ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3743

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08/1559
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning horecabedrijf na geweldsincident op Koninginnedag 2008

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 6 juni 2008 uitspraak gedaan over de intrekking van de exploitatievergunning van een horecabedrijf, gelegen aan de [adres] te Utrecht. De burgemeester van Utrecht had op 8 mei 2008 besloten de vergunning in te trekken na een geweldsincident op 30 april 2008, Koninginnedag, waarbij een grootschalige vechtpartij had plaatsgevonden. De burgemeester stelde dat het van kracht blijven van de vergunning een gevaar voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid opleverde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor een gerechtvaardigde vrees dat het horecabedrijf een gevaar zou vormen voor de openbare orde. De voorzieningenrechter merkte op dat de burgemeester bij zijn besluitvorming onvoldoende rekening had gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals de onrustige sfeer in de stad op die dag en het feit dat verzoeker niet aanwezig was in het horecabedrijf tijdens het incident. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en oordeelde dat de burgemeester de intrekking van de vergunning onvoldoende had gemotiveerd. Tevens werd de gemeente Utrecht veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 644,- werden vastgesteld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het besluit van de burgemeester van 8 mei 2008.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1559
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2008
inzake
[verzoeker],
wonende te Utrecht,
verzoeker,
tegen
de burgemeester van Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 8 mei 2008 (hierna: het
bestreden besluit), verzonden 13 mei 2008, waarbij de exploitatievergunning voor het horecabedrijf Café [naam café] (hierna: het horecabedrijf) aan de [adres] te Utrecht is ingetrokken en waarbij is bepaald dat voor dit horecabedrijf gedurende een periode van twaalf maanden geen nieuwe vergunning zal worden verleend.
1.2 Het verzoek is op 6 juni 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, vergezeld van zijn partner [naam partner] en bijgestaan door mr. J.P.H.C. Swarts, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van den Hoff, mr. E.M. Scholten en mr. B.J.M. Kock, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Volgens informatie van de politie Utrecht heeft zich op woensdag 30 april 2008 omstreeks 20.45 uur in de onmiddellijke nabijheid van het horecabedrijf een grootschalige vechtpartij voorgedaan. Verweerder heeft dit geweldsincident gekwalificeerd als een ernstige schending van de openbare orde en een grote inbreuk op de veiligheid.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de op 29 juni 2005 aan verzoeker verstrekte exploitatievergunning ingetrokken en is voorts bepaald dat voor het horecabedrijf gedurende een periode van twaalf maanden geen nieuwe vergunning zal worden verleend. Daartoe heeft verweerder overwogen dat enerzijds verzoeker als leidinggevende van een horecabedrijf in enig opzicht van slechts levensgedrag is en dat anderzijds de vrees is gewettigd dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.
Bij besluit van dezelfde datum heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht de drank- en horecavergunning ingetrokken. Bij uitspraak (SBR 08/1409) van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 2 juni 2008 is laatstgenoemd besluit geschorst.
Feitelijk is het horecabedrijf met ingang van 13 mei 2008 gesloten.
2.4 Op grond van artikel 11, aanhef en onder b, van de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna: de Verordening) trekt de burgemeester de exploitatievergunning in, indien niet langer wordt voldaan aan de in artikel 8 gestelde eisen. Volgens artikel 8 van de Verordening - voor zover hier van belang - mogen leidinggevenden voor het verkrijgen van een exploitatievergunning niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Op grond van artikel 11, aanhef en onder e, van de Verordening trekt de burgemeester de exploitatievergunning in, indien zich in het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.
Op grond van artikel 11, aanhef en onder f, van de Verordening trekt de burgemeester de exploitatievergunning in, indien de openbare orde, veiligheid of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat bedrijf.
In artikel 14 van de Verordening is bepaald dat het verboden is een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat een leidinggevende die op de exploitatievergunning vermeld staat in het horecabedrijf aanwezig is.
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Verordening kan voor horecabedrijven waarvan de exploitatievergunning op grond van artikel 11, eerste lid en onder e, is ingetrokken, worden bepaald dat een exploitatievergunning voor dat horecabedrijf gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaren wordt geweigerd.
2.5 Verweerders beleid inzake "handhaving en vergunningen horeca" (hierna: het handhavingsbeleid), dat op 27 december 2007 is gepubliceerd, is op 2 januari 2008 in werking getreden.
In paragraaf 9 wordt - voor zover hier van belang - vermeld dat indien leidinggevenden niet (meer) voldoen aan de eisen ten aanzien van levensgedrag de vergunning moet worden ingetrokken en dat deze leidinggevende in beginsel de eerste vijf jaar niet in aanmerking komt als leidinggevende voor een vergunning. Voorts wordt vermeld dat het bestuursorgaan hierin geen enkele beleidsvrijheid toekomt.
In paragraaf 11, onder b van het handhavingsbeleid is - voor zover hier van belang - vermeld dat als ernstige geweldsincidenten in ieder geval worden beschouwd: grootschalige vechtpartijen al dan niet met slachtoffer(s).
Bij ernstige geweldsincidenten wordt volgens verweerders handhavingsbeleid het volgende stappenplan gehanteerd:
1. bevel tot sluiting voor enkele dagen tot maximaal één week (afhankelijk van de ernst van de situatie). (...).
