RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600372-07
Datum uitspraak: 12 maart 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI Utrecht HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. A.C. Vingerling.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hieronder is vermeld, te weten dat hij
op 28 maart 2007 te Utrecht opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij op 28 maart 2007 te Utrecht zijn vader van het leven heeft beroofd door hem met een mes meerdere keren in het lichaam steken.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende [het slachtoffer] blijkt dat er in het lichaam in totaal meer dan 30 perforaties aanwezig waren, onder meer aan de voorzijde van de romp, aan de nek en aan de rugzijde, aan het hoofd, de armen en het linkerbeen. In de borstwand bevonden zich rechts circa acht perforaties en links circa twee perforaties. Tevens waren er perforaties zichtbaar in zowel de rechterlong als de linkerlong. De buikwand was circa twee keer geperforeerd. Voorts was er een insteek en doorsteek door de lever.
Geconcludeerd wordt dat de bevindingen gezien de aanwezige bloeduitstorting en het bloed in de lichaamsholten bij leven zijn opgelopen. Bij [het slachtoffer] was bloedverlies en longschade door veelvuldig steekletsel de oorzaak van het intreden van de dood .
Blijkens het deskundigenrapport van het NFI opgemaakt op 28 augustus 2007 komen de bemonsteringen van de bloedsporen op de schoenen van verdachte overeen met het DNA van [het slachtoffer] .
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer-exces ten gevolge waarvan verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte had ruzie met zijn vader en tijdens deze ruzie zijn zij in de keuken beland. Op enig moment had de vader van verdachte een mes in zijn hand. Verdachte voelde zich hierdoor bedreigd en kon geen kant op, vooral niet toen zijn vader hem op een gegeven moment tegen de muur drukte. Gelet hierop was sprake van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of een dreiging daartoe. Dit levert een noodweersituatie op. Verdachte mocht zich tegen deze –vermeende- aanranding verweren. Vanuit een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door deze aanranding, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Verdachte komt dan ook een beroep op noodweerexces toe.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn beroep op noodweerexces.
In het dossier is geen enkel aanknopingspunt te vinden ter ondersteuning van de stelling van verdachte dat zijn vader hem met een mes zou hebben bedreigd of aangevallen. De zeer geringe verwondingen van verdachte zelf, afgezet tegen de vele verwondingen van zijn vader, ook op diens onderarmen en handen, wijzen eerder op een aanval van verdachte, waartegen zijn vader zich trachtte te verweren.
Maar zelfs als de lezing van verdachte zou worden gevolgd komt hem nog geen beroep op noodweerexces toe. Verdachte heeft immers op 1 april 2007 in zijn verhoor bij de politie verklaard, dat hij het mes van zijn vader heeft afgepakt, dat het mes daarna op de grond is gevallen, dat zijn vader hem vervolgens tegen de muur heeft gedrukt en dat hij zijn vader daarna van zich af heeft geduwd.
Op verschillende momenten heeft hij tijdens het verhoor verteld, dat tijdens het gevecht zijn vader voor zijn ogen veranderde in een monsterachtig wezen. Verdachte zag zijn vaders nagels heel lang worden en zijn ogen begonnen te glinsteren. Hij heeft verklaard, dat hij het mes heeft opgepakt en daarmee op zijn tot een duivel verworden vader heeft ingestoken. Het leek alsof zijn vader op de steken niet reageerde en daarom is hij er bewust mee doorgegaan.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande niet aannemelijk geworden dat sprake was van een reële noodweersituatie. De buitensporige reactie van verdachte werd naar het oordeel van de rechtbank ook niet ingegeven door een noodweerexces situatie, maar voor een belangrijk deel door zijn psychotische toestand.
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag.
Met dertig messteken heeft hij zijn vader om het leven gebracht. Door zijn handelen heeft verdachte zijn vader het meest wezenlijke bezit, zijn leven, ontnomen.
Verdachte heeft hiermee tevens onherstelbaar leed toegebracht aan zijn broer, zus en moeder.
Zijn broer en zus zullen hun verdere leven hun vader moeten missen.
De moeder van verdachte heeft in het slachtoffer de vader van haar kinderen en een dierbare vriend verloren.
Daarnaast heeft de broer van verdachte zijn vader dood in de woning aangetroffen, hetgeen voor hem een traumatische ervaring moet zijn geweest.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte, blijkens hieronder vermeld deskundigenrapport, in een psychose heeft gehandeld en ten tijde van het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Voorts heeft de rechtbank oog voor de omstandigheid dat ook verdachte zijn vader heeft verloren en dat het delict voor hem traumatiserend moet zijn geweest. Verdachte zal verder moeten leven met de wetenschap dat hij zijn vader heeft gedood.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch en psychologisch rapport naar aanleiding van observatie in het Pieter Baan Centrum d.d. 16 januari 2008, opgemaakt door H.A. van Kempen, psycholoog, S.M. Penning, psychiater en P.K.J. Ronhaar, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis, zodat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege dient te worden opgelegd.
Uit het deskundigenrapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat men niet heeft kunnen vaststellen wat de oorsprong is geweest van de psychose waaraan verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed. Nu men deze oorsprong niet kan vaststellen, kan geen onderbouwd oordeel geven worden over het recidivegevaar en wordt er ook geen strafrechtelijke maatregel geadviseerd.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen van Kempen en Ronhaar aangegeven dat er alleen gevaar voor recidive bestaat op het moment dat verdachte opnieuw in een psychose terecht zou komen. Men kan echter niet inschatten of en onder welke omstandigheden verdachte wederom in een psychose terecht zal komen en hoe dit zou kunnen worden voorkomen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen op dit moment het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Voor zover de rechtbank bij de oplegging van deze straf boven de eis van de officier van justitie uit gaat, acht zij dit gelet op bovengenoemde ernst van het feit en rekening houdend met het feit dat de rechtbank geen TBS met dwangverpleging op zal leggen, passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, D.A.C. Koster en R.J.A. Meertens-Zeeman,
bijgestaan door mr. J.A.W. Jansen als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2008.
Mr. R.J.A. Meertens-Zeeman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.