met geweld, is begonnen met het plegen van de hierboven bewezenverklaarde feiten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder parketnummer 16/600414-07 onder 3 en 4 en voor het onder parketnummer 16/715099-06 onder 2 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 5, 6, 7 en onder parketnummer 16/715099-06 onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan waarvan de officier van justitie bewezenverklaring heeft gevorderd en waarop de eis was gebaseerd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 246, 285, 300, 310, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/715099-06 onder
1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en parketnummer 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en parketnummer 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder parketnummer 16/600414-07 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en parketnummer 16/715099-06 onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 (vier) JAAR.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, A.G. Bakker en D.A.C. Koster, bijgestaan door
M.C.H. Franckena als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2008.