ECLI:NL:RBUTR:2007:BB1264

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600489-07 en 16/505742-06vtvv
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding door rijden onder invloed met alcohol en het verlaten van de plaats van het ongeval

Op 7 augustus 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 april 2007 een dodelijke aanrijding heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een snelheid van ten minste 69 km/u over de vluchtstrook van de A27, waar hij een stilstaande auto met alarmlichten aan ramde. Het slachtoffer, de 23-jarige [B.A.], overleed ter plaatse. De verdachte had eerder die dag alcohol gedronken en was in een boze bui in de auto gestapt van zijn ex-vriendin. Na een reeks van aanrijdingen, waarbij hij de plaats van het ongeval had verlaten, werd hij uiteindelijk aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn rijgedrag en dat hij de aanmerkelijke kans op dodelijke afloop op de koop toe had genomen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de zus van het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 3.000,00 toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de herhaalde overtredingen van de verdachte in het verkeer, wat leidde tot de zware straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600489-07 en 16/505742-06vtvv
Datum uitspraak: 7 augustus 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1939 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein.
Raadsman: mr. J.C. Hesen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juli 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende toedracht van het ongeval.
Verdachte is op vrijdagmiddag 27 april 2007 in de auto van zijn ex-vriendin van haar huis in [woonplaats ex-vriendin] gaan rijden in de richting van zijn woning in [woonplaats verdachte]. Hij had naar eigen zeggen die dag onenigheid gehad met haar en was erg kwaad.
Verdachte verklaart dat hij toen uit boosheid alcohol heeft gedronken, naar eigen zeggen enige slokken jonge jenever, en toen nog steeds in een kwade bui in de auto is gestapt.
Verdachte reed over de Rijksweg A27 op de verbindingsweg in de richting van de Rijksweg A28 waar op dat moment sprake was van filevorming. Getuigen verklaren dat de zogenaamde matrixborden een maximum snelheid van 50 km/u aangaven. Verdachte verklaart deze file te laat te hebben opgemerkt en dat hij daardoor gedwongen was om uit te wijken naar de vluchtstrook. Eerst ter zitting op 24 juli 2007 verklaart verdachte zich bewust te zijn geweest van de eerste aanrijding met een vrachtwagencombinatie bestuurd door de getuige [A] en de tweede aanrijding met de bestelauto bestuurd door de getuige [B]. Een verklaring voor het verlaten van de plaats van beide aanrijdingen heeft verdachte niet kunnen geven.
De getuige [A] heeft verklaard dat hij verdachte staande heeft willen houden na de eerste aanrijding. Verdachte sloot echter de deuren van zijn auto af en reed vervolgens naar en over de vluchtstrook langs de file. De rechtbank gaat er op grond van deze verklaring van uit dat verdachte stil moet hebben gestaan op het moment dat de getuige [A] hem staande heeft willen houden. Uit de getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte over de vluchtstrook en de rechterrijstrook is blijven rijden en zijn snelheid naar schatting tot 60 a 70 km/u heeft opgevoerd. Zijn rijgedrag wordt als “zwalken” beschreven. Uit de berekeningen die nadien door de politie zijn gemaakt volgt dat de snelheid van het door verdachte bestuurde voertuig op het moment van botsen tegen de personenauto van het overleden slachtoffer hoogstwaarschijnlijk minimaal 69 km/u is geweest.
De getuigen [C] en [D] hebben verklaard dat zij een personenauto, een Volkswagen Golf, zijn gepasseerd die op de vluchtstrook stilstond. De getuige [D] verklaart dat zij zag dat de bestuurder van deze auto zijn alarmlichten inschakelde, aanstalten maakte om uit te stappen maar toch in de auto bleef en zijn portier sloot. De getuige [C] zag de auto van verdachte achter de Volkswagen Golf rijden en had de indruk dat hij aan het versnellen was.
Dan volgt de aanrijding met de Volkswagen en ten gevolge hiervan is de bestuurder [B.A.] overleden. Tengevolge van deze aanrijding raakten nog twee andere personenauto’s beschadigd.
Ook verdachte heeft verwondingen en wordt naar een ziekenhuis overgebracht. Ruim drie uur na het ongeval wordt bloed afgenomen bij verdachte. Onderzoek door het NFI hiernaar leidt tot vaststelling van 1.71 promille alcohol in het bloed van verdachte. De rechtbank gaat er van uit dat het bloedalcoholgehalte van verdachte ten tijde van het ongeval hoger moet zijn geweest. Door het menselijk lichaam wordt alcohol immers geleidelijk afgebroken.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte voorafgaand aan de aanrijdingen een grote hoeveelheid alcohol heeft genuttigd. De rechtbank gaat in dit verband ten minste uit van het resultaat van het genoemde onderzoek door het NFI en hecht geen geloof aan de verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd.
