ECLI:NL:RBUTR:2007:BB1144

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07-687
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huursubsidie en terugvordering door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) van 2 februari 2007, waarbij haar bezwaar tegen een eerder besluit van 8 maart 2002 ongegrond is verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat de huursubsidie die aan eiseres was toegekend voor het subsidiejaar 1997/1998, herzien werd en dat zij een bedrag van € 1.089,07 aan teveel ontvangen huursubsidie diende terug te betalen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de toekenning van de huursubsidie en de rol van medebewoner [M] onderzocht. Eiseres stelde dat zij mocht vertrouwen op de informatie van de Belastingdienst over het inkomen van [M] en dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door de herziening van de huursubsidie te baseren op niet-gecontroleerde gegevens. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet zonder nader onderzoek mocht uitgaan van de juistheid van de inkomensgegevens van [M]. Daarnaast werd vastgesteld dat de bezwaarprocedure bij verweerder bijna vijf jaar had geduurd, wat in strijd was met de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de schending van deze termijn eiseres in haar procesmogelijkheden had benadeeld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de rechtsgevolgen van het eerdere besluit niet in stand konden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/687
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 20 juli 2007
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 maart 2002 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het toekenningsbesluit huursubsidie van 27 februari 1998 herzien en bepaald dat eiseres over het subsidiejaar van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 (hierna: 1997/1998) geen recht heeft op huursubsidie in de zin van de Huursubsidiewet (Hsw) en dat zij het teveel betaalde bedrag aan huursubsidie ter hoogte van € 1.089,07 aan verweerder dient terug te betalen.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 12 juli 2007, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar daartoe opgeroepen gemachtigde J.F. Zijderveld, als controller werkzaam bij Flamingo B.V. te Nieuwegein. Namens verweerder is - na ambtshalve oproeping daartoe - verschenen zijn gemachtigde mr. H. Ipenburg, werkzaam bij het ministerie van VROM.
Overwegingen
Feiten
2.1 Bij besluit van 27 februari 1998 is aan eiseres huursubsidie toegekend over het subsidiejaar 1997/1998 voor het adres [adres] te [woonplaats], waar zij samen met [M] (1961) en [L] (1980) woonde.
2.2 Bij het primaire besluit van 8 maart 2002 heeft verweerder deze beslissing herzien omdat uit informatie van de Belastingdienst is gebleken dat eiseres en de medebewoner [M] in het jaar 1996 een hoger inkomen hadden dan oorspronkelijk door verweerder op basis van gegevens op het aanvraagformulier voor huursubsidie is aangenomen. Aangezien het gezamenlijk inkomen uitstijgt boven het maximuminkomen waarbij nog huursubsidie verkregen kan worden, dient eiseres alle ontvangen huursubsidie ter hoogte van een bedrag van € 1.089,07 aan verweerder terug te betalen.
2.3 Eiseres heeft op 16 april 2002 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 1 mei 2002 heeft verweerder de ontvangst van de brief van 16 april 2002 bevestigd en daarbij aangegeven, dat de terugvordering zal worden opgeschort, totdat de brief is afgehandeld. Bij brief van 17 mei 2002, waarvan eiseres de ontvangst heeft betwist, heeft verweerder nadere uitleg gegeven over zijn besluit en heeft aangenomen dat hiermee de brief van eiseres van 16 april 2002 was afgehandeld.
2.4 Verweerder heeft in de maand november 2005 een deel van de ontstane schuld ambtshalve verrekend met de huursubsidie waar eiseres nog recht op heeft. In reactie hierop heeft eiseres bij brieven van 18 november 2005 en 13 december 2005 verzocht om opheldering. Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van 10 februari 2006. Eiseres heeft vervolgens bij brieven van 14 januari 2006 [bedoeld is klaarblijkelijk 14 februari 2006] en 24 maart 2006 wederom verzocht om nadere uitleg.
2.5 Bij brief van 31 maart 2006 heeft verweerder toegelicht dat de terugvordering van verweerder het gevolg is van het herzieningsbesluit van 8 maart 2002. In reactie hierop heeft eiseres er bij brief van 14 april 2006 op gewezen dat het bezwaar van 16 april 2002 tegen dat besluit nog niet is afgehandeld.
Verweerder heeft zich in zijn brief van 12 juli 2006 op het standpunt gesteld dat eiseres met de brief van verweerder van 17 mei 2002 een reactie heeft ontvangen op haar brief van 16 april 2002. Eiseres heeft zich in de daaropvolgende correspondentie op het standpunt gesteld dat zij deze brief nooit heeft ontvangen en dat de bezwaarprocedure volgens haar nog steeds niet is afgerond.
