ECLI:NL:RBUTR:2007:BC1926

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-3757
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Y. Sneevliet
  • M.P. Gerrits-Janssens
  • G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de functie Hoofd Preventie binnen de Veiligheidsregio Utrecht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de besluiten van het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht, waarbij zijn bezwaar tegen de functiewaardering van zijn functie 'Hoofd Preventie' ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 5 oktober 2004 in acht genomen, waarin het beroep van eiser ook ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 8 november 2007, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Jonk, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H.A.E. van Soest en ing. R. van 't Hul.

De rechtbank heeft overwogen dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder de besluiten van 11 februari 2003 en 16 december 2003 heeft vernietigd, omdat de waardering van de functie Hoofd Preventie niet correct was gemotiveerd. Eiser stelde dat hij verantwoordelijk was voor beleidsadviezen en preventieplannen, en dat zijn functie meer beleidsinitiërende taken omvatte dan de functiebeschrijving aangaf. Verweerder daarentegen stelde dat de functie voornamelijk gericht was op beleidsuitwerking binnen een beperkt vakgebied.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de functiebeschrijving van de Hoofd Preventie leidend is voor de waardering en dat de feitelijke werkzaamheden van eiser niet kunnen leiden tot een hogere waardering zonder een nieuwe functiebeschrijving. De rechtbank concludeert dat de door verweerder gegeven score van twee punten voor het aspect keuzemogelijkheden niet onhoudbaar is en dat het beroep van eiser ongegrond wordt verklaard. De rechtbank benadrukt dat de waardering van functies een ruime mate van vrijheid biedt aan verweerder, mits deze goed gemotiveerd is.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3757
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het Dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 11 februari 2003 en 16 december 2003 waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 juni 2002 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de door eiser uitgeoefende functie 'Hoofd Preventie stad en regio' (hierna: Hoofd Preventie) na een functiewaarderingsonderzoek ingedeeld in hoofdgroep V-14 en waarderingsniveau 12.
Dit beroep (geregistreerd onder nummer SBR 03/572) is door de rechtbank bij uitspraak van 5 oktober 2004 ongegrond verklaard.
1.2 Bij uitspraak van 18 mei 2006 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het door eiser hiertegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van verweerder van 11 februari 2003 en 16 december 2003 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van eiser.
1.3 Ter uitvoering van deze uitspraak heeft verweerder het besluit van 8 september 2006 (bestreden besluit) genomen waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 juni 2002 wederom ongegrond is verklaard. Eiser heeft beroep tegen dit besluit ingesteld.
1.4 Het geding is behandeld ter zitting van 8 november 2007, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Jonk, advocaat te Nieuwegein.
Namens verweerder is verschenen mr. H.A.E. van Soest, werkzaam bij Vijverberg Juristen te Zoetermeer en ing. R. van 't Hul, werkzaam bij de Veiligheidsregio Utrecht.
Overwegingen
2.1 Voor de van toepassing zijnde feiten verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van 5 oktober 2004, met nummer SBR 03/572 en de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2006, met nummer 04/6153 AW.
2.2 De rechtbank overweegt dat de CRvB de besluiten van 11 februari 2003 en 16 december 2003 heeft vernietigd om reden dat verweerder bij de waardering van de op 17 juni 2002 vastgestelde functiebeschrijving voor de functie Hoofd Preventie met toepassing van de Utrechtse Methode van Functiewaardering (UMF), het aspect keuzemogelijkheden ondeugdelijk had gemotiveerd, omdat deze motivering niet berustte op een juiste toepassing van het UMF-meetsysteem.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn waardering van het aspect keuzemogelijkheden nader gemotiveerd en de eerder gegeven score van 2 punten hiervoor gehandhaafd.
2.3 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in zijn functie verantwoordelijk is voor het opstellen van beleidsadviezen en preventieplannen binnen de regio en het vertalen van landelijk beleid naar lokaal beleid. Op dit terrein worden initiatieven van het Hoofd Preventie verwacht en wordt niet in opdracht van het Hoofd Sector Openbare Veiligheid Gemeentelijke en Regionale Brandweer (Hoofd SOV) gehandeld. Bovendien worden de werkresultaten op dit gebied niet door het Hoofd SOV getoetst. Hetzelfde geldt voor de voorstellen aan gemeentebesturen voor aanpassing van (bouw)verordeningen en de implementatie van nieuwe regelingen. Eiser geeft voorts gemotiveerd aan, en de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) heeft in haar advies van 5 december 2002 overwogen, dat in zijn functie sprake is van beleidsuitwerking op een complex vakgebied. Anders dan verweerder veronderstelt, zit hij niet vrijwillig doch functiegebonden in het Landelijk Netwerk van Brandpreventie waar landelijke normen worden voorbereid.
De opvatting dat het bij de aanpak van brandveiligheid van complexe gebouwen slechts handelt om een technisch hoog gekwalificeerd uitvoerend probleem acht eiser volledig misplaatst. De CABF heeft vastgesteld dat van hem soms een beleidsinitiërende rol bij beleidsontwikkeling wordt verwacht. Als voorbeeld waarbij hij een dergelijk rol heeft gespeeld, noemt eiser de totstandkoming van een viertal beleidsplannen veiligheid voor studentenhuizen, scholen, horeca en (kerst)versiering. Op zijn initiatief en onder zijn verantwoording hebben diverse wijzigingen plaats gevonden van de bouwverordening van de gemeente Utrecht en de deelnemende regiogemeenten. Daarnaast bevreemdt het eiser dat de functie beleidsmedewerker preventie, die hij aanstuurt en waarvan de werkresultaten door hem aan een volledige toets worden onderworpen, op het aspect keuzemogelijkheden een 3 scoort. Ook de CABF heeft een score van 3 gerechtvaardigd geacht.
2.4 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat voor de functies die in hoofdgroep V zijn ingedeeld de score voor de keuzemogelijkheden afhankelijk is van de mate waarin sprake is van beleidsuitwerking of beleidsinitiëring en de mate waarin er sprake is van een beperkt of een breed en/of complex vakgebied. Voor de waardering heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er in de functie sprake is van beleidsuitwerking op een beperkt vakgebied te weten het onderdeel preventiebeleid. De zinsnede in het eerdere besluit op bezwaar van 11 februari 2003 dat in de functie Hoofd Preventie sprake is van 'beleidsinitiëring op een beperkt gebied' is een kennelijke verschrijving, aldus verweerder.
De beleidsinitiëring ligt naar verweerders oordeel in de functiebeschrijving van het Hoofd SOV vervat, welke functie voor het aspect keuzemogelijkheden een score van 3 kent. Voor zover in eisers functie sprake is van beleidsinitiëring richt dit zich op concrete, meer technische onderwerpen die niet maatgevend zijn voor de indeling in hoofdgroep V en die daarom niet bepalend zijn voor de score op het aspect keuzemogelijkheden. De door eiser aangegeven voorbeelden van beleidsinitiëring in de functie worden door verweerder niet als zodanig herkend. Het in teamverband leveren van een bijdrage aan initiëren van beleid, zoals bij de deelname aan het Landelijk Netwerk Brandpreventie, is niet op te vatten als het initiëren van beleid in de zin van de UMF. Met betrekking tot de brandveiligheid van complexe gebouwen is aangegeven dat dit al is verwerkt in de hoofdgroepindeling. Dit wordt niet wederom tot uitdrukking gebracht in het aspect keuzemogelijkheden. De functie Hoofd Preventie is voornamelijk een leidinggevende functie. De adviestaak van deze functie mag niet worden verward met beleidsinitiëring. De score van 3 voor de beleidsmedewerker preventie is geschiedt vanuit een andere hoofdgroep en kan daarom niet worden vergeleken met de in geding zijnde score van 2.
2.5 Gelet op de eerdere uitspraken van de rechtbank en de CRvB, beperkt de omvang van dit geding zich tot de waardering van het aspect keuzemogelijkheden in de door eiser uitgeoefende functie Hoofd Preventie, waarbij - gelet op de uitspraken van de CRvB - enkel nog ter discussie staat of er sprake is van beleidsuitwerking, dan wel beleidsinitiëring.
2.6 Blijkens de UMF is - voor zover relevant - binnen de hoofdgroep V bij het aspect keuzemogelijkheden sprake van een score van:
- 2 wanneer het beleidsuitwerking betreft op een beperkt vakgebied,
- 3 wanneer het beleidsinitiëring betreft op een beperkt vakgebied.
Voor score 2 wordt de volgende omschrijving gegeven:
Het werk of onderdeel daarvan kan op verschillende, maar wel bekende, manieren worden uitgevoerd. Afhankelijk van de omstandigheden dienen er keuzes te worden gemaakt.
Voor score 3 is de omschrijving:
Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de uitvoeringssfeer. Als regel zijn dit eenmalige oplossingen.
