ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9165

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 2007-1428
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling in het kader van het bestemmingsplan en reconstructieplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 3 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen VRG-Projects B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude. Eiseres, VRG-Projects B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de weigering van een bouwvergunning ongegrond waren verklaard. De weigering was gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd was met het vigerende bestemmingsplan en dat de gemeenteraad geen medewerking had verleend aan een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het oprichten van een vrijstaande woning met garage en het vergroten van een bestaande paardenstal op een perceel in Renswoude.

De rechtbank overwoog dat verweerder niet had mogen beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de weigering van de bouwvergunning voordat de gemeenteraad had beslist op het bezwaar van eiseres tegen de weigering om vrijstelling te verlenen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigde het besluit. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, nadat de gemeenteraad had beslist op het bezwaar van eiseres tegen de weigering van de vrijstelling.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden begroot. De rechtbank concludeerde dat de gemeente Renswoude het door eiseres betaalde griffierecht van € 285,- aan haar moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste volgorde in de besluitvorming bij aanvragen om bouwvergunningen en de noodzaak om vrijstellingen zorgvuldig te overwegen in het kader van bestemmingsplannen en reconstructieplannen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 2007/1428
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 3 april 2008
inzake
VRG-Projects B.V.,
gevestigd te Scherpenzeel,
eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 april 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 2 november 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd een bouwvergunning 1e fase te verlenen voor het oprichten van een vrijstaande woning met aangebouwde garage en het vergroten van een bestaande paardenstal op het perceel, kadastraal bekend sectie G, nr. 747 en 854, aan de Grote Fliertsedijk te Renswoude (verder: het perceel).
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 29 januari 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde J. Inkenhaag, bijgestaan door ing. H.W. Ebbers, werkzaam bij Accon AVM adviseurs en accountants te Zaltbommel. Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigde J.C. van Essen, werkzaam bij de gemeente Renswoude.
Overwegingen
2.1 Op 2 juni 2006 is door eiseres een aanvraag om een bouwvergunning 1e fase ingediend, strekkende tot het oprichten van een vrijstaande woning met garage en het vergroten van de bestaande paardenstal op het perceel. Ten behoeve van deze aanvraag heeft eiseres een “Ruimtelijke onderbouwing en Bedrijfsplan Stoeterij Coral Estate”, gedateerd juli 2005, van AccoN Consultants B.V. overgelegd.
2.2 Bij besluit van 2 november 2006 heeft verweerder geweigerd de gevraagde bouwvergunning 1e fase te verlenen. Verweerder heeft daartoe besloten omdat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Renswoude 1995” en omdat de raad van de gemeente Renswoude op 3 oktober 2006 heeft besloten geen medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Verweerder heeft daarbij aangevoerd dat de gemeenteraad de afweging om al dan niet vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen op basis van de toetsing aan het vigerende bestemmingsplan, het Streekplan 2005-2015 en het advies van de Reconstructiecommissie van 20 december 2005 heeft gemaakt.
Het door eiseres tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.3 In beroep heeft eiseres - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres is primair van mening dat verweerder het besluit tot weigering van de vergunning niet had mogen nemen, aangezien sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. Eiseres is van mening, gelet op het bepaalde in artikel 27, derde lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden (verder: Rwc), dat het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan geldt als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Het standpunt van verweerder dat dit niet geldt voor het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost aangezien daarvoor in het reconstructieplan niet is gekozen, acht eiseres niet juist nu in het Nederlandse rechtssysteem de wet boven een beleidsstuk gaat. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft eiseres verwezen naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 januari 2006, nr. 200507318/1, en 27 september 2006, nr. 200507318/2. Subsidiair is eiseres van mening dat de vestiging van een stoeterij binnen de doelstellingen van het Reconstructieplan past. Eiseres is van mening dat de tekst van het Reconstructieplan de vestiging van andere bedrijven dan intensieve veehouderij niet uitsluit. Enkel vestiging van landgoederen wordt expliciet uitgesloten. Verder is eiseres van mening dat vestiging van de stoeterij geen hinder meebrengt voor de intensieve veehouderij, nu sprake is van een agrarisch bedrijf in een agrarisch gebied.
