ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ9755

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-2468
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten en recht op WW-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 juni 2006, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 9 mei 2006 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiser geen recht had op een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI). Eiser, werkzaam als docent Engels, ontving sinds 2002 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had zijn dienstverband bij de Amersfoortse beëindigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 november 2006, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.D. van Alphen, en de verweerder door M. Florijn van het Uwv.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2005 zijn WAO-uitkering heeft zien intrekken na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd geweigerd op de grond van verwijtbare werkloosheid. Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de TRI, die bedoeld is om inkomensgevolgen te compenseren voor herbeoordeelde arbeidsongeschikten zonder recht op WW. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser, hoewel hij in beginsel recht had op een WW-uitkering, dit recht niet kon geldend maken vanwege zijn verwijtbare werkloosheid.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de TRI niet bedoeld is voor personen die weliswaar recht hebben op een WW-uitkering, maar dit recht niet kunnen geldend maken door eigen toedoen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht op 2 januari 2007.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2468
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 2 januari 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juni 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 9 mei 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) kan krijgen.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 30 november 2006, waar namens eiser zijn gemachtigde mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, is verschenen.
Namens verweerder is verschenen M. Florijn, werkzaam bij Uwv.
Overwegingen
Feiten
2.1 Eiser werkt sinds 1 augustus 2001 als docent Engels (32 uur) op een VMBO-school.
Daarnaast heeft hij vanaf 7 januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen (laatstelijk op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%), in verband met uitval voor zijn werkzaamheden als administratief medewerker bij zijn vorige werkgever, de Amersfoortse, waar hij een vast dienstverband had voor 40 uur per week.
2.2 Met ingang van 17 mei 2005 is, na herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser, de uitkering ingevolge de WAO ingetrokken. Het bezwaar van eiser tegen deze intrekking is bij besluit van 15 november 2005 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser geen beroep ingesteld.
2.3 Eiser heeft per 17 mei 2005 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij beslissing van 4 januari 2006 heeft het Uwv geweigerd een WW-uitkering aan eiser te verstrekken op de grond dat eiser verwijtbaar werkloos is. Tegen deze beslissing heeft eiser op 31 januari 2006 bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 25 april 2006 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser zijn dienstverband bij de Amersfoortse zelf heeft beëindigd per 1 september 2001. Tegen laatstgenoemde beslissing heeft eiser geen beroep ingesteld.
2.4 Op 7 april 2006 heeft eiser bij het Uwv een tegemoetkoming op grond van de TRI aangevraagd. Bij beslissing van 9 mei 2006 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.5 In of omstreeks juni 2006 heeft eiser zijn werkzaamheden als docent uitgebreid.
Standpunten van partijen
2.6 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij aan de voorwaarden voor toekenning van een tegemoetkoming TRI voldoet. Volgens eiser is de TRI bedoeld om inkomensgevolgen te compenseren naar aanleiding van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Op grond van deze regeling bestaat een recht op tegemoetkoming TRI indien er geen recht op WW bestaat. Volgens eiser biedt de TRI geen aanknopingspunten voor de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond, te weten verwijtbare werkloosheid.
2.7 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TRI omdat hij recht had op een WW-uitkering. Eiser kan zijn recht op een WW-uitkering echter niet geldend maken, omdat hij verwijtbaar werkloos is.
Toepasselijk recht
2.8 Artikel 2, tweede lid, eerste volzin, van de TRI bepaalt dat een herbeoordeelde recht heeft op een tegemoetkoming voor de duur van zes maanden, indien hij op de datum van verlaging of intrekking van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering.
Artikel 24, eerste lid, aanhef en sub a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Artikel 24, tweede lid, aanhef en sub b, van de WW bepaalt dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
Artikel 27, eerste lid, eerste volzin, van de WW bepaalt dat, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en sub a van de WW opgelegd, niet is nagekomen, het Uwv de uitkering blijvend geheel weigert, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
Beoordeling van het geschil
2.9 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op basis van de TRI. Daarbij dient te worden beoordeeld of eiser -nu zijn aanvraag voor een WW-uitkering is geweigerd op de grond dat hij verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en sub b, van de WW- aanspraak kan maken op een tegemoetkoming TRI.
2.10 Vooropgesteld wordt dat eiser (rechtens onaantastbaar) verwijtbaar werkloos wordt geacht.
2.11 De rechtbank stelt vast dat in de toelichting van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de TRI (Staatscourant 15 december 2004, nr.242/pag.30) is vermeld dat deze regeling betrekking heeft op arbeidsongeschikten die op het moment van intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geen recht hebben op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en die er ondanks adequate inspanningen niet in slagen een (extra) inkomen te verwerven dat opweegt tegen de verlaging dan wel beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de door het Uwv uitgegeven folder 'Minder inkomen na een herbeoordeling. Wat nu?' is op pagina 6 eveneens aangegeven dat een tegemoetkoming TRI mogelijk is als blijkt dat iemand niet voldoet aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. Zo'n voorwaarde is blijkens de folder bijvoorbeeld of iemand voldoende heeft gewerkt voordat hij ziek werd. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de TRI bedoeld is om (tijdelijk) inkomensverlies te voorkomen voor personen die na herbeoordeling geen WAO-uitkering meer krijgen en evenmin recht hebben op een WW-uitkering.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat de vraag wat verstaan dient te worden onder 'recht op een WW-uitkering' beantwoord dient te worden aan de hand van de systematiek van de WW en niet conform het spraakgebruik, zoals eiser heeft betoogd. De systematiek van de WW brengt met zich dat het Uwv aan de hand van de ontstaansvoorwaarden als vermeld in de artikelen 15 tot en met 21 van de WW dient vast te stellen of een werknemer recht heeft op een uitkering. Dit recht op een WW-uitkering wordt bepaald door objectieve factoren zoals -onder meer- de referte-eis en de eis inzake het arbeidsverleden. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verzekerde zijn recht op een uitkering geldend kan maken. Bij de beantwoording van deze vraag is het gedrag van de werknemer van belang. Hierbij spelen de voorschriften uit de artikelen 22 tot en met 26 van de WW een rol. Op grond van het bepaalde in artikel 27 van de WW dient de uitkering blijvend geheel te worden geweigerd in geval van verwijtbare werkloosheid. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 27 van de WW in de systematiek van de WW niet ziet op het ontstaan (te niet gaan) van het recht op een WW-uitkering, maar op het geldend maken van het recht op een uitkering.
2.13 Niet is gebleken dat eiser niet voldeed aan de ontstaansvoorwaarden voor een WW-uitkering, zodat aangenomen moet worden dat eiser in beginsel recht had op een WW-uitkering. Het feit dat eiser zijn recht op een uitkering niet geldend kan maken omdat hij verwijtbaar werkloos is, brengt niet met zich dat hij een beroep kan doen op een tegemoetkoming TRI. Noch uit de regeling TRI zelf, noch uit bovengenoemde toelichting en folder blijkt dat de tegemoetkoming TRI is bedoeld voor personen die weliswaar recht hebben op een WW-uitkering, en dus in principe een inkomensvoorziening hebben na de intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar dat recht (door eigen toedoen) niet geldend kunnen maken.
2.14 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2007.
De griffier: De rechter:
mr. H.G. Molenaar mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.