RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600687-07
Datum uitspraak: 19 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. M.E. Goudriaan, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 oktober 2007 en 5 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 3 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 3 oktober 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Overweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Ten aanzien van de verdenking dat verdachte met anderen in de periode van 1 mei tot 19 juni 2007 (meerdere malen) heroïne heeft uitgevoerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Geen van de onder dit feit bedoelde transporten is door de politie onderschept en de verdenking is uitsluitend ontstaan op grond van de inhoud van de verklaringen van de verdachten in deze zaak die hebben bekend (meerdere) drugstransporten te hebben uitgevoerd. In die verklaringen wordt evenwel niet verklaard over heroïne of cocaïne maar wordt aangegeven dat de verdachten de indruk hadden hasjiesj of wiet te hebben uitgevoerd. Er zijn aanwijzingen in het strafdossier dat de door de verdachten beschreven uitvoering van deze transporten overeenkomsten vertoont met het op 19 juni 2007 onderschepte transport waarbij wel degelijk een grote hoeveelheid heroïne is aangetroffen. Deze aanwijzingen verschillen onderling echter teveel en worden naar het oordeel van de rechtbank ook overigens onvoldoende ondersteund door ander bewijs. De rechtbank is er hierdoor niet van overtuigd en heeft in het strafdossier overigens geen aanwijzingen gevonden dat de uitgevoerde middelen heroïne betreffen. Om deze reden dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat:
1.
hij op 19 juni 2007 te Barendracht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9784 gram heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers hebben hij en zijn mededaders opzettelijk voornoemde hoeveelheid heroïne in het laadruim van een vrachtauto –met bestemming Engeland- geplaatst.
3.
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 19 juni 2007 te Wijk bij Duurstede heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, en 11, vijfde lid van de Opiumwet, waaronder:
-handel in drugs zoals genoemd op lijst 1 van de Opiumwet, en
-buiten het grondgebied brengen (al dan niet bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) van heroïne, zoals genoemd op lijst 1 van de Opiumwet (naar Engeland).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, vijfde lid van de Opiumwet.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde:
Bewezen is verklaard dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer naar Engeland van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne, te weten 9784 gram. Het is algemeen bekend dat het gebruik van heroïne gevaren oplevert voor de volksgezondheid. Bovendien is het gebruik van heroïne kostbaar en is het een zeer verslavend middel, waardoor verslaafden vaak hun toevlucht moeten nemen tot criminaliteit om hun gebruik te kunnen bekostigen.
Voorts is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot doel had grote winsten te behalen door de uitvoer van drugs naar Engeland. Ook hielden leden van de organisatie zich bezig met de straathandel in drugs.
Binnen de organisatie trad de verdachte op als bijrijder op een vrachtwagen waarmee drugs in Engeland werden afgeleverd. Naar eigen zeggen heeft verdachte dat tweemaal gedaan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 juni 2007, waaruit blijkt dat de verdachte sedert 1995 meerdere malen is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke delicten.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Brijder Reclassering arrondissement Alkmaar d.d. 28 september 2007, opgemaakt door mevrouw I. Way, reclasseringswerker;
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 2 wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank acht, alles afwegende, de gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij met name overwogen dat verdachte in uitvoerende zin heeft deelgenomen aan een tamelijk professionele organisatie die onder meer aanzienlijke hoeveelheden drugs heeft uitgevoerd naar Engeland. Op het op deze wijze deelnemen aan internationale drugshandel past uitsluitend een jarenlange gevangenisstraf. Gelet op de korte tijd die verdachte bij de organisatie betrokken was en het feit dat verdachte een andere wending aan zijn leven wenst te geven, zal de rechtbank, dit eveneens overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, een deel van de gevangenisstraf in de voorwaardelijke vorm opleggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten:
- een mobiele telefoon, kleur zwart, merk Nokia, type 5140I;
- een telefoonkaart KPN3, simkaartnr. [nummer simkaart];
zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1 en/of 3 bewezenverklaarde is begaan en/of voorbereid.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op het reeds vermelde wetsartikel zijn de op te leggen straffen voorts gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 10 en 11a van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 JAAR.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht,
-met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een mobiele telefoon, kleur zwart, merk Nokia, type 5140I;
- een telefoonkaart KPN3, simkaartnr. [nummer simkaart].
Dit vonnis is gewezen door mrs D.A.C. Koster, J.R. Krol en A.J. Smit, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2007.