ECLI:NL:RBUTR:2008:BC7228

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604035-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanrijding met voetganger en kinderwagen op voetgangersoversteekplaats

Op 15 februari 2008 deed de Rechtbank Utrecht uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een aanrijding met een voetganger en een kinderwagen op een voetgangersoversteekplaats. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 2 november 2006 te Soest, waar de verdachte met zijn auto een vrouw met een kinderwagen raakte. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte schuld had aan het verkeersongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks het feit dat hij de voetgangersoversteekplaats niet had opgemerkt, niet te hard had gereden en geen andere verkeersfouten had gemaakt die tot het ongeval hadden geleid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte zicht door een herseninfarct, en de ernst van het letsel van het kind, dat gelukkig geen blijvende schade had opgelopen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de verdachte in haar overwegingen meenam.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604035-07
Datum uitspraak: 15 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1939 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
Raadsman: mr. H.J. Veen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat uit de jurisprudentie volgt dat voor de beoordeling van de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen schuld aan het verkeersongeval kan worden afgeleid, bepalend is het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is van één verkeersfout, namelijk het niet tot stilstand brengen van zijn motorrijtuig binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Niet is gebleken dat verdachte, ook gelet op de ter plaatse geldende omstandigheden, te hard heeft gereden of anderszins een verkeersfout heeft gemaakt. Een dergelijke verkeersfout is op zichzelf genomen naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ernstig van aard dat reeds daaruit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu er van bijkomende verkeersfouten door verdachte niet is gebleken en er ook overigens geen sprake was van aan verdachte te wijten omstandigheden die tot een andersluidende conclusie aanleiding geven, volgt uit de bewijsmiddelen niet dat er sprake is schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij is mede bepalend dat uit de verklaringen van [getuige 1] en [aangever] blijkt dat [aangever] snel is overgestoken, terwijl de auto van verdachte op (zeer) korte afstand van haar was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, zelfs als hij het slachtoffer en de kinderwagen had gezien, in dit geval op geen enkel moment meer tijdig zijn auto tot stilstand had kunnen brengen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
Subsidiair
dat hij, op 02 november 2006, te Soest, als bestuurder van een personenauto, heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Beukenlaan,en (aldaar) zijn motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was, immers is hij verdachte met onverminderde snelheid een voetgangersoversteekplaats opgereden op het moment dat een vrouw met kinderwagen was aangevangen om over die voetgangersoversteekplaats de weg over te steken, althans op het moment dat de kinderwagen zich op die voetgangersoversteekplaats bevond, waardoor hij, verdachte, tegen die kinderwagen is aangereden en vervolgens het kind vanuit die kinderwagen op haar hoofdje op het fietspad is terechtgekomen, door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse
In het proces-verbaal is gerelateerd dat de Beukenlaan ter plaatse bestond uit een rijbaan welke was opengesteld voor verkeer in beide richtingen. In het midden van de rijbaan lag een verhoogde verkeersgeleider, welke werd voorafgegaan door een verdrijvingsvlak. Langs beide zijden van de rijbaan lag een fietspad, welke door middel van bermen zijn gescheiden van de rijbaan. Genoemde bermen en de verkeersgeleider waren onderbroken voor voetgangers. Boven de voetgangersoversteekplaats waren borden L2 van bijlage 1 van het RVV 1990 (voetgangersoversteekplaats) aanwezig. De voetgangersoversteekplaats werd voorafgegaan door taludstrepen (een zogenaamd pianoklavier).
De verklaring van [aangever] .
Zij verklaart dat zij op 2 november 2006 te Soest achter de kinderwagen liep met daarin haar dochtertje [dochter aangever]. Zij maakte aanstalten om over te steken op de voetgangersoversteekplaats op de Beukenlaan en zag twee auto’s aankomen, Vervolgens zag zij dat zij geen voorrang kreeg van de bestuurder van de eerste auto. De tweede auto reed langzaam, waardoor zij dacht dat deze haar voor zou laten gaan. De tweede auto was op dat moment ongeveer 10 meter van de oversteekplaats verwijderd. Zij duwde de kinderwagen de oversteekplaats op en zag vervolgens dat de bestuurder van de tweede auto haar helemaal niet zag en dat hij met onverminderde snelheid de oversteekplaats op reed, waarop zij achteruit stapte en de kinderwagen terugtrok.
Zij kon niet voorkomen dat de auto de kinderwagen raakte en zag dat [dochter aangever] door de klap uit de kinderwagen werd geslingerd en dat zij met haar hoofd op het fietspad terecht kwam.
