ECLI:NL:RBUTR:2007:BB8568

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07-3235
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving illegale standplaats woonwagen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 20 november 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, verblijvende te Utrecht, had een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het verzoek had betrekking op een besluit van 16 november 2007, waarbij verzoeker werd gelast om een illegaal geplaatste tourcaravan van de woonwagenlocatie te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisering van de standplaats was, omdat verzoeker niet voldeed aan de vereisten van de huisvestingsverordening en er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhaving af te zien.

De voorzieningenrechter overwoog dat ingevolge de huisvestingsverordening burgemeester en wethouders een register bijhouden van standplaatszoekenden, waarbij verzoekers inschrijvingsduur bepalend is voor zijn plaats op de ranglijst. Verweerder stelde dat verzoeker niet aan de beurt was voor toewijzing van een standplaats, omdat er andere geregistreerde standplaatszoekenden waren die eerder aan de beurt waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet beschikte over de vereiste huisvestingsvergunning en dat handhaving van de illegale situatie gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die handhaving onredelijk maakten. De uitspraak benadrukt het belang van de huisvestingsverordening en de volgorde van inschrijving voor standplaatszoekenden in de gemeente Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/3235
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2007
inzake
[verzoeker]
verblijvende te Utrecht,
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 16 november 2007, waarbij verweerder verzoeker, onder oplegging van een dwangsom, heeft gelast om uiterlijk maandag 19 november voor 15.00 uur, de tourcaravan van de woonwagenlocatie op het terrein aan de [adres] (hierna: de woonwagenlocatie) te verwijderen en verwijderd te houden.
1.2 Het verzoek is op 20 november 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker [naam verzoeker] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Passchier, werkzaam bij de gemeente Utrecht, bijgestaan door mr. B.E.J.M. Tomlow en mr. G.J. Scholten, beiden advocaat te Utrecht
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 In de gemeente Utrecht is de "Regionale Huisvestingsverordening Bestuur regio Utrecht" (hierna: de huisvestingsverordening) van kracht.
Ingevolge artikel 1.1, onder 40, van de huisvestingsverordening, voor zover hier van belang, wordt onder het begrip woonruimte mede begrepen een standplaats voor een woonwagen.
Ingevolge artikel 1.1, onder 9, van de huisvestingsverordening, voor zover hier van belang, wordt onder doorstromer begrepen een woningzoekende die als hoofdhuurder daadwerkelijk en rechtmatig in de provincie een zelfstandige huurwoning bewoont en na de verhuizing leeg achterlaat
Artikel 2.2.1, eerste lid, van de huisvestingsverordening bepaalt dat het verboden is zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 2.1.1., in gebruik te nemen voor bewoning.
Ingevolge artikel 2.7.1, eerste lid, van de huisvestingsverordening houden burgemeester en wethouders een register bij van standplaatszoekenden, waarop de standplaatszoekenden in de volgorde als aangegeven in artikel 2.7.2 worden genoteerd.
Ingevolge artikel 2.7.1 derde lid, aanhef en onder a, van de huisvestingsverordening voor zover hier van belang, vervalt de inschrijving als standplaatszoekende ook indien
de standplaatszoekende een standplaats of een woning in Nederland krijgt toegewezen en deze accepteert.
Artikel 2.7.2, eerste lid, van de huisvestingsverordening bepaalt dat burgemeester en wethouders alleen maar een standplaats toewijzen aan een standplaatszoekende die ingeschreven staat als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid.
Ingevolge artikel 2.7.2, tweede lid geldt voor ingeschreven woningzoekenden de volgende rangorde bij toewijzing:
a. standplaatszoekenden worden afnemend gerangschikt op de registratieduur van de standplaatszoekende;
b. in afwijking van het gestelde in lid 2a kan voorrang worden verleend aan urgent standplaatszoekenden met een volkshuisvestelijke indicatie.
Ingevolge artikel 2.7.3, eerste lid, van de huisvestingsverordening, voor zover hier van belang, wordt voor een standplaats voor een woonwagen een huisvestingsvergunning verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de standplaatszoekende neemt in het in artikel 2.7.1 genoemde register de bovenste plaats in, of de boven hem staande standplaatszoekenden willen niet in aanmerking komen voor de standplaats,
b. voor het plaatsen van de woonwagen op de standplaats is aan de huurder een bouwvergunning verleend op grond van de Woningwet.
Ingevolge artikel 5.2 van de huisvestingsverordening, voor zover hier van belang, wordt de woonduur van doorstromers uit de regio die zich voor 1 januari 2007 laten inschrijven als woningzoekende voor 2/5 deel (40%) omgezet in inschrijvingsduur.
