ECLI:NL:RBUTR:2007:BA6725

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 05-3387
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdig overleggen van uittreksel handelsregister

In deze zaak heeft Maatwerk B.V., gevestigd te Helmond, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het bestreden besluit, genomen op 30 september 2005, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 15 juni 2005 ongegrond. Dit eerdere besluit had de subsidie voor het jaar 2002 vastgesteld op € 215.583,00 en een teveel verstrekt voorschot van € 231.682,00 teruggevorderd. De rechtbank diende te beoordelen of eiseres ontvankelijk was in haar beroep.

De rechtbank constateerde dat de gemachtigde van eiseres, na een verzoek van de rechtbank, niet tijdig het vereiste uittreksel uit het handelsregister had overgelegd. Dit uittreksel was noodzakelijk om de bevoegdheid van de ondertekenaar van het beroepschrift vast te stellen. De rechtbank had eerder al aangegeven dat het beroep in beginsel niet-ontvankelijk zou worden verklaard indien niet aan de vereisten werd voldaan. Ondanks dat de gemachtigde het uittreksel uiteindelijk heeft overgelegd, was dit te laat en voldeed het niet aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet binnen de gestelde termijn het gevraagde uittreksel had ingediend, waardoor niet kon worden vastgesteld of de persoon die de machtiging had ondertekend, bevoegd was om namens eiseres op te treden. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank kwam hierdoor niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer op 5 juni 2007.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 05/3387
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 5 juni 2007
inzake
Maatwerk B.V.,
gevestigd te Helmond,
eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 september 2005 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 juni 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de voor het jaar 2002 aan eiseres verleende subsidie in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden vastgesteld op € 215.583,00 en het over dat jaar teveel verstrekte voorschot tot een bedrag van € 231.682,00 van eiseres teruggevorderd.
1.2 Bij uitspraak van 28 februari 2006 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het door de rechtbank gevraagde uittreksel van de kamer van koophandel niet binnen de door de rechtbank bij brief van 16 november 2005 gestelde termijn van vier weken is overgelegd. Tegen deze uitspraak heeft eiseres verzet gedaan.
1.3 Bij uitspraak van 15 augustus 2006 heeft de rechtbank het door eiseres gedane verzet gegrond verklaard om reden dat er onvoldoende grond bestond voor de kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
1.4 Het geding is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 11 mei 2007, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden J.G.J. Berends en H.A.E. Maselaman, bijgestaan door mr. J.B.M. Veenhuys, werkzaam bij Adviesbureau Veenhuys te Amsterdam. Namens verweerder zijn verschenen mr. C.M. Mulder, R.J. van der Plaat en R.L.J.M. Vermeer, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Overwegingen
2.1 Gelet op de uitspraak van 15 augustus 2006 dient de rechtbank voor alles de vraag te beantwoorden of eiseres in haar beroep kan worden ontvangen.
Dienaangaande stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde, naar aanleiding van het door hem ingediende termijnsauverende beroepschrift van 15 november 2005, door de rechtbank bij brief van 16 november 2005 in de gelegenheid is gesteld binnen vier weken na dagtekening (en mitsdien uiterlijk op 14 december 2005) de gronden van het beroep, een machtiging en een uittreksel uit het handelsregister in te dienen. Bij deze brief is de gemachtigde medegedeeld dat de rechtbank het beroep in beginsel niet-ontvankelijk verklaart, indien geen gevolg wordt gegeven aan deze uitnodiging tot herstel van de verzuimen.
2.2. Bij faxbericht van 13 december 2005 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 13 december 2005, verzonden op 14 december 2005, is de op 14 november 2005 gedateerde machtiging, door de gemachtigde aan de rechtbank toegezonden. Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank van 11 januari 2006 om welke reden het uittreksel uit het handelsregister niet tijdig is ingediend, heeft de gemachtigde het uittreksel bij brief van 12 januari 2006 alsnog overgelegd en de rechtbank medegedeeld dat vanwege ziekte vertraging is opgetreden in de toezending daarvan. Ter zitting van de rechtbank van 11 mei 2007 heeft hij daaraan toegevoegd dat hij, nadat zijn brief van 13 december 2005 de deur uit was, door rugklachten niet meer is toegekomen aan verzending en dat het hem overigens was ontschoten.
2.3 Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De rechtbank kan, indien beroep is ingesteld, krachtens artikel 8:24, tweede en derde lid, van de Awb van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat of procureur, een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.4 De rechtbank overweegt het volgende. Wanneer diegene, die het beroepschrift heeft ondertekend niet het oogmerk bezit voor zichzelf, maar voor een andere natuurlijke of rechtspersoon in beroep te komen, moet binnen de beroepstermijn van de bevoegdheid tot het indienen van een zodanig beroep blijken. Voor het in behandeling kunnen nemen van een beroep moet immers buiten twijfel zijn wie als aanlegger van het geding moet worden aangemerkt. Het verzoek van de rechtbank om, ingeval voor een rechtspersoon beroep wordt ingesteld, een machtiging en een uittreksel uit het handelsregister te overleggen, is dan ook tweeledig. Het verzoek strekt er allereerst toe om te kunnen vaststellen of de ondertekenaar van het beroep gemachtigd is. Voorts strekt het er toe om te kunnen vaststellen of degene die de machtiging aan de ondertekenaar van het beroep heeft gegeven, bevoegd is om namens die rechtspersoon op te treden en de ondertekenaar van het beroep kan machtigen.
2.5 Op het moment dat een uittreksel uit het handelsregister om bovenstaande redenen wordt verlangd en dit uittreksel niet binnen de daartoe gestelde termijn wordt verstrekt, is niet voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, als bedoeld in artikel 6:6 in samenhang met artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.
De bevoegdheid van de ondertekenaar van het beroepschrift om namens een ander in beroep te komen, is dan immers niet komen vast te staan, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een onvolkomen machtiging.
2.6 Het vorenstaande betrekkend op het onderhavige geding stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde niet binnen de hem daartoe gestelde termijn het gevraagde uittreksel uit het handelsregister heeft overgelegd. Nu als gevolg daarvan door de rechtbank niet is vast te stellen of de persoon die de namens eiseres afgegeven machtiging heeft ondertekend
(J.G.J. Berends) bevoegd is om zelfstandig namens eiseres aan de gemachtigde een machtiging te verlenen om beroep aan te tekenen, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan een bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep.
Ter beoordeling staat dan ook of daarin aanleiding moet worden gezien het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat doorslaggevend belang dient te worden toegekend aan het vereiste dat reeds bij het indienen van het beroepschrift, dan wel bij de door de rechtbank verleende nadere termijn voor het herstel van (een) verzuim(en) moet kunnen worden vastgesteld dat degene die zich als gemachtigde stelt daartoe ook bevoegd is, zulks ten einde buiten twijfel te stellen dat degene namens wie beweerdelijk beroep is ingesteld daartoe ook daadwerkelijk opdracht heeft verstrekt. Het belang van eiseres is daaraan ondergeschikt. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de gemachtigde aan het schrijven van de rechtbank van 16 november 2005 heeft kunnen ontlenen dat het enkele overleggen van de machtiging, zonder de bevoegdheid van de ondertekenaar daarvan aan te tonen, niet zou volstaan. Voorts vermag de rechtbank, gelet op de wel tijdig kenbaar gemaakte gronden en de tijdig overgelegde machtiging, niet in te zien waarom de gezondheidstoestand van de gemachtigde - daargelaten dat dit standpunt onderbouwing mist - er aan in de weg heeft gestaan om tijdig het gevraagde uittreksel in te dienen dan wel ter zake om uitstel te vragen.
2.8 Het gegeven dat de gemachtigde het gevraagde uittreksel alsnog bij schrijven van 12 januari 2006 heeft overgelegd, maakt het vorenstaande niet anders, nu hem bij schrijven van de rechtbank van 11 januari 2006 slechts is gevraagd naar de reden van het verzuim en geen gelegenheid is geboden het verzuim alsnog te herstellen.
2.9 Nu eiseres overigens geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het verzuim kunnen rechtvaardigen en ook de rechtbank daarvan niet is gebleken, brengt het vorenstaande de rechtbank tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Zij komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het geding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P. Putters, voorzitter en mrs. Y. Sneevliet en A.J. Scheijde als leden en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. P. Putters
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.