De medische verklaring betreffende het slachtoffertje [dochter aangever] waaruit blijkt dat zij ten gevolge van de aanrijding een scheurtje in haar schedel heeft opgelopen waarvoor zij 5 dagen ter observatie in het ziekenhuis is opgenomen.
Het aanvullende proces-verbaal waarin is gerelateerd dat de vader van het slachtoffer telefonisch heeft meegedeeld dat [dochter aangever] hersteld is van het ongeval.
De verklaring van de getuige [getuige 1]
Getuige heeft verklaard dat zij op 2 november 2006 op de Beukenlaan te Soest achter een blauwe auto (de rechtbank begrijpt de auto van verdachte) reed en dat zij beiden ongeveer 30 km/u reden. De blauwe auto reed met onverminderde snelheid de voetgangersoversteekplaats op. Voorts zag zij dat een vrouw met een kinderwagen plotseling de voetgangersoversteekplaats overstak op het moment dat de blauwe auto 1 – 2 meter van de oversteekplaats af was. Voorts zag zij dat de kinderwagen werd geraakt door de rechter voorzijde van de blauwe auto.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 februari 2008 – zakelijk weergegeven -:
Op 2 november 2006 reed ik in mijn personenauto, een blauwe Suzuki, over de Beukenlaan te Soest in de richting van de Wiardi Beckmanstraat. Ik reed ongeveer 30, hooguit 40 km/u. Ik wist dat daar een zebrapad was met een verhoging in de weg. Het zicht is goed, je ziet het zebrapad van ver. Bij de oversteekplaats hoorde ik iemand gillen en ik ben gelijk gestopt. Ik ben uitgestapt en ik ben naar de vrouw gegaan en toen zag ik de kinderwagen, de baby lag er naast op de grond. Ik heb helemaal niemand gezien toen ik daar reed en ik heb niets gezien of gemerkt van de botsing.
Ten gevolge van een herseninfarct is mijn rechterzijde verlamd geraakt, ik rijd daarom in een aangepaste auto. Het gezichtveld van mijn rechteroog is voor de helft weg. Als ik naar u kijk (verdachte kijkt daarbij naar de bijzitter die voor de verdachte links zit), zie ik degene die direct naast u zit (voor de verdachte de persoon ter rechtzijde van de voorzitter) bijna niet. Ik moet daarom goed opletten op hetgeen rechts(voor) in het verkeer gebeurt. Ik moet daarvoor mijn hoofd naar rechts draaien, wat ik dan ook doe als ik rijd.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met zijn personenauto een voetgangersoversteekplaats genaderd en is deze opgereden. Verdachte heeft hierbij een op de voetgangersoversteekplaats overstekende vrouw met een kinderwagen, die voorrang had op verdachte, niet opgemerkt en geen voorrang verleend. Verdachte heeft vervolgens de kinderwagen geraakt ten gevolge waarvan de baby die in de kinderwagen lag, uit de kinderwagen is geslingerd en met haar hoofdje op het wegdek terecht is gekomen. De baby heeft ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel, namelijk een scheurtje in haar schedel opgelopen.
Het is algemeen bekend dat de schedel, zeker die van heel jonge kinderen, zeer kwetsbaar is, zodat de gevolgen, ook op langere termijn, zeer ernstig hadden kunnen zijn.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Dat de baby, naar het zich thans laat aanzien, uiteindelijk geen negatieve gevolgen aan dit letsel heeft overgehouden, is een gelukkige omstandigheid, die evenwel niet afdoet aan de ernst van de overtreding.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat in het voordeel van verdachte moet worden meegewogen dat hij zich in de periode na het ongeval zeer bezorgd heeft getoond over de gezondheid van het slachtoffertje en diverse malen bij de ouders heeft geïnformeerd hoe het met haar was.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een geldboete van € 1000,00, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke geldboete als na te melden passend en geboden.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard over het behoorlijk beperkte zicht van zijn rechteroog - hoewel het verdachte ten tijde van het ongeval wettelijk was toegestaan een motorrijtuig te besturen - wellicht beter was geweest als verdachte niet meer als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer had deelgenomen. In dat verband acht de rechtbank, mede gelet op de tijdelijk ernstige gevolgen voor het slachtoffertje, een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor het besturen van motorrijtuigen op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan nu verdachte van het onder primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24a, 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mrs L.E. Verschoor-Bergsma, D.A.C. Koster en Y.A.T. Kruyer, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2008.
Mr Y.A.T. Kruyer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.