2.4 WoningNet beheert de inschrijvingsgegevens van geregistreerde woningzoekenden.
2.5 Vast staat dat verzoeker niet beschikt over de vereiste huisvestingsvergunning. Het innemen van eens standplaats op de woonwagenlocatie aan de [adres] is dus in strijd met de huisvestingsverordening. Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder bevoegd was tot handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan slechts dan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie indien legalisering van die situatie mogelijk is dan wel indien sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding moeten zijn om niet tot handhaving over te gaan.
2.7 Volgens verweerder is legalisering niet mogelijk omdat vele geregistreerde standplaatszoekenden eerder dan verzoeker aan de beurt zijn voor toewijzing van een standplaats aan de [adres]. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat op deze woonwagenlocatie slechts één standplaats vrij is. De overige plaatsen zijn reeds aangeboden aan degenen die thans nog standplaats innemen op de woonwagenlocatie Oude Vleutenseweg. Deze standplaatsen zijn volgens verweerder door omstandigheden nog niet ingenomen door de betrokkenen, maar de verwachting is dat dit spoedig, na een uitspraak van de ABRvS in het kader van een over deze standplaatsen gevoerde procedure, zal gebeuren. Eind oktober 2007 zijn alle geregistreerde standplaatszoekenden in de gelegenheid gesteld op de vrijgekomen standplaats [adres] [nummer] te reageren. Deze standplaats wordt, overeenkomstig artikel 2.7.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de huisvestingsverordening aangeboden aan de belangstellende die het hoogst op de ranglijst van standplaatszoekenden staat. Tot nu toe hebben volgens verweerder twaalf standplaatszoekenden, waaronder verzoeker, hun belangstelling voor deze standplaats kenbaar gemaakt. Verweerder stelt dat op basis van de inschrijvingsduur van verzoeker andere belangstellenden hoger op de ranglijst staan, zodat het niet aannemelijk is dat de standplaats aan verzoeker kan worden aangeboden. Verweerder baseert zich voor de inschrijvingsduur van verzoeker op de door WoningNet op 20 november 2007 verstrekte informatie dat verzoeker zich op 17 september 2001 als woningzoekende heeft ingeschreven, dat deze inschrijving op 28 januari 2003 van rechtswege is vervallen, dat verzoeker in januari 2003 niet opnieuw als woningzoekende is ingeschreven en dat verzoeker zich op 27 november 2006 wederom heeft ingeschreven als woningzoekende. Volgens verweerder dient ingevolge de huisvestingsverordening verzoekers inschrijvingsduur berekend te worden vanaf deze laatste inschrijving. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat de inschrijving van verzoeker op 17 september 2001, ingevolge artikel 2.7.1, derde lid, aanhef en onder a, van de huisvestingsverordening, van rechtswege is vervallen nadat verzoeker op
28 januari 2003 een woning in de gemeente Houten heeft aanvaard.
2.8 Verzoeker stelt daartegenover dat hij zich nooit als standplaatszoekende heeft laten uitschrijven, zodat voor de berekening van zijn inschrijvingsduur moet worden uitgegaan van zijn eerste inschrijving op 17 september 2001, dan wel dat bij zijn inschrijving op 27 november 2006 zijn woonduur vanaf 28 januari 2003 moet worden bijgeteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verzoeker naar een brief van 13 november 2007 van B.V. Woonwagenexploitatie (hierna: Woonwagenexploitatie) aan WoningNet, waaruit volgens hem blijkt dat hij hoog op de ranglijst staat. Nu Woonwagenexploitatie de ranglijsten bijhoudt, is deze instantie volgens verzoeker beter op de hoogte van de volgorde van de standplaatszoekenden dan WoningNet. Verzoeker stelt voorts dat hij dient te worden aangemerkt als "doorstromer" als bedoeld in artikel 1.1, onder 9, van de huisvestingsverordening, omdat hij een huurwoning achterlaat. In dit verband wijst hij op de nog aanhangige civiele procedures betreffende de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning.
2.9 De voorzieningenrechter ziet niet op voorhand aanleiding de door verweerder geschetste situatie betreffende het aantal vrije standplaatsen op de woonwagenlocatie aan de [adres] voor onjuist te houden, zodat voor dit geding uit moet worden gegaan van één vrije standplaats op deze woonwagenlocatie. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding de door WoningNet verstrekte informatie in twijfel te trekken. In dit verband wordt nog opgemerkt dat verzoeker niet de informatie van WoningNet over zijn inschrijvingsdatum(s) betwist, maar slechts de gevolgen die verweerder daaraan verbindt voor zijn inschrijvingsduur en zijn plaats op de ranglijst. De voorzieningenrechter zal voor de beoordeling van dit geschil dan ook uitgaan van de in de brief van WoningNet genoemde inschrijvingsdatum(s).
