RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
1a
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2008
[verzoekers]
allen wonende te Eemnes,
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 18 december 2007, waarbij verweerder de
eerdere procedure met betrekking tot de kapaanvraag van [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) van 1 september 2006 heeft beëindigd en aan vergunninghouder twee nieuwe kapvergunningen heeft verleend onder de voorwaarde van een herplantplicht. De vergunningen zijn verleend voor het kappen van bomen bij de Laarderweg/Noordersingel ("centrumplan Dorpshart") en voor het kappen van elf solitaire bomen bij de tennisbanen en van de houtsingel bij de tennisbanen. ("wijziging en gedeeltelijke verplaatsing van het tennispark TV Eemnes").
1.2 Het verzoek is op 15 februari 2008 ter zitting behandeld, waar verzoekers [verzoekers] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M. de Jong, mr. I.M. van Gompel en T.P.M. Leys, beleidsmedewerker Groen, allen werkzaam bij de gemeente Eemnes. Namens de vergunninghouder is [X] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. N.B. de Neef.
Tevens is verschenen [Y] voorzitter van de Tennisvereniging Eemnes.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoekers overweegt de voorzieningenrechter dat om belanghebbende te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning, diegene een belang dient te hebben dat hem persoonlijk aangaat en dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan in de regel slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op een beperkte afstand woont van de bomen of vanuit zijn woning daarop zicht heeft (bijvoorbeeld AbRS van 29 augustus 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BB2529).
2.5 De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op de in de jurisprudentie gestelde criteria een aantal van de verzoekers niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Aangezien echter onder de verzoekers omwonenden zijn die vanwege de ligging van hun woning ten opzichte van het te kappen groen wel als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aan te merken en om die reden in hun bezwaar en hun verzoek om voorlopige voorziening zijn te ontvangen, behandelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals ter zitting is toegelicht, alle verzoekers in persoon hebben getekend voor het indienen van zowel het bezwaarschrift als het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.6 Ingevolge artikel 4.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eemnes 2007 (hierna: de APV) wordt onder houtopstand verstaan hakhout, een houtwal of een of meer bomen.
Het tweede lid bepaalt dat onder vellen mede wordt verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de APV is het verboden om zonder vergunning van verweerder houtopstand te vellen of te doen vellen. In het tweede lid is bepaald in welke gevallen het verbod niet geldt.
Ingevolge artikel 4.3.3a van de APV is bepaald dat de vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
In artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV is bepaald dat tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door verweerder te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2.7 De vergunninghouder heeft de vergunningen aangevraagd voor het kappen van bomen aan de Laarderweg/Noordersingel en voor het kappen van de houtsingelbeplanting en elf solitaire bomen op en rond het tennispark. De reden van de aanvraag is gelegen in een wijziging en gedeeltelijke verplaatsing van het tennispark en in de aanleg van het centrum Dorpshart Eemnes.
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende duidelijk op welke bomen de kapvergunningen betrekking hebben. In dat verband wordt in aanmerking genomen dat op de twee situatietekeningen (situatie bomen Dorpshart en situatie kapaanvraag tennispark) de te kappen bomen duidelijk zijn vermeld en genummerd. Deze tekeningen maken deel uit van het bestreden besluit. Verzoekers hebben desgevraagd ter zitting aangegeven dat de tekeningen de situatie juist weergeven. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat uit de situatietekening bomen Dorpshart volgt dat - zoals ook ter zitting is bevestigd - de twee op 11 februari 2008 verplaatste beuken niet onder de in geding zijnde kapvergunningen vallen.
2.9 Verzoekers hebben aangevoerd dat het voortijdig verwijderen van zoveel groen een onomkeerbare situatie veroorzaakt die grote schade aanricht aan hun leefomgeving, vooral in het geval de realisering van het nieuwe Dorpshart geen doorgang zou vinden. Het reeds nu uitvoeren van de kap zonder dat de procedures geheel zijn doorlopen en het bestemmingsplan Dorpshart nog geen rechtskracht heeft, is volgens verzoekers niet terecht.
2.10 Onder verwijzing naar jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld van 11 juli 2007 en van 8 september 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl LJN: BA9273 en AY8101) dient verweerder een aanvraag om een kapvergunning te toetsen aan het in de APV opgenomen beoordelingskader dat los staat van de te volgen procedure op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) voor de realisering van een nieuw Dorpshart. Anders dan verzoekers betogen, is het niet noodzakelijk dat alvorens verweerder over kan gaan tot het verlenen van de kapvergunning, het bestemmingsplan formele rechtskracht moet hebben.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet zich niet de situatie voor dat onvoldoende zekerheid bestaat over realiseren van het nieuwe Dorpshart. Door verweerder is toegelicht dat de procedure voor het goedkeuren van het ontwerp bestemmingsplan "Dorpshart" in een vergevorderd stadium is. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat goedkeuring aan het bestemmingsplan zal worden onthouden.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat een deel van de kap noodzakelijk is voor de wijziging en gedeeltelijke verplaatsing van het tennispark. Een bouwvergunning en vrijstelling voor de bouw van het nieuwe clubgebouw van de tennisvereniging zijn inmiddels verleend en een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19 van de WRO is afgegeven door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Dat hiertegen een procedure loopt, is nog geen aanwijzing dat deze bouw geen doorgang zal vinden.
2.11 Verzoekers hebben aangevoerd dat het boomtechnisch onderzoek niet onafhankelijk is uitgevoerd en zeer summier is onderbouwd. Verzoekers geven daarbij aan dat het een groot groen gebied is dat gezichtsbepalend is voor het dorp. Tevens missen verzoekers initiatieven om de in de rapporten van de boomtechnisch adviseur gesignaleerde gezichtsbepalende en waardevolle bomen rond het huidige gemeentehuis te behouden of te verplanten.
2.12 Artikel 4.3.3a van de APV brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat een vergunning slechts kan worden geweigerd indien zich één of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen. Is dit niet het geval, dan is verweerder verplicht de vergunning te verlenen. Gelet op de strekking van genoemd artikel van de APV gaat het bij de beoordeling van een aanvraag om een kapvergunning om de vraag of de bomen op één of meer van de genoemde aspecten een zodanig bijzondere waarde vertegenwoordigen dat deze de weigering van de gevraagde kapvergunning kunnen rechtvaardigen.
2.13 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het kader van het onderzoek naar de waarden van de bomen advies heeft gevraagd aan [adviseur], boomtechnisch adviseur. Deze heeft omstreeks 18 december 2007 een boomtechnisch onderzoek verricht en twee rapportages uitgebracht, waarin een overzicht is weergegeven van het aanwezige bomenbestand met de geïnventariseerde kenmerken. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde daarbij aangegeven dat voorafgaand aan dat onderzoek eveneens een inventarisatie heeft plaatsgevonden door de beleidsmedewerker Groen. Gelet op de stukken en de toelichting ter zitting is de voorzieningenrechter niet gebleken dat onvoldoende onderzoek zou zijn verricht naar de te kappen bomen, mede nu per boom op een aantal kenmerken is beoordeeld of deze gezichtsbepalend en behoudenswaardig is.
2.14 Uit de uitgebrachte rapportages heeft verweerder vastgesteld dat een aantal bomen op zich zelf behoudenswaardig is. Niettemin heeft verweerder de kapvergunningen verleend, omdat de waarde van de bomen niet dermate landschappelijk of bijzonder te achten is dat de bomen behouden zouden moeten blijven. Bij het verlenen van de kapvergunningen heeft verweerder het realiseren van het nieuwe Dorpshart zwaarder laten wegen dan het behoud van de bomen. Volgens verweerder worden, mede doordat een herplantplicht is verbonden aan de kapvergunningen, eventuele negatieve aspecten grotendeels gecompenseerd en blijft er voldoende groen behouden.
2.15 De voorzieningenrechter merkt op dat de afweging van de belangen van verzoekers enerzijds en de vergunninghouder anderzijds een bestuurlijke afweging is die terughoudend dient te worden getoetst. De voorzieningenrechter is (met inachtneming hiervan) van oordeel dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde kapvergunningen te verlenen door het belang van het realiseren van het Dorpshart zwaarder te laten wegen. Voldoende toegelicht is dat realisering van het nieuwe Dorpshart voor verweerder van groot belang is. Aan de tijdsplanning van verweerder, rekening houdende met het vogelbroedseizoen, mag eveneens gewicht worden toegekend. Bovendien speelt bij de belangenafweging een rol dat een herplantplicht van 65 bomen bij het tennispark en 31 bomen bij het centrumplan is opgenomen.
Verweerder heeft terecht de aanvraag als uitgangspunt gehanteerd bij de beoordeling, zodat niet wordt toegekomen aan de vraag of (enkele) bomen gehandhaafd of verplaatst zouden kunnen worden.
2.16 Ten aanzien van de herplantplicht hebben verzoekers gesteld dat deze onvoldoende bepaald is. De voorzieningenrechter deelt deze mening. Weliswaar is een aantal te planten bomen vermeld, maar overigens is vooralsnog onvoldoende duidelijk hoe deze plicht moet worden ingevuld. De voorzieningenrechter ziet daarin echter geen reden tot schorsing, aangezien de herplantplicht in de bezwaarprocedure nader zal kunnen worden ingevuld. Verweerder heeft aangegeven hierover nader overleg te willen voeren met verzoekers.
2.17 Gelet op het voorgaande moet naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden aangenomen dat de verleende vergunningen in de bezwaarprocedure in stand kunnen blijven. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op
27 februari 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. H.J.H. van Meegen