Verweerder heeft vervolgens in zijn brief van 23 oktober 2006 de brief van 16 april 2002 alsnog aangemerkt als bezwaarschrift en toegezegd dit bezwaar op de gebruikelijke wijze te behandelen.
2.6 Eiseres is op 11 januari 2007 gehoord in het kader van haar bezwaar. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het onderhavige beroep.
Standpunt van eiseres
2.7 Eiseres heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat zij mocht vertrouwen op de informatie over het inkomen van [M] in 1996, zoals vervat in het IB 60- formulier van 2 juli 1997 van de Belastingdienst. Verweerder heeft de herziening gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst die niet meer te achterhalen zijn en die, omdat zij betrekking hebben op een derde, niet aan eiseres zullen worden verstrekt. Ten onrechte heeft verweerder voorts aangenomen dat [M] in het subsidiejaar 1997/1998 medebewoner was. In de daarop volgende twee subsidiejaren is [M] aangemerkt als onderhuurder. Het inkomen van [M] kan voorts volgens eiseres niet worden gezien als een nieuw feit omdat de Belastingdienst hiervan reeds eerder op de hoogte moet zijn geweest. Ten onrechte wordt de fout van de Belastingdienst op eiseres afgewenteld. Verweerder heeft niets van zich laten horen tot de verrekening van de schuld bij brief van 8 november 2005. Verweerder verwijst naar een brief van 17 mei 2002 die door eiseres nooit is ontvangen. Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op de opeenvolgende brieven van eiseres om opheldering. Ten onrechte is reeds overgegaan tot verrekening, waarmee verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
Door de onzorgvuldigheid en traagheid van verweerder, wordt eiseres de mogelijkheid ontnomen om een eerlijke procedure te voeren. De benodigde informatie is voor haar niet meer beschikbaar. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld.
Beoordeling van het geschil
2.8 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres over het subsidiejaar 1997/1998 geen recht had op huursubsidie, waardoor in redelijkheid tot herziening van de toekenningsbeslissing kon worden overgegaan en in redelijkheid een bedrag van € 1.089,07 van eiseres kon worden teruggevorderd.
2.9 Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Hsw en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang (te weten Wet van 24 april 1997, Stb. 1997, 197, houdende nieuwe regels voor het verstrekken van huursubsidies).
2.10 Artikel 1, aanhef en onder f, van de Hsw bepaalt dat in deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van die onderhuurder behoort.
Artikel 1, aanhef en onder g, van de Hsw bepaalt dat in deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder onderhuurder: persoon aan wie de huurder, op basis van een schriftelijke overeenkomst, een deel van de woning heeft verhuurd en die niet is de echtgenoot van de huurder, of een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de huurder of van zijn echtgenoot.
Artikel 3, eerste lid, van de Hsw bepaalt dat in deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar.
Het rekeninkomen is, zo blijkt uit artikel 14 van de Hsw, mede bepalend voor het recht op huursubsidie.
Artikel 36, eerste lid, van de Hsw bepaalt dat als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, dan wel indien artikel 33, tweede lid, niet wordt nageleefd, de Minister de toekenning kan herzien.
Het tweede lid, aanhef en onder c, bepaalt dat aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht kan worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Het derde lid bepaalt dat, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder kan worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.11 De rechtbank stelt vast dat verweerder verzuimd heeft om in het bestreden besluit de wettelijke grondslag van de door hem gehanteerde terugvorderingsbevoegdheid - het aangehaalde artikel 36, derde lid, van de Hsw - te vermelden en dat ook de wettelijke grondslag van de herziening van het recht op huursubsidie niet duidelijk uit het bestreden besluit blijkt. Eerst op de zitting bij de rechtbank is gebleken dat de herziening van de huursubsidie is gebaseerd op artikel 36, eerste en tweede lid, onder c, van de Hsw. Het bestreden besluit komt hierom wegens schending van het in de artikelen 3:46, 3:47, eerste en tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Daartoe overweegt zij het volgende.