Vast staat ook dat verdachte meerdere malen de plaats van eerder door hem veroorzaakte ongevallen heeft verlaten en zich daarvan bewust is geweest. Daarbij heeft verdachte zijn snelheid in korte tijd vermeerderd tot een snelheid van tenminste 69 km/u, dit terwijl hij op de vluchtstrook reed en hij zich hiervan –zo volgt immers uit zijn verklaring bij de politie en die afgelegd ter zitting- ook bewust was. Het is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat een vluchtstrook langs een Rijksweg in beginsel bedoeld is om uit te wijken en stil te staan in geval van nood. Zonder deze noodzaak is het immers niet toegestaan de vluchtstrook te gebruiken.
De stelling van de raadsman dat verdachte geen rekening had hoeven houden met de aanwezigheid van een stilstaande auto, al dan niet met inzittenden, acht de rechtbank dan ook onbegrijpelijk. Een en ander geldt temeer nu er ter plaatse sprake was van filevorming. Bovendien volgt uit het sporenonderzoek dat de politie heeft verricht ook niet dat verdachte heeft geremd voorafgaand aan de aanrijding met dodelijke afloop.
Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, wel degelijk sprake van een naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijke kans op een aanrijding met dodelijke afloop voor een inzittende. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is echter niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Voor de beoordeling of in casu sprake is van (voorwaardelijk) opzet dan wel van grove schuld zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende objectieve omstandigheden van belang:
- verdachte had zich in een staat van onbekwaamheid gebracht om een auto te besturen door voorafgaand aan het ongeval een grote hoeveelheid alcohol te nuttigen;
- verdachte reed met een veel te hoge snelheid op een gedeelte van de Rijksweg (de vluchtstrook) waar dat niet was toegestaan;
- verdachte had kort voor de aanrijding met dodelijke afloop ook andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht en was betrokken bij meerdere aanrijdingen;
- verdachte heeft zich door één van de hierbij betrokken bestuurders ondanks een poging hiertoe niet laten weerhouden om de plaats van de aanrijdingen te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben juist deze voorafgaande aanrijdingen met enkel blikschade tot gevolg, verdachte bewust moeten maken van het gevaarzettende karakter van zijn rijgedrag. Van het tegendeel lijkt echter sprake te zijn geweest;
- verdachte was naar eigen zeggen in een slechte stemming (kwaad);
- verdachte had eerder een transactie gehad voor het rijden onder invloed en was onlangs, op 18 januari 2007, veroordeeld voor tweemaal rijden onder invloed en verdachte mocht pas recent weer gebruik maken van zijn bevoegdheid om een auto te besturen. Verdachte had ook om deze reden moeten weten welke effecten alcohol op zijn lichaam en geest, en daarmee op zijn bekwaamheid een auto te besturen, hadden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat sprake is geweest van het voorwaardelijk opzet op de dood van [B.A.]. Verdachte heeft immers door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van een mede-verkeersdeelnemer op de koop toe genomen. Dat verdachte, handelend zoals hiervoor omschreven, de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat hijzelf bij een verkeersongeval het leven zou laten doet hieraan niet af. De verweren die op dit punt door de raadsman zijn gevoerd, worden dan ook door de rechtbank verworpen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de verklaringen van [F] , [C] , [D] , [G] , [B] , [A] , alsmede het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2007.05.01.005 , het verslag van de Gemeentelijke Lijkschouwdienst betreffende het overlijden van [B.A.] , het proces-verbaal Verkeersongeval Analyse met bijlagen , alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juli 2007 inhoudende voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven -: Op 27 april 2007 reed ik als bestuurder van een Opel over A27. Er was een file, ik ben tegen een vrachtauto aangereden. Vervolgens ben ik de vluchtstrook opgereden en ben tegen zowel de vangrail als tegen auto’s aangereden. Ik had voordat ik in de auto stapte in het huis van mijn ex-vriendin een aantal slokken uit een fles jenever gedronken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezenverklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 27 april 2007 eindigde het leven van de 23-jarige [B.A.] zeer abrupt toen hij in zijn auto zat, die met de alarmlichten aan op de vluchtstrook stil stond en door verdachte letterlijk aan flarden werd gereden.