Eiseres voert voorts aan dat het besluit van de gemeenteraad van 3 oktober 2006 om niet mee te werken aan een vrijstelling en de daaraan ten grondslag liggende argumenten ten onrechte niet bij het weigeringsbesluit zijn gevoegd. Hiermee wordt eiseres de mogelijkheid ontnomen volledig verweer te voeren.
Eiseres is tot slot van mening dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom het uitbouwen van de bestaande paardenhouderij tot een stoeterij niet binnen het planologische beleid van de gemeente past. Eiseres heeft in dat verband opgemerkt dat het houden van paarden op een stoeterij een agrarische activiteit is, in welk verband zij heeft gewezen op een uitspraak van de ABRvS van 7 februari 2006, nr. 200602745/1.
2.3 De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 In artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet (hierna: de Ww) , gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Ww, is bepaald dat een bouwvergunning eerste fase slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwwerk:
a. (…)
b. niet voldoet aan de bouwverordening;
c. in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. in strijd is met redelijke eisen van welstand;
e. (…).
In artikel 11, eerste lid, van de Rwc is bepaald dat voor elk concentratiegebied een of meer reconstructieplannen worden vastgesteld. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat in het reconstructieplan wordt aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, geldt het reconstructieplan voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, van de wet aangewezen delen van het reconstructiegebied als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO.
Ingevolge het derde lid geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
2.5 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat in het onderhavige geval sprake is van een van rechtswege verleende vergunning, nu het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan geldt als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 11, zesde lid, van de Rwc wordt in het reconstructieplan aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van de Rwc van toepassing is. In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is op pagina 121 vermeld dat het reconstructieplan niet voorziet in projecten waarvoor het plan als vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO kan gelden.
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank vast dat in het Reconstructieplan slechts gedeeltelijk toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 27 van de Rwc. Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 27 september 2006, LJN: AY8904, is de rechtbank van oordeel dat daarmee een onjuiste toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 11, zesde lid, van de Rwc, in samenhang met artikel 27 van de Rwc. Reeds om die reden kan het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan niet als vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO gelden.
2.6 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het bouwplan niettemin mogelijk kon worden gemaakt door met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
Uit het eerst ter zitting door verweerders gemachtigde overgelegde besluit van 3 oktober 2006 blijkt dat de raad van de gemeente Renswoude geweigerd heeft om voor het bouwplan van eiseres met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
In haar bezwaar tegen het besluit van verweerder van 2 november 2006, waarbij de gevraagde bouwvergunning is geweigerd, heeft eiseres aangevoerd dat haar de mogelijkheid wordt ontnomen om verweer te voeren tegen de weigering van de raad van de gemeente Renswoude om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te verlenen, aangezien zij niet over dat besluit beschikt en evenmin over de daaraan ten grondslag liggende argumenten.
Gezien de inhoud van het bezwaarschrift van 17 november 2006 is naar het oordeel van de rechtbank evident dat eiseres niet alleen bezwaar heeft willen maken tegen het besluit tot weigering van de bouwvergunning, doch ook beoogd heeft bezwaar te maken tegen de weigering vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
De rechtbank is evenwel niet gebleken dat door de raad van de gemeente Renswoude op de bezwaren van eiseres tegen de weigering om vrijstelling te verlenen, is beslist.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet op het bezwaar van eiseres tegen de weigering om een bouwvergunning te verlenen had mogen beslissen dan nadat de raad van de gemeente Renswoude een beslissing had genomen op het bezwaar van eiseres tegen de weigering om vrijstelling te verlenen. Immers, bij de beoordeling van een met het bestemmingsplan strijdige aanvraag om bouwvergunning zal eerst bezien dienen te worden of vrijstelling mogelijk is. Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, zodat het bestreden besluit om die reden dient te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, hetgeen eerst mogelijk is nadat door de gemeenteraad van Renswoude op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 oktober 2006 is beslist. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst de rechtbank nog op een uitspraak van de ABRvS van 8 augustus 2007, LJN: BB1308.
2.7 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. Daarbij wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.2 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen,
3.3 bepaalt dat de gemeente Renswoude het door eiseres betaalde griffierecht van € 285,- aan haar vergoedt,
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in dit geding ad € 644,-, te betalen door de gemeente Renswoude.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet als voorzitter en mr. D.A.J. Overdijk en mr. R.M. Crowe als leden en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2008.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
I.J. Dekker mr. Y. Sneevliet
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.