2.12 Anders dan eiseres heeft betoogd, dient [M] met betrekking tot het subsidiejaar 1997/1998 te worden aangemerkt als medebewoner in de zin van de Hsw. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op haar aanvraagformulier voor huursubsidie over dat subsidiejaar zelf heeft aangegeven dat [M] medebewoner was. Dat eiseres het onderscheid tussen een medebewoner en een onderhuurder niet kende, komt in beginsel voor haar risico. Zij heeft in dat kader niet mogen vertrouwen op de informatie van de Woningbouwvereniging, die haar hielp bij het invullen van het aanvraagformulier. Op eiseres rust de eigen verantwoordelijkheid om het aanvraagformulier op juiste wijze in te vullen.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank mogen baseren op de door eiseres zelf verstrekte informatie omtrent [M]. Dit geldt eens te meer nu eiseres verzuimd heeft een schriftelijke huurovereenkomst als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Hsw over het subsidiejaar 1997/1998 over te leggen, waaruit zou kunnen blijken dat in dat jaar inderdaad sprake was van onderhuur. Dat er naar de mening van eiseres in feite sprake was van een onderhuursituatie, omdat [M] woongenot had en klusjes voor eiseres deed, maakt niet dat hij onderhuurder is in de zin van het hiervoor geciteerde artikel 1, aanhef en onder g, van de Hsw. In de omstandigheid dat [M] in de subsidiejaren 1998/1999 en 1999/2000 wel als onderhuurder is aangemerkt, vindt de rechtbank evenmin aanleiding om aan te nemen dat hij ook over het in geding zijnde subsidiejaar als onderhuurder had moeten worden aangemerkt. Ter zitting is immers door eiseres zelf aangegeven, dat zij op de vervolgaanvraag om huursubsidie wel heeft aangegeven dat [M] onderhuurder was, dat hij inmiddels ook huur betaalde en dat er tussen eiseres en [M] een schriftelijk huurcontract was opgesteld, waarvan zij verweerder bij haar vervolgaanvraag een afschrift heeft toegezonden.
2.13 Eiseres was ervan op de hoogte dat het inkomen van [M] relevant was voor de toekenning van de huursubsidie. Zij heeft immers van de woningbouwvereniging op 30 mei 1997 een verzoek gekregen om een IB-60 formulier over 1996 bij de Belastingdienst op te vragen met betrekking tot het inkomen van [M]. Hieraan heeft zij ook gevolg gegeven, getuige het overgelegde IB-60 formulier van 2 juli 1997. Voorts heeft zij twee voorlopige vaststellingen huursubsidie ontvangen van respectievelijk 20 juni 1997 en 23 juli 1997, waaruit blijkt dat haar aanvankelijk huursubsidie was geweigerd in verband met het inkomen van [M], waarna later alsnog huursubsidie is toegekend. Dat eiseres er eerst in 2002 mee zou zijn geconfronteerd dat het inkomen van [M] relevant was voor haar recht op huursubsidie in het jaar 1997/1998 kan de rechtbank dan ook niet volgen.
2.14 De omstandigheid dat [M] over het subsidiejaar van 1997/1998 moet worden aangemerkt als medebewoner leidt ertoe dat zijn inkomen dient te worden betrokken bij de vaststelling van het rekeninkomen en vervolgens van invloed is op het recht op huursubsidie van eiseres.
Uit de door de Belastingdienst in februari 2002 aan [M] afgegeven Inkomensverklaring voor de aanvraag van huursubsidie (hierna: Inkomensverklaring) blijkt dat er een verschil is geconstateerd tussen het inkomen dat eiseres destijds op basis van het IB-60 formulier heeft opgegeven bij haar aanvraag om huursubsidie en het door de Belastingdienst aan verweerder opgegeven inkomen. Het loon van [M] over 1996 ligt volgens deze informatie hoger dan aanvankelijk is aangenomen.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 2 november 2005, LJN:AU5403) overweegt de rechtbank dat verweerder bij de vaststelling van het recht op huursubsidie in beginsel van de juistheid van door de Belastingdienst verstrekte gegevens dient uit te gaan.
2.15 De rechtbank stelt evenwel vast dat in het onderhavige dossier tot twee keer toe informatie van de Belastingdienst is ontvangen met betrekking tot het inkomen van [M] over het jaar 1996, te weten op het hiervoor genoemde door de belastinginspecteur ondertekende IB-60 formulier en op de Inkomensverklaring van februari 2002. Uit zowel het IB-60 formulier als uit de Inkomensverklaring blijkt dat de daarin vervatte gegevens door de Belastingdienst niet op juistheid zijn gecontroleerd.