2a. intrekking sluitingsbevel en evaluatiegesprek. Indien uit onderzoek blijkt dat vrees voor herhaling of gevaar voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid in het geheel niet aannemelijk is en er geen sprake is van verwijtbaar of laakbaar gedrag aan de kant van de ondernemer, wordt het sluitingsbevel, indien de sluitingstermijn van het bevel nog niet is verstreken, zo spoedig mogelijk ingetrokken, waarna het bedrijf weer geopend kan worden. (...)
2b. intrekking vergunning(en) en sluiting voor zes maanden. Blijkt uit het onderzoek dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid of indien er vrees is voor herhaling of gevaar voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, wordt het horecabedrijf voor de duur van zes maanden gesloten (gedurende de sluitingstermijn zullen aanvragen om vergunningen in beginsel worden afgewezen). Deze termijn wordt verdubbeld indien bij deze incidenten sprake is van verwijtbaarheid van de ondernemer c.q. leidinggevende. (...).
2.6 Aan de hand van de gedingstukken, waaronder de processen-verbaal, en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op 30 april 2008 bij het horecabedrijf sprake is geweest van een grootschalige vechtpartij, en derhalve van een ernstig geweldsincident in de zin van verweerders handhavingsbeleid ten aanzien van drank- en horecavergunningen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de beslissing dat voor het horecabedrijf gedurende een periode van twaalf maanden geen nieuwe vergunning zal worden verleend, is gebaseerd op het voorgevallen ernstig geweldsincident en de verwijtbaarheid van verzoekers gedrag daarbij.
Voor het standpunt van verweerder dat sprake is van een patroon van geweldsincidenten in en rond het horecabedrijf van verzoeker en dat, gelet daarop, de vrees gerechtvaardigd is dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid, heeft de voorzieningenrechter in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen. Weliswaar is aannemelijk geworden dat behalve verzoeker ook een aantal vaste bezoekers van het horecabedrijf betrokken zijn geweest bij de vechtpartij op 30 april 2008, maar deze enkele omstandigheid brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet met zich dat na afloop daarvan een gevaar blijft bestaan voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. Het in het besluit van 8 mei 2008 genoemde incident van 21 januari 2006 had geen relatie met het horecabedrijf. Uit de op 5 juni 2008 door verweerder overgelegde processen verbaal ter zake van de meldingen van 18 augustus 2007, 31 augustus 2007 en 14 september 2007 blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van een negatieve rol van verzoeker.
Gelet op het vorenstaande kan de onderhavige intrekking van de exploitatievergunning naar voorlopig oordeel niet worden gebaseerd op het bepaalde in artikel 11, aanhef en onder e en f, van de Verordening.
2.7 Ter zake van het standpunt van verweerder dat verzoeker ernstig wordt verweten dat er op 7 mei 2008 geen leidinggevende was in zijn horecabedrijf, is de voorzieningenrechter aan de hand van het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting van oordeel dat dit aspect door verweerder als een punt van cumulatie is aangemerkt, doch niet een zelfstandige grond vormt voor de onderhavige intrekking van de exploitatievergunning.
2.8 Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is, overweegt de voorzieningenrechter dat kennelijk eerst het incident op 30 april 2008 voor verweerder aanleiding is geweest om, met toepassing van het bepaalde in artikel 11, aanhef en onder b, van de Verordening, tot intrekking van de exploitatievergunning over te gaan.
Niet weersproken is dat er op 30 april 2008, Koninginnedag, sprake was van bijzondere omstandigheden. Zo was er een onrustige sfeer in de stad, waarbij de politie al enkele keren op andere locaties in de stad had moeten ingrijpen. Daarnaast had zich op een afstand van circa 500 meter van het horecabedrijf een aantal politiemensen verzameld, onder meer bereden politie en politie met honden, in verband met een Koninginnedagfestival aan het Tolsteegplantsoen. Daardoor was er binnen zeer korte tijd (veel) politie ter plaatse van het horecabedrijf aanwezig.
Niet onaannemelijk is dat ook dit enige onrust onder de buiten aanwezigen met zich mee heeft gebracht.
Voorts is niet weersproken dat op 30 april 2008 [naam partner] als leidinggevende in het horecabedrijf aanwezig was. Verzoeker was niet in het bedrijf aanwezig. Uit de stukken blijkt dat [naam partner], nadat tussen twee bezoekers ruzie was ontstaan en er over en weer met glas was gegooid, adequaat heeft gehandeld door één van de ruziemakers het café uit te zetten en de deur af te sluiten.
Niet gebleken is dat verweerder de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden bij zijn besluitvorming heeft betrokken. De voorzieningenrechter acht het aangewezen dat verweerder bij de te nemen beslissing op bezwaar inzicht geeft in de wijze waarop deze bijzondere omstandigheden bij de beoordeling zijn betrokken. Het bestreden besluit acht de voorzieningenrechter op dat punt thans onvoldoende gemotiveerd. Dat verzoeker zich na zijn komst eveneens als leidinggevende heeft gemanifesteerd, is evenmin draagkrachtig genoeg gemotiveerd door verweerder.
2.9 Bij deze stand van zaken en mede gelet op de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het besluit van verweerder van 8 mei 2008 te schorsen.
2.10 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
2.11 Verzoeker heeft verzocht om verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeker lijdt. Nu dit artikel in artikel 8:84, vierde lid, van de Awb evenwel niet van overeenkomstige toepassing is verklaard, komt de voorzieningenrechter hier niet aan toe.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van verweerder van 8 mei 2008;
3.3 bepaalt dat de gemeente Utrecht het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- aan hem vergoedt;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. S. Wijna
Afschrift verzonden op: