RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601984-06
Datum uitspraak: 24 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsman: mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het primair en subsidiair ten laste gelegde ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in het ambtsedig proces-verbaal met dossiernummer 06-013480, de processen-verbaal met nummer PL0971/06-269158, alsmede op grond van de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 18 augustus 2006 als bestuurder met zijn auto over de Parallelweg in Abcoude en Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) heeft gereden. Op deze weg liggen verkeersdrempels. Bij de verdachte in de auto zaten nog vijf andere personen. Eén persoon zat op de passagiersstoel en vier personen bevonden zich op de achterbank, waarvan één persoon op de schoten van de andere drie personen lag . De verdachte heeft daar, zoals hij zelf heeft verklaard, met een snelheid van minstens 100 km/u gereden , terwijl ter plaatse een snelheid van maximaal 50 km/u was toegestaan . Een getuige die met een snelheid van 120 km/u over de naast de Parallelweg gelegen A2 reed heeft verklaard, dat hij zag dat een auto die over de Parallelweg reed, hem inhaalde. De rechtbank houdt er daarom rekening mee dat de verdachte (aanzienlijk) harder heeft gereden dat de door hemzelf aangegeven 100 tot 110 km/u . Op een gegeven moment heeft de verdachte achterom gekeken . Vervolgens is de verdachte met genoemde snelheid van minstens 100 km/u over een verkeersdrempel gereden en is de verdachte met de wielen van zijn auto in de berm terechtgekomen. De verdachte is vervolgens tegen een aantal palen, die in de berm stonden, en een betonnen brugleuning/brugwand aangereden . Door deze aanrijding is de rechterkant van de auto van de verdachte opengescheurd en zijn de inzittenden eruit geslingerd . Hierdoor is een persoon gedood en werd aan vier personen zwaar lichamelijk letsel toegebracht .
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte niet roekeloos of zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden en derhalve dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De raadsman voert daartoe aan dat er bij de verdachte geen sprake was van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid of zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, nu ook andere omstandigheden redengevend zijn geweest. De raadsman noemt als omstandigheden het gezellige samenzijn in de auto, het met zijn zessen in een te kleine auto rijden, waarbij een van de inzittenden zich had gedrapeerd over de passagiers op de achterbank, het gelach in de auto toen de verdachte over de eerste verkeersdrempel stuiterde, de omstandigheid dat het verkeersbord met de drempelaanduiding omgedraaid stond, de verdachte zijn rijbewijs nog maar net had en hij in dit gedeelte van het buitengebied van het dorp nog niet of nauwelijks eerder had gereden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft met een snelheid van minstens 100 km/u gereden op een (gedeelte van een) weg waar 50 km/u was toegestaan. Hij heeft daarbij achterom gekeken. In het bijzonder gelet op de door de raadsman aangevoerde omstandigheden, dat er zes personen in de auto zaten, het rumoerig was in de auto, de verdachte nog maar net zijn rijbewijs had en hij op die weg nog niet eerder gereden had, is de rechtbank van oordeel dat hij zijn snelheid aan die omstandigheden had moeten aanpassen. Door met genoemde snelheid onder de genoemde omstandigheden te rijden, heeft de verdachte zich roekeloos gedragen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de verdachte een dag voor het ongeval met hoge snelheid heeft gereden en er toen door een opsporingsambtenaar op is gewezen dat wanneer hij met die snelheid een ongeval zou krijgen hij of andere mensen zwaargewond zouden raken of zo'n ongeval niet zouden overleven .
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen, als gevolg waarvan [slachtoffer A] werd gedood en [slachtoffer B], [slachtoffer C], [slachtoffer D] en [slachtoffer E] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood,
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aantal grove verkeersfouten gemaakt en roekeloos gereden. Hij heeft daardoor een uitermate ernstig verkeersongeval veroorzaakt tengevolge waarvan één dodelijk slachtoffer, drie zeer zwaar gewonden en één zwaar gewonde zijn te betreuren.
De verdachte heeft met een snelheid die in elk geval ruim 100 kilometer per uur, maar zeer waarschijnlijk zelfs meer dan 120 kilometer per uur bedroeg, tijdens de avondlijke uren gereden over een weg en daar met die snelheid twee kort na elkaar gelegen verkeersdrempels genomen, terwijl de maximum toegestane snelheid aldaar 50 kilometer per uur bedroeg. Bij die gelegenheid heeft de verdachte bovendien achterom gekeken en daardoor zijn blik van de weg afgewend. Ten gevolge van dit handelen heeft de verdachte de controle over zijn auto verloren, die daardoor deels de berm inreed. Een herstelmanoeuvre bracht de auto vervolgens verder uit balans, waarna de auto is gaan roteren en ten slotte met de rechterflank vol tegen in de berm aanwezige palen en een betonnen brug is aangereden. Ten gevolge van die aanrijding is de rechterflank van de auto geheel opengereten en is de auto zo geknikt dat de achterzijde bijna naast de voorzijde stond. De naast de verdachte gezeten 16-jarige bijrijder overleefde de klap niet en drie van de zich op de achterbank van de auto bevindende jongeren liepen zeer zwaar, in eerste instantie levensgevaarlijk, letsel op, terwijl een vierde inzittende zwaar werd gewond. Twee van de gewonden zullen, zo laat het zich ruim een jaar na het ongeval aanzien, moeten leren leven met naar alle waarschijnlijkheid definitieve, zeer grote lichamelijke beperkingen. De indrukwekkende verklaringen van directe en indirecte slachtoffers over de ingrijpende gevolgen van het ongeval getuigen van het grote leed dat hen is aangedaan en dat ook nooit meer zal verdwijnen.
Het is een uitermate wrang gegeven dat de verdachte exact 24 uur eerder was gewaarschuwd voor de mogelijk fatale gevolgen van roekeloos rijden en hij daar op ontluisterend nonchalante wijze op reageerde. De verdachte werd toen door een motoragent gesignaleerd terwijl hij met een onbehoorlijk hoge snelheid met zijn auto vol passagiers door de bebouwde kom reed, zonder ook maar enige snelheid te minderen voor op die weg uitkomende uitritten. Deze waarschuwing van een ter zake kundige heeft op de verdachte kennelijk geen enkele indruk gemaakt.
Door op een dergelijke, volstrekt onverantwoorde wijze te rijden heeft de verdachte alle grenzen van het betamelijke ruim overschreden. Een zodanige stijl van rijden in de gegeven situatie, terwijl de verdachte nota bene een dag tevoren nog was gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van zulk rijgedrag, is naar het oordeel van de rechtbank zo roekeloos, dat deze grenst aan voorwaardelijk opzet. Nu een gewaarschuwd mens telt voor twee, rekent de rechtbank de verdachte zijn rijgedrag en de daaruit voortvloeiende gevolgen dan ook zeer zwaar aan.
De rechtbank neemt verder ten nadele van de verdachte in aanmerking dat de verdachte pas vijf weken in het bezit was van zijn rijbewijs en daarom als onervaren bestuurder moet worden getypeerd. Ook acht de rechtbank relevant dat de verdachte met de situatie ter plaatse naar eigen zeggen onbekend was en er voor de eerste drempel een waarschuwingsbord was geplaatst.
Het onderbord met de aanduiding 'drempels' was weliswaar omgedraaid en daardoor niet leesbaar voor weggebruikers, maar de rechtbank vermag niet in te zien waarom niet reeds de aanwezigheid van een waarschuwingsbord een bestuurder niet tot gepaste voorzichtigheid en een aangepaste rijstijl zou moeten aanzetten. Nog daargelaten dat de wijze van passeren van de eerste drempel de verdachte tot aangepast rijgedrag had moeten aanzetten, waarvan in het geheel niet is gebleken. Onder dergelijke omstandigheden is extra alertheid geboden, maar ook dit alles heeft de verdachte niet tot extra voorzichtigheid en aanpassing van zijn rijgedrag aangezet. Daar komt verder nog bij dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 augustus 2006, reeds eerder voor verkeersdelicten, waaronder te hard rijden, met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook dat heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw op onverantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen.
Anders dan door de raadsman van de verdachte betoogd is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond geen matigend effect op de straf moet hebben. De hoeveelheid passagiers en de wijze waarop zij zich lieten vervoeren komt voor de verantwoording van de bestuurder en het feit dat de mede door de passagiers opgewekte vrolijke sfeer er mogelijk toe heeft geleid dat de verdachte zijn aandacht niet ten volle bij het besturen hield, is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de ernst en de zwaarte van het verwijt dat de verdachte valt te maken van slechts minieme invloed op het ontstaan en de gevolgen van het ongeval.
In het door de reclasseringsmedewerker D. Keijzer op 4 december 2007 opgemaakte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland heeft de rechtbank geen omstandigheden gelezen die tot matiging van de straf zouden moeten leiden. Wel ziet de rechtbank daarin aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Redengevend hiervoor is dat de rechtbank noch uit het rapport, noch uit de houding van de verdachte ter zitting de indruk heeft gekregen dat de verdachte zich vrijwillig onder behandeling zal stellen om zijn ondoordachte gedrag aan te pakken en om zichzelf geconfronteerd te zien met het ongeval en de gevolgen daarvan. De rechtbank acht een dergelijke behandeling echter wel noodzakelijk om de kans op recidive terug te dringen en om de verdachte te leren om te gaan met de ook voor hem traumatische gevolgen van het ongeval.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt behandeling bij het Dok, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de mate van schuld van de verdachte. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw de bijzonder ernstige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad en waardoor één mensenleven direct en meerdere andere indirect zijn verwoest.
De rechtbank acht het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd en een forse onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dan ook zonder meer passend en geboden. Eén en ander als nader in het dictum te melden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 21 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij het Dok of een soortgelijke instelling;
met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 JAREN.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, A. Wassing en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2007.