Onder deze omstandigheid had verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder enig nader onderzoek en zonder nadere motivering uit mogen gaan van de juistheid van de gegevens op de Inkomensverklaring. Niet valt in te zien waarom verweerder de niet gecontroleerde Inkomensverklaring heeft laten prevaleren boven het eerder overgelegde evenmin gecontroleerde IB-60 formulier. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres zelf niet in staat is om de (on)juistheid van de inkomensgegevens van [M] aan te tonen, nu het hier gaat om gegevens van derden, die niet aan eiseres zullen worden verstrekt. Mede in dat licht bezien heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering uit te gaan van de juistheid van de gegevens, zoals deze zijn vervat op de Inkomensverklaring van februari 2002. Reeds gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.16 Voorts merkt rechtbank op dat, zelfs al zou verweerder alsnog onderzoeken welke gegevens van de Belastingdienst met betrekking tot het inkomen van [M] voor juist moeten worden gehouden, en daaruit zou blijken dat uitgegaan dient te worden van de gegevens vervat in de Inkomensverklaring, verweerder in redelijkheid niet meer tot terugvordering van het teveel aan eiseres betaalde bedrag aan huursubsidie zal kunnen overgaan. Daartoe overweegt zij als volgt.
2.17 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.
Eiseres heeft bij brief van 16 april 2002 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Gebleken is dat verweerder deze brief niet als bezwaarschrift heeft herkend. Dit valt eiseres echter niet aan te rekenen, nu uit haar brief onmiskenbaar blijkt dat het een bezwaarschrift betreft. Eerst nadat verweerder in november 2005 is overgegaan tot verrekening van het nog openstaande bedrag met een nog lopend recht op huursubsidie van eiseres, heeft eiseres aangegeven dat zij nog in afwachting was van een beslissing op haar bezwaar. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het bestreden besluit van 2 februari 2007. De bezwaarprocedure bij verweerder heeft hiermee bijna vijf jaar geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van overschrijding van de redelijke termijn, waarbij in aanmerking is genomen dat de zaak niet als complex is aan te merken en in de opstelling van eiseres geen rechtvaardiging is aangetroffen voor de lange duur van de procedure. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat het op de weg van eiseres lag om een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar in te dienen bij de rechtbank om zo de duur van de bezwaarprocedure te bekorten. Het ligt primair bij verweerder om tijdig op het bezwaar van eiseres te beslissen. De rechtbank stelt vast dat gelet op het voorgaande sprake is van een schending van artikel 6 van het EVRM.
2.18 De rechtbank volgt eiseres eveneens in haar standpunt dat zij door de lange duur van de bezwaarprocedure ernstig is benadeeld in haar procesmogelijkheden. De herziening en terugvordering betreffen immers het subsidiejaar 1997/1998, waarbij inkomensgegevens over het jaar 1996 (gegevens die dateren van 11 jaar voor het bestreden besluit) van cruciaal belang zijn. Eiseres, die heeft aangegeven inmiddels geen contact meer te hebben met [M], heeft (mede) daardoor niet de mogelijkheid om de eventuele onjuistheid van de gegevens op de Inkomensverklaring aan te tonen.
Eiseres heeft weliswaar niet verzocht om vergoeding van immateriële schadevergoeding vanwege de schending van artikel 6 van het EVRM, doch zij heeft verweerder wel verzocht om in dit geval af te zien van terugvordering. De rechtbank ziet aanleiding om eiseres hierin te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een dusdanige schending van artikel 6 van het EVRM dat verweerder bij een nieuw te nemen besluit op het bezwaar in redelijkheid niet meer van zijn in artikel 36, derde lid, van de Hsw neergelegde bevoegdheid tot terugvordering van huursubsidie over het jaar 1997/1998 gebruik zal kunnen maken. Dit heeft tot gevolg dat verweerder het reeds verrekende bedrag aan huursubsidie aan eiseres dient terug te betalen en van verdere incasso dient af te zien.
2.19 Gelet op hetgeen reeds eerder is overwogen met betrekking tot het ontbreken van een wettelijk kader in het bestreden besluit is het beroep gegrond wegens strijd met de artikelen 3:46, 3:47, eerste en tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen ziet de rechtbank geen grond omdat tevens sprake is van strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.20 Ondanks het gegeven dat de gemachtigde van eiseres de belangen van eiseres op een, naar het oordeel van de rechtbank, buitengewoon adequate wijze heeft behartigd, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot een proceskostenveroordeling omdat - zo blijkt uit artikel 1 sub a van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht - alleen voor vergoeding in aanmerking komen de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij hoeft het niet te gaan om iemand die uitsluitend of in de hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand maar het verlenen van rechtsbijstand moet wel tot zijn beroepsmatige taak behoren. Daarvan is in deze niet gebleken.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak,
3.4 bepaalt dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het door eiser betaalde griffierecht ad € 39,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2007.
De griffier: De rechter:
mr. M.E.C. Bakker mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.