Kort daarvoor had [verdachte] een onbekende hoeveelheid jenever gedronken, volgens verdachte zelf “een paar slokken uit de fles”, maar blijkens het rapport van de reclassering is zijn dagelijkse portie naar eigen zeggen zeker een halve liter. Het bloedalcoholgehalte van verdachte bleek 3,5 uur na de aanrijding 1.71 promille te zijn, hetgeen de veronderstelling rechtvaardigt, dat verdachte stomdronken achter het stuur zat.
Op de dag van het ongeval is hij boos weggereden bij het huis van zijn ex-vriendin. Het was druk op de snelweg en er was filevorming. Nadat hij achtereenvolgens tegen een vrachtauto en een bestelauto gebotst was, is hij niet gestopt maar langs de zeer langzaam rijdende, deels stilstaande file uitgeweken naar de vluchtstrook. Daar verhoogde hij zwalkend zijn snelheid tot tenminste 69 km per uur. Met die snelheid botste hij tegen de Volkswagen van [B.A.] aan en boorde zich daarin, na tot driemaal toe heen en weer gestuiterd te zijn tussen de Volkswagen en een aantal andere personenauto’s op de rijbaan. Het slachtoffer had geen enkele kans op overleven; hij was op slag dood.
Verdachte is de laatste jaren meermalen met justitie in aanraking geweest wegens het rijden onder invloed van aanzienlijke hoeveelheden alcohol en was daarvoor zelfs nog drie maanden voor het ongeval veroordeeld. In het kader van een bijzondere voorwaarde is hem bij dit laatste vonnis reclasseringsbegeleiding opgelegd om van zijn alcoholverslaving af te komen.
Dit vonnis heeft gezien de gebeurtenissen op 27 april van dit jaar kennelijk geen indruk gemaakt op verdachte. Ook zijn laconieke houding bij de politie getuigt daarvan. Verdachte heeft tijdens zijn overbrenging naar het politiebureau op 27 april 2007 omstreeks 21.15 uur het volgende tegen de politie verklaard: “Waarom is het nu nodig dat ik op een politiebureau moet slapen? Ik kan toch ook huisarrest krijgen en dat allemaal voor een simpele aanrijding. Jullie moeten echte criminelen pakken en mij met rust laten…Ach morgen krijg ik een dagvaarding mee en ben ik weer thuis. Een keer voorkomen en klaar is het of niet dan?”.
Bij de rechter-commissaris verklaart hij, dat de drank naar hij vermoedt geen invloed had op zijn rijgedrag: de auto ging met hem aan de haal. Ook ter zitting is gebleken, dat verdachte niet echt de verantwoording neemt voor zijn handelen. Zijn woorden van spijt overtuigen niet. Hij heeft vooral veel medelijden met zichzelf.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 april 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor misdrijven in het verkeer is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan te Utrecht d.d. 20 juli 2007, opgemaakt door E.R. Jap-A-Joe, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.
Alles overwegende is naar het oordeel van de rechtbank een langdurige gevangenisstraf zoals hierna vermeld passend en geboden. De leeftijd van verdachte is geen omstandigheid die daaraan in de weg staat.
Duidelijk moet zijn dat [verdachte] na ommekomst van zijn gevangenisstraf nooit meer een auto mag besturen. De rechtbank zal hem daarom de langst mogelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van een deel van het onder 2 ten laste gelegde, betekent dit dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat de op te leggen straf met name is gebaseerd op het onder 1. primair bewezen verklaarde en hetgeen waarvan verdachte onder 2 wordt vrijgesproken is in dat licht slechts van een beperkte invloed.
Dit wordt door de rechtbank eveneens tot uitdrukking gebracht door het feit dat de eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan met de betaling van de voorwaardelijk opgelegde geldboete, gemoeide geldsom beter worden aangewend voor de tegemoetkoming van de benadeelde partij in de door haar gemaakte kosten.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 18 januari 2007 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een geldboete van € 1.500,00 subsidiair 30 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 2 februari 2007.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij [N.A.]
De zus van het slachtoffer heeft als benadeelde partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering ter zitting opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het 1. primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 3.000,00 wegens materiële schade (begrafeniskosten).
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1. primair bewezenverklaarde feit.
Nu de vordering niet door verdachte wordt betwist zal deze worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op de reeds vermelde wetsartikelen zijn de op te leggen straffen en maatregel voorts gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 5 (VIJF) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte wegens het onder 1. primair bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (TIEN) JAREN.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [N.A.], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 3.000,00 (zegge drieduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 3.000,00 (zegge drieduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 16/505742-06:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis d.d. 18 januari 2007.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J. Smit, M.J. Veldhuijzen en D.A.C. Koster, bijgestaan door A.L. Roosien als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2007.