ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6466

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600805-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1960, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat zich voordeed in de nacht van 19 op 20 juli 2007 te Utrecht, waarbij de verdachte met een schaar in het gezicht van het slachtoffer, aangeduid als [aangever], stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol en cocaïne, in een verhitte discussie met het slachtoffer de schaar heeft gepakt en een stekende beweging heeft gemaakt, waarbij het slachtoffer een snee onder het rechteroog opliep. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en heeft geconcludeerd dat de verdachte niet de intentie had om het leven van het slachtoffer te beroven. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar is hij wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek, en heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 200 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de in beslag genomen schaar verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat niet duidelijk was wanneer de proeftijd was ingegaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600805-07 en 21/001407-06 (vord. tul. alg. vw.)
Datum uitspraak: 25 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
wonende [woonadres], [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 november 2007 en 11 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
De inhoud daarvan is hier ingevoegd: dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2007 tot en met 20 juli 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, opzettelijk met een schaar, althans een soortgelijk voorwerp, in dier gezicht heeft gestoken, althans heeft geraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2007 tot en met 20 juli 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een schaar, althans een soortgelijk voorwerp, in dier
gezicht heeft gestoken, althans heeft geraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit van zowel de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, van de subsidiair ten eerste ten laste gelegde voorbedachten rade als van de subsidiair ten tweede ten laste gelegde poging zware mishandeling. Daartoe heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de voorhanden zijnde bewijsmiddelen elkaar op belangrijke detailpunten zodanig tegenspreken dat de afgelegde verklaringen niet als betrouwbaar zijn aan te merken. De rechtbank kan derhalve uit de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat het ten laste gelegde is gepleegd. Meer specifiek met betrekking tot de voorbedachten rade heeft de raadsvrouwe nog opgemerkt dat die niet uit de beschikbare bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Anders dan door de raadsvrouwe is betoogd hecht de rechtbank wel waarde aan de door het slachtoffer en [getuige 1] afgelegde verklaringen.
De geconstateerde afwijkingen in de afgelegde verklaringen ten opzichte van elkaar kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden toegeschreven aan de omstandigheid dat alle betrokkenen die avond sterk onder invloed verkeerden van alcohol dan wel van alcohol en cocaïne. Op essentiële punten komen ze, zoals na te bespreken, echter met elkaar overeen.
Deze geloofwaardigheid wordt versterkt door de omstandigheid dat het slachtoffer slechts na aandringen van [getuige 1] uiteindelijk aangifte wilde doen en dat zij uiteindelijk niet naar een dokter is gegaan voor behandeling, waaruit de rechtbank afleidt dat zij er niet op uit was om verdachte valselijk te beschuldigen.
In acht genomen het voorgaande worden de volgende feiten als vaststaand aangenomen.
In de nacht van 19 op 20 juli 2007 bevond verdachte zich met [getuige 2] in diens woning aan de [adres] te Utrecht. Aldaar waren ook aanwezig [getuige 1] en [aangever]. Verdachte had veel alcohol gedronken en daarbij cocaïne gebruikt en [getuige 1] en [aangever] hadden ook veel gedronken . [aangever] zat op het bed in de woonkamer televisie te kijken en bemoeide zich op sarrende wijze met een gesprek tussen [getuige 1] en verdachte over diens (verdachtes) kinderen, een voor verdachte gevoelig onderwerp . Tussen verdachte en [aangever] ontstond daarop een woordenwisseling, die uitmondde in geschreeuw en gescheld door verdachte tegen [aangever]. Al scheldend liep verdachte vervolgens naar de keuken, waar hij een schaar pakte . Met die schaar in zijn hand liep verdachte naar [aangever] en ging over haar heen hangen. Vervolgens hief verdachte zijn hand met de schaar omhoog en maakte een stekende beweging naar het hoofd van [aangever]. Die probeerde de schaar af te weren, maar de schaar raakte haar net onder haar rechteroog . [getuige 2] heeft verdachte vervolgens naar de keuken gedirigeerd en [getuige 1] en [aangever] verzocht te vertrekken . De politie trof later die nacht, omstreeks 00.30 uur, [getuige 1] en [aangever] in een woning aan de [adres] in Utrecht en constateerde daar dat [aangever] onder haar rechteroog, in het ooglid, een verse snee had van ongeveer 1 – 1,5 centimeter.
Verdachte, een man met een fors en krachtig postuur, heeft verklaard op die avond in de woning een schaar vastgehad te hebben, maar heeft ontkend [aangever] daarmee gestoken te hebben. Verdachte heeft voorts verklaard een alcohol- en drugsprobleem te hebben en dat hij zich in de periode rondom het ten laste gelegde probeerde dood te drinken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de raadsvrouwe gevoerde verweren als volgt.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij het slachtoffer met de schaar heeft gestoken. Voor de rechtbank staat op grond van het voorgaande evenwel vast dat hij dit wel heeft gedaan. Hoewel het maken van een stekende beweging met een schaar in de richting van het hoofd op zichzelf zonder meer kan leiden tot ernstig, mogelijk zelfs dodelijk letsel bij de getroffene, is de rechtbank uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting echter niet gebleken dat verdachte de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer [aangever] van het leven te beroven. Daartoe acht de rechtbank met name bepalend dat een man met het postuur van verdachte, die door het sarren van het slachtoffer zegt enorm te zijn gekwetst/getergd, als hij dat had gewild, makkelijk het veel kleinere en lichtere slachtoffer van het leven had kunnen beroven. Kennelijk heeft verdachte zich echter, ondanks zijn kwaadheid, bij zijn handelen weten in te houden, waardoor de gevolgen beperkt zijn gebleven. Reeds hieruit kan niet geconcludeerd worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad het slachtoffer van het leven te beroven. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank uit het handelen van verdachte worden afgeleid dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou worden gedood, terwijl hij die kans op de koop heeft toe genomen. Daarom is er ook geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten eerste ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Uit de verklaringen van verdachte en van de getuigen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van een vooropgezet plan of besluit. Het heeft er naar het oordeel van de rechtbank veeleer alle schijn van dat verdachte in een opwelling de schaar heeft gepakt en daarmee het slachtoffer heeft geraakt. Sarrende opmerkingen in de richting van verdachte zijn hiertoe de directe aanleiding geweest. Nu er bij verdachte geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg voorafgaande aan zijn handelen, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten tweede ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder vermeld, namelijk dat:
hij in de periode van 19 juli 2007 tot en met 20 juli 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een schaar in dier gezicht heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte in het subsidiair ten tweede meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte [aangever] opzettelijk met een schaar in haar gezicht heeft gestoken. Verdachte heeft daarbij op een zodanig risicovolle plaats gestoken (namelijk in haar gezicht, zeer dicht onder haar oog) dat, gelet op de aard van zijn gedragingen en de gang van zaken, gesteld kan worden dat verdachte zich tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, had de schaar [aangever] iets hoger geraakt, dan was een ernstige oogbeschadiging geenszins denkbeeldig geweest. Dat dit niet is gebeurd is geenszins aan verdachte te danken.
De rechtbank concludeert derhalve dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals omschreven in de hiervoor opgenomen bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair ten tweede bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een setting van alcohol- en drugsgebruik en zelf ook onder invloed van cocaïne en een enorme hoeveelheid alcohol, tijdens een woordenwisseling het slachtoffer met een schaar gestoken, waardoor zij een snee in haar ooglid, vlak onder haar oog, heeft opgelopen.
Verdachte heeft in het geheel niet stilgestaan bij de mogelijk ernstige gevolgen die hadden kunnen plaatsvinden, zeker indien de steek iets dieper in het gezicht was gekomen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26-10-2007;
- een de verdachte betreffend pro justitia rapport d.d. 28-08-2007, opgemaakt door H.E.M. van Beek, psychiater;
- een voorlichtings- en briefrapport van de Justitiële Verslavingszorg Centrum Maliebaan, respectievelijk d.d. 17-10-2007 en 29-10-2007, beide opgemaakt door mevr. L. Boelstra, reclasseringswerker;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport van de afdeling Reclassering Centrum Maliebaan d.d. 8-2-2008, opgemaakt door de heer F. de Vos, justitiële verslavingszorg Centrum Maliebaan.
Het is de rechtbank gebleken dat dit feit is gepleegd in een periode waarin verdachte met zijn leven aan de rand van de afgrond stond. Verdachte hield zich bezig met excessief alcohol- en drugsmisbruik en zag het leven niet meer zitten.
De rechtbank houdt echter rekening met de sindsdien aanzienlijk gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in het kader van de schorsingsvoorwaarden laten opnemen in het Motivatiecentrum te Den Dolder. Het verblijf in het Motivatiecentrum verloopt boven verwachting goed en verdachte is gestopt met het gebruik van alcohol en drugs. Ook bij tussentijdse controles is verdachte niet meer betrapt op misbruik van middelen. Verdachte heeft weer plezier in zijn leven en werkt toe naar plaatsing op de afdeling Rehabilitatie. Verdachte is heel gemotiveerd voor zijn behandeling en neemt zijn ADHD-medicatie trouw in.
Getuige-deskundige dhr. Buist, reclasseringswerker, heeft ter terechtzitting aangegeven dat de Reclassering op dit moment bezig is voor verdachte vrijwilligerswerk in gang te zetten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het primair en subsidiair ten eerste tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten tweede ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- tenuitvoerlegging en omzetting van de bij arrest van het Gerechtshof Arnhem d.d. 12 maart 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden in een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen bruine schaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Verbeurdverklaring:
Het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een bruine schaar, zal worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 21/001407-06:
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke veroordeling af, nu zij slechts beschikt over een vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en het dossier geen afschrift bevat van het vonnis en van de mededeling ex artikel 366a Wetboek van Strafvordering. Het ontbreken van laatstgenoemde mededeling leidt ertoe dat niet duidelijk vast is komen te staan wanneer de proeftijd, die samenhangt met de voorwaardelijk opgelegde straf, is ingegaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op 14a, 14b, 14c, 27, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten eerste ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten tweede ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder subsidiair ten tweede meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEEHONDERD (200) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWEEËNNEGENTIG (92) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Verklaart verbeurd: een bruine schaar.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 21/001407-06.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Bouwman, L.E. Verschoor-Bergsma en D.A.C. Koster, rechters, bijgestaan door H.A.M. Blom als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2008.
Mr. Bouwman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.