Onder beleid wordt in de UMF begrepen: het formuleren van doelstellingen en het aangeven hoe deze bereikt moeten worden. Kenmerken van beleid zijn: het ontwikkelen van een visie geldend voor langere termijn, breed terrein en grensoverschrijdend naar andere vakgebieden.
2.7 De rechtbank overweegt dat de functie Hoofd Preventie per 1 mei 2001 is beschreven en dat deze functiebeschrijving op 17 juni 2002 is vastgesteld. Deze functiebeschrijving, welke in het kader van dit geding niet ter discussie staat, vormt uitgangspunt voor de waardering. Volgens vaste rechtspraak is de rechterlijke toetsing van een (organieke) functiewaardering terughoudend.
De rechtbank merkt op, dat het gegeven dat de functiebeschrijving uitgangspunt is met zich brengt dat indien eisers' daadwerkelijke rol zwaarder moet worden geacht dan uit de functieomschrijving blijkt, omdat hij feitelijk beleidsinitiërende werkzaamheden verricht, die werkzaamheden niet kunnen leiden tot een hogere waardering. In een dergelijk geval had het op de weg van eiser gelegen om een nieuwe functiebeschrijving en -waardering te verzoeken, dan wel had het verrichten van dergelijke niet tot de functiebeschrijving behorende werkzaamheden op andere wijze in de beloning tot uitdrukking gebracht kunnen - en mogelijk dienen te - worden.
2.8 Het gegeven dat aan verweerder een ruime mate van vrijheid wordt gelaten bij het waarderen van functies, neemt niet weg dat verweerder deze waardering dient te motiveren zoals de CRvB ook heeft overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat thans afdoende gedaan. De rechtbank constateert dat in het onderhavige geval de CABF heeft aangegeven dat van eiser soms een initiërende rol bij beleidsontwikkeling werd verwacht. Die opvatting van de CBAF is inmiddels voldoende weerlegd omdat niet de feitelijke werkzaamheden van eiser - waar de CABF kennelijk op doelt -, maar de werkzaamheden zoals neergelegd in de functiebeschrijving het uitgangspunt van de waardering vormen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat de in het besluit van 11 februari 2003 opgenomen zin dat er ten aanzien van de functie Hoofd Preventie sprake is van 'beleidsinitiëring op een beperkt gebied', een verschrijving betreft en dat dit 'beleidsuitwerking op een beperkt gebied' had moeten zijn. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om verweerder in dit standpunt niet te volgen. Uit de functiebeschrijving van de functie Hoofd Preventie blijkt niet dat die functie in wezenlijke mate is gericht op het realiseren van nieuwe oplossingen in de sfeer van het beleid, als bedoeld in de UMF.
Zo eiser feitelijk ruimer ingezet is geweest, bijvoorbeeld met werkzaamheden die hij heeft verricht ter vervanging van het Hoofd SOV, is dit - als overwogen onder 2.7 - in het onderhavige organieke functiewaarderingssysteem niet bepalend.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser in zijn beroepschrift genoemde werkzaamheden, zoals het formuleren van werkinstructies in geval van veiligheidscontrole voorafgaand aan vergunningverlening, het opstellen van beleidsadviezen en preventieplannen binnen de regio en het vertalen van landelijk beleid naar lokaal beleid, de totstandbrenging van beleidsplannen voor veiligheid en de deelname aan het landelijk Netwerk Brandpreventie niet als het initiëren van beleid in de zin van de UMF kunnen worden aangemerkt. Voorts geldt ook hier dat in het organieke functiewaarderingssysteem niet bepalend kan zijn of en in welke mate eiser buiten zijn functiebeschrijving om bij genoemde werkzaamheden werd betrokken.
2.10 Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat aan hem in het kader van beleidsuitwerking structuur-, bestemmings- en complexe bouwplannen worden voorgelegd waardoor het aspect keuzemogelijkheden conform de in de UMF onder dit aspect opgenomen matrix met drie punten (beleidsuitwerking op een complex vakgebied) zou moeten worden gewaardeerd, kan de rechtbank eiser hierin niet volgen. Dit strookt ook niet met de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2006 waarin is overwogen dat de werkzaamheden van eiser betrekking hebben op een beperkt vakgebied (preventiebeleid).
2.11 Gezien het vorenstaande berust de waardering van het aspect keuzemogelijkheden niet op onvoldoende gronden. De door verweerder gegeven score van twee punten voor het aspect keuzemogelijkheden kan dan ook niet onhoudbaar worden geacht. Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet als voorzitter en mrs. M.P. Gerrits-Janssens en G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse als leden en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2007
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.