2.10 Gelet op artikel 2.7.1, derde lid, aanhef en onder a, van de huisvestingsverordening
- en de gelijkluidende tekst van dit artikel in de huisvestingsverordening Bestuur regio Utrecht 1997, die op 28 januari 2003 gold - is verzoekers inschrijving met de aanvaarding van de woning in de gemeente Houten per 28 januari 2003 vervallen. Het standpunt van verzoeker dat voor de berekening van de inschrijvingsduur moet worden uitgegaan van zijn eerste inschrijving op 17 september 2001, kan dan ook niet worden gevolgd.
Gelet op de nog lopende civielrechtelijke procedures kan op dit moment niet met zekerheid worden vastgesteld dat verzoeker geen "doorstromer" is als bedoeld in artikel 1.1, onder 9, van de huisvestingsverordening. In dit verband heeft verweerder echter naar voren gebracht dat de regeling waarin de woonduur van doorstromers voor een deel kon worden omgezet in inschrijfduur met ingang van 1 januari 2007 is komen te vervallen. Zelfs al zou verzoeker aangemerkt kunnen worden als doorstromer, dan nog kan op grond van de overgangsregeling in artikel 5.2 van de huisvestingsverordening slechts 40% van zijn woonduur worden omgezet in inschrijvingsduur. Uitgaande van de datum 1 januari 2003 als aanvang van de woonduur zou de fictieve inschrijvingsdatum 16 mei 2005 zijn. Volgens verweerder nemen zelfs in deze situatie in ieder geval vier belangstellenden een hogere plaats op de ranglijst in dan verzoeker. Gelet op het voorgaande hecht de voorzieningenrechter geen doorslaggevend belang aan de brief van 13 november 2007 van Woonwagenexploitatie waarin - in strijd met de huisvestingsverordening - wordt uitgegaan van de overschrijving van de woonduur bij de inschrijvingsduur en - eveneens in strijd met de huisvestingsverordening - wordt voorgesteld uit te gaan van de oorspronkelijke registratie in 2001.
De voorzieningenrechter ziet voorts niet op voorhand aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder verstrekte informatie over verzoekers plaats op de ranglijst (uitgaande van de datum 27 november 2006, dan wel de fictieve datum van 16 mei 2005), het aantal belangstellenden voor de vrijgekomen standplaats en hun plaats op de ranglijst.
2.11 Verder staat vast dat verzoeker niet beschikt over een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.7.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de huisvestingsverordening
2.12 Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat de vrijgekomen standplaats aan de [adres] [nummer] of een van de andere standplaatsen op deze woonwagenlocatie aan verzoeker kan worden aangeboden. Van concreet zicht op legalisering is dan ook geen sprake.
2.13 De sociale omstandigheden en de samenstelling van het gezin kunnen in het kader van de hier aan de orde zijnde bepalingen niet als zodanige bijzondere omstandigheden worden aangemerkt dat verweerder op grond daarvan van handhaving had behoren af te zien. De door verzoeker gestelde mogelijkheid dat hij, gelet op de nog aanhangige gerechtelijke procedures, terug zou kunnen keren naar een/zijn woning in Houten kan evenmin als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld worden aangemerkt.
2.14 Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat geen sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving kan worden afgezien omdat verweerder gelet op de (woon)voorgeschiedenis van verzoeker met hem geen huurovereenkomst zal aangaan voor de standplaats, zodat niet kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2.2, tweede lid, van de huisvestingsverordening, overweegt de voorzieningenrechter dat niet verweerder maar de gemeente Utrecht, als eigenaar van de grond, de eventuele huurovereenkomst sluit. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dit argument dan ook geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
2.15 Op donderdag 15 november 2007 is het voornemen tot handhavend optreden uitgereikt. In het handhavingsbesluit van vrijdag 16 november 2007 is verzoeker een termijn gegund tot maandag 19 november 2007 15.00 uur. De voorzieningenrechter volgt niet verzoekers standpunt dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Verzoeker was er van op de hoogte dat het innemen van de standplaats illegaal was, zodat hij er rekening mee diende te houden dat daartegen handhavend zou worden opgetreden. Bovendien gaat het om een tourcaravan die op eenvoudige wijze te verwijderen is.
2.16 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde last in de beslissing op bezwaar niet in stand zal blijven. Er is dan ook geen grond tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten is evenmin reden.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op: