RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 14 december 2007
[M.D.],
wonende te Houten,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 februari 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 januari 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2006 voor 34 uur per week geplaatst en benoemd in de functie van financieel adviseur bij de dienst Stadwerken, in salarisschaal 10A in de groep Begroting en Rapportage.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 11 oktober 2007, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Bakker, werkzaam bij Achmea te Leeuwarden. Namens verweerder zijn verschenen mr. G.P.M. van der Sprong, juridisch medewerker bij verweerder en J. Leering, hoofd Personeel en Organisatie van de dienst Stadswerken.
Overwegingen
Feiten
2.1 Eiser is op 10 juni 2002 bij verweerder aangesteld in de functie bedrijfseconoom bij de toenmalige dienst Stadsbeheer. Vanaf 13 september 2004 heeft hij op basis van interne detachering de functie van hoofd bedrijfsvoering en ondersteuning, bij de afdeling Beleid en Buitenruimte van de dienst Stadsbeheer vervuld. Per 16 juni 2005 is eiser vervolgens gedetacheerd in de functie van hoofd sector bedrijfsondersteuning bij de Reinigings- en Havendienst.
2.2 Bij besluit van 10 januari 2006 heeft verweerder eiser in het kader van een reorganisatie met ingang van 1 januari 2006 geplaatst in de functie van financieel adviseur bij de afdeling Financieel economische zaken van de dienst Stadwerken, salarisschaal 10A in de groep Begroting en Rapportage, voor 34 uur per week. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 12 september 2006 is eiser gehoord door de Centrale Bezwarencommissie van verweerder (hierna: de commissie). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser met inachtneming van het advies van de commissie ongegrond verklaard.
Standpunten van eiser
2.3 Eiser heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hij ten onrechte bij de reorganisatie niet in aanmerking is gebracht voor plaatsing in de functie van hoofd Begroting en Verantwoording bij de dienst Publieke werken. Verweerder is naar de mening van eiser bij de functievergelijking in het kader van de reorganisatie ten onrechte uitgegaan van de formeel door eiser beklede functie van bedrijfseconoom. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft eiser gesteld dat onder zijn functie moet worden verstaan het samenstel van werkzaamheden waarmee hij feitelijk is belast. Verweerder had daarom bij de functievergelijking de door eiser op basis van detachering laatstelijk verrichte werkzaamheden moeten betrekken.
Toepasselijk recht
2.4 Artikel 15:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) bepaalt dat in een uitvoeringsregeling nadere regels worden vastgesteld voor sociaal beleid en overplaatsingen bij reorganisaties.Ter uitvoering van dit artikel heeft verweerder in artikel 15e van de Uitvoeringsregelingen Utrecht (URU) een Sociaal Statuut opgesteld.
Het Sociaal Statuut met ingangsdatum 1 januari 2006 bepaalt onder 1 dat in deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder functievergelijking: een overzicht, waarin opgenomen de functies die gelijk blijven, gedeeltelijk nieuw of geheel nieuw zijn en waarin aangegeven wordt welke functies verdwijnen.
In 8.4 van het Sociaal Statuut is bepaald dat het plaatsingsbeleid waaraan de plaatsingscommissie toetst de volgende plaatsingsvolgorde bevat:
a. personeelsleden waarvan de functie geheel verschuift naar een ander/nieuwe dienst of dienstonderdeel hebben voorrang bij het vervullen van deze functie in de nieuwe organisatie;
b. personeelsleden waarvan de functie voor meer dan de helft verschuift naar een andere/nieuwe dienst of dienstonderdeel hebben voorrang bij het vervullen van deze functie in de nieuwe organisatie wanneer zij aan de te stellen voorwaarden voor de functie in de nieuwe dienst in redelijk kunnen (gaan) voldoen. Dit wordt beoordeeld door het diensthoofd van de betreffende (nieuwe) dienst. Wanneer van deze voorrangspositie wordt afgeweken moet dit aan het personeelslid voldoende worden gemotiveerd.
Beoordeling van het geschil
2.5 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat als uitgangspunt bij de reorganisatie voor eiser de functie van bedrijfseconoom heeft te gelden, hetgeen heeft geleid tot zijn plaatsing in de functie van financieel adviseur in de nieuwe organisatie van verweerder.
2.6 De rechtbank stelt vast dat noch in het Sociaal Statuut, noch in het ARU of URU een definitie is gegeven, welke werkzaamheden bij een functievergelijking in het kader van een reorganisatie bij verweerder moeten worden aangemerkt als de functie van eiser en als gevolg daarvan hebben te gelden als uitgangspunt bij de plaatsing. Dit is door verweerder ter zitting erkend.
