ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ9757

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 05-3775
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep door niet-bestaande rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door de Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal (De Engelenburgh) tegen een besluit van het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Het beroep was ingesteld tegen een besluit van 24 oktober 2005, waarbij het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 7 juni 2005 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit weigerde het verzoek van eiser om budgetten toe te kennen aan het verzorgingshuis De Engelenburgh.

De rechtbank heeft eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de stichting ten tijde van het indienen van het beroep niet meer bestond, als gevolg van een fusie met de Stichting IntraZorg-Plus. De rechtbank oordeelde dat de verkrijgende rechtspersoon niet in de plaats kon treden van de verdwenen rechtspersoon, omdat dit zou betekenen dat rechtsgevolg wordt toegekend aan handelingen van een niet meer bestaande rechtspersoon. Dit zou in strijd zijn met de regels omtrent de tijdigheid van het indienen van een beroep.

De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het mogelijk maakten om het beroep in te stellen namens een niet-bestaande rechtspersoon.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en kwam zij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van eiser. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer, en de griffier en de rechter hebben de uitspraak in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 05/3775
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 9 januari 2007
inzake
Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal (De Engelenburgh),
gevestigd te Veenendaal,
eiser,
tegen
het College voor zorgverzekeringen (CVZ),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 oktober 2005 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 7 juni 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eiser, om de tot en met 1998 opgebouwde ruimte van het investeringsbudget inventarissen alsnog toe te kennen aan het budget van verzorgingshuis De Engelenburgh, afgewezen.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 23 november 2006, waar namens eiser is verschenen mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Utrecht en C.J.M. Weevers, algemeen secretaris van IVVU, de vereniging voor zorgorganisaties in de regio Utrecht. Namens verweerder zijn verschenen mr. J. Hallie en de heer J. Knollema, werkzaam bij CVZ.
Overwegingen
2.1 Alvorens de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke behandeling van het beroep van eiser, dient zij zich eerst te buigen over de vraag of het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ontvankelijk is.
2.2 Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die - zoals het bestreden besluit - tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen.
2.3 Bij brief van 14 maart 2006 heeft verweerder, in reactie op de brief van de rechtbank van 24 februari 2006, aangegeven dat het bestreden besluit van 24 oktober 2005 weliswaar op die datum aan de gemachtigde van eiser is verstuurd, maar dat de adressering daarbij niet volledig is geweest. De plaatsnaam van het adres is weggevallen. Het voorgaande blijkt ook uit het afschrift van het bestreden besluit dat zich in het dossier van de rechtbank bevindt. Op dit afschrift staat voorts een stempel "ingekomen 4 nov. 2005". De rechtbank leidt hieruit af dat het besluit op die datum door de gemachtigde van eiser alsnog is ontvangen en op die datum dus ook op juiste wijze is bekendgemaakt.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de beroepstermijn van zes weken op 4 november 2005 is aangevangen. Het beroepschrift van 5 december 2005, door rechtbank ontvangen op 6 december 2005, is dan ook tijdig ingediend.
2.4 Eisers ter zitting ingenomen standpunt dat het bestreden besluit thans nog steeds niet op juiste wijze is bekendgemaakt, kan de rechtbank niet volgen. De gemachtigde van eiser heeft het bestreden besluit onmiskenbaar op 4 november 2005 ontvangen waarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Bovendien heeft eiser naar aanleiding van de ontvangst van dit besluit het onderhavige beroep ingesteld, zodat niet kan worden volgehouden dat eiser niet bekend was met (de inhoud van) dit besluit.
2.5 Het beroep is op 5 december 2005 door de gemachtigde namens de Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal ingediend. Uit het door de rechtbank ontvangen uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 12 juli 2006 blijkt dat deze stichting vanaf 4 november 2005 als gevolg van een fusie is opgegaan in de Stichting IntraZorg-Plus. Hieruit volgt dat het beroep is ingesteld door een rechtspersoon die ten tijde van het indienen van dat beroep niet meer bestond.
2.6 Eiser heeft verzocht de verkrijgende rechtspersoon, de Stichting IntraZorg-Plus in de plaats te stellen van de Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal, omdat de Stichting IntraZorg-Plus de Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal onder algemene titel in rechte is opgevolgd. Bovendien kan er voor verweerder geen sprake zijn van verwarring omdat beide stichtingen zorg droegen (dragen) voor de exploitatie van verzorgingshuis De Engelenburg te Veenendaal en zij van verweerder een zelfde instellingsnummer hebben toegewezen gekregen.
2.7 De rechtbank volgt eiser hierin niet. Aanvaarding van de mogelijkheid dat de verkrijgende rechtspersoon (alsnog) in de plaats treedt van de door een fusie verdwenen rechtspersoon die het beroep heeft ingesteld, zou betekenen dat rechtsgevolg wordt toegekend aan handelingen van een niet meer bestaand rechtspersoon en zou een doorkruising opleveren van de regel dat alleen dan sprake is van een tijdig beroep wanneer dit beroep binnen zes weken na juiste bekendmaking van de beslissing op bezwaar is ingesteld. De verkrijgende rechtspersoon had het geheel in de hand om te voorkomen dat het beroep werd ingediend door de inmiddels verdwenen rechtspersoon.
Van een herstelbare fout is in de onderhavige procedure naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.8 De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 augustus 2000, JB 2000/296, waarin de ABRvS heeft overwogen dat de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb er niet toe strekken het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. Daardoor wordt namelijk voor deze personen de beroepstermijn verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De in de artikelen 8:1 in samenhang met 6:7 en 6:11 van de Awb neergelegde regeling van de beroepstermijn, brengt met zich dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan aan deze eis worden voldaan zonder dat de naam van de appellant in het beroepschrift is vermeld, mits kan worden vastgesteld dat deze binnen de beroepstermijn opdracht heeft gegeven beroep in te stellen.
Van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken.
2.9 Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling of verweerder het verzoek van eiser op goede gronden met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, komt de rechtbank dan ook niet toe. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2007.
De griffier: De rechter:
mr. M.E.C. Bakker mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.