De rechtbank is, gegeven het ontbreken van deze definitie en met inachtneming van de jurisprudentie van de CRvB (waarin is bepaald dat een betrekking het samenstel van feitelijke werkzaamheden is), van oordeel dat onder de functie van eiser moet worden verstaan: het samenstel van feitelijke werkzaamheden, die eiser vanwege het bevoegd gezag zijn opgedragen.
2.7 Zoals hiervoor reeds is aangegeven, heeft eiser van 10 juni 2002 tot 13 september 2004 gewerkt in de hem formeel opgedragen functie van bedrijfseconoom. Op basis van (interne) detachering heeft hij vervolgens van 13 september 2004 tot 16 juni 2005 en van 16 juni 2005 tot 1 januari 2006 andere reeds bestaande functies bij verweerder vervuld. Deze functies zijn hem ook door het bevoegd gezag opgedragen, zoals onder meer blijkt uit de detacheringovereenkomst van 3 juni 2005. Dit wordt door verweerder ook niet weersproken.
2.8 Dat eiser deze functies tijdelijk heeft vervuld, staat er niet aan in de weg om deze werkzaamheden mee te nemen bij de vaststelling van het samenstel van de eiser opgedragen werkzaamheden. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat eiser een substantieel deel van de periode waarin hij formeel was aangesteld als bedrijfseconoom in een andere dan deze functie heeft gewerkt. De rechtbank volgt verweerder bovendien niet in diens standpunt dat eiser wist dat het om een tijdelijke vervanging ging, waaraan hij geen rechten zou kunnen ontlenen. De rechtbank wijst erop dat in de detacheringovereenkomst van 3 juni 2005 is opgenomen dat de duur van de detachering afhankelijk is van het functioneren van de werknemer, het accepteren door de werknemer van een andere functie en het formeel vacant worden van de functie waarop de werknemer wordt gedetacheerd. Hiermee is niet, zoals verweerder betoogt, een concrete einddatum gegeven van de duur van de detachering. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden verweerder niet uitsluitend de formele functie van bedrijfseconoom als uitgangspunt had mogen nemen bij de reorganisatie, maar dat ook de werkzaamheden, die eiser gedurende een periode van anderhalf jaar heeft vervuld op basis van detachering, bij de functievergelijking betrokken hadden moeten worden. Verweerder had dit samenstel van eisers werkzaamheden vervolgens dienen te vergelijken met de functie van hoofd Begroting en Verantwoording bij de dienst Publieke werken en te beoordelen in hoeverre deze werkzaamheden geheel dan wel voor meer dan de helft verschoven naar de nieuwe organisatie. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het beroep van eiser reeds om die reden gegrond.
2.9 De rechtbank merkt overigens op er evenmin van overtuigd te zijn geraakt dat de formele functie van bedrijfseconoom niet voor meer dan de helft terugkomt in de functie van hoofd Begroting en Verantwoording bij de dienst Publieke werken. Niet is gebleken dat de plaatsingcommissie de beide functies met elkaar heeft vergeleken, alvorens tot de plaatsing van eiser over te zijn gegaan. In de aanvullende informatie van 15 november 2006 van G.C.F. de Wit, directeur Stadwerken, is alsnog een vergelijking gemaakt tussen de functie van bedrijfseconoom en de functie van hoofd Begroting en Verantwoording. Hierbij is geconstateerd dat deze functies qua inhoud vergelijkbaar zijn. Qua functieniveau heeft De Wit in zijn brief de functie van bedrijfseconoom ten onrechte ingeschaald op schaal 10, terwijl deze functie zich blijkens de gedingstukken reeds in schaal 10a bevindt en eiser bovendien een functioneringstoelage in die schaal ontving. De rechtbank kan, gelet op het voorgaande, de constatering dat de functie van bedrijfseconoom niet voor meer dan de helft terugkomt in de functie van hoofd Begroting en Verantwoording dan ook niet zonder meer voor juist houden.
2.10 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan het om die reden niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.11 De rechtbank ziet, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-.
2.12 Het verzoek van eiser om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de rechtbank, gezien het vorenstaande, onvoldoende inzicht heeft in de vraag of er schade wordt geleden en zo ja, welke omvang deze schade heeft. Wel zal verweerder bij het nemen van een nieuw besluit bezwaar tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen,
3.4 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,- aan hem vergoedt, te betalen door de gemeente Utrecht,
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- te betalen door de gemeente Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2007.
mr. M.E.C. Bakker mr. Y. Sneevliet
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.