RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 19 december 2006
[eiser],
wonende te Utrecht,
eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 maart 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen de twee besluiten van 27 juli 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder respectievelijk de uitkering van eiser ingevolge de Werkloosheidswet (WW) per 8 november 2004 herzien (lees: ingetrokken) en de aan eiser over de periode van 8 november 2004 tot en met 3 april 2005 onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van ? 3.013,03 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd, in die zin dat de WW-uitkering met ingang van 8 november 2004 blijft ingetrokken en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering onveranderd wordt teruggevorderd, zij het op een andere grondslag. De rechtbank acht het beroep van eiser op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het nieuwe besluit.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 2 november 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.E. Braak, advocaat te Utrecht.
Namens verweerder is verschenen A.M.M. Schalkwijk, werkzaam bij het Uwv.
Overwegingen
Feiten
2.1 Eiser ontvangt sinds 24 maart 2003 een WW-uitkering gebaseerd op een urenverlies van 35,78 uur per week.
2.1 Naar aanleiding van de melding van de regiopolitie Utrecht dat op 1 april 2005 in de woning van eiser een in werking zijnde hennepkwekerij was ontmanteld, heeft verweerder onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte uitkering. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het rapport werknemersfraude van 29 juni 2005, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser in ieder geval in de periode van 8 november 2004 tot en met 1 april 2005 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat er in die periode, naast de bij de huiszoeking op 1 april 2005 aangetroffen oogst, tenminste één eerdere oogst is geweest. In het proces-verbaal van 3 mei 2005 van de financiële recherche van de regiopolitie Utrecht inzake wederrechtelijk verkregen voordeel is becijferd dat het aan eiser toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel ? 17.478,83 bedraagt.
2.3 Bij primair besluit van 27 juli 2005 heeft verweerder de aan eiser toegekende WW-uitkering over de periode van 8 november 2004 tot en met 3 april 2005 herzien op de grond dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn activiteiten als hennepkweker, waardoor eiser over de periode van 8 november 2004 tot en met 3 april 2005 geen recht had op een volledige WW-uitkering. Tevens heeft verweerder bij separaat besluit van 27 juli 2005 de onverschuldigd aan eiser betaalde WW-uitkering over voornoemde periode tot een bedrag van ? 3.013,03 van hem teruggevorderd. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
2.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser tegen de besluiten van 27 juli 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.5 Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder bij besluit van 17 oktober 2006 het bestreden besluit gewijzigd, in die zin dat de WW-uitkering met ingang van 8 november 2004 (onveranderd) blijft ingetrokken, zij het op een andere grondslag. Verweerder heeft hierbij gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting omdat hij heeft verzuimd mede te delen dat hij werkzaamheden heeft verricht als hennepkweker. Als gevolg hiervan heeft verweerder over de betreffende periode niet kunnen vaststellen of en zo ja in welke mate er recht bestaat op een WW-uitkering. Ten aanzien van de vaststelling van de periode waarover wordt aangenomen dat door eiser is gehandeld in strijd met de inlichtingenverplichting, geeft verweerder aan dat het uitgangspunt blijft dat de teeltperiode van de hennep in het onderhavige geval 19 weken en tien dagen is, te weten de periode van 8 november 2004 tot en met 3 april 2005. De beslissing inzake de terugvordering van WW-uitkering over deze periode blijft in stand.
Standpunt van eiser
2.6 Eiser heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat er geen sprake is geweest van verdiensten of inkomen en dat er geen eerdere hennepoogst is geweest. Verder stelt eiser dat er geen sprake is van werkzaamheden (met een economische waardering) nu eiser zich niet heeft beziggehouden met de teelt. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit op een te ruime periode ziet. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 mei 2003. Volgens eiser heeft verweerder niet voldaan aan de zelfstandige onderzoeksplicht die verweerder heeft, nu het bestreden besluit enkel is gebaseerd op het onderzoek van de politie en Eneco en de politie volgens eiser enkel de conclusies van Eneco heeft overgenomen. Eiser stelt dat Eneco niet als objectief kan worden aangemerkt nu Eneco direct belanghebbende is. De berekeningsmethode van Eneco is bovendien slechts een 'educated guess' en niet wetenschappelijk. Zo houdt Eneco volgens eiser geen rekening met de mogelijkheid dat de apparatuur die eiser heeft gebruikt tweedehands kan zijn. Voorts benadrukt eiser dat de resultaten van het onderzoek ten onrechte niet zijn verstrekt aan eiser. Hierdoor is het voor eiser niet mogelijk de juistheid van deze gegevens te betwisten.
Beoordeling van het geschil
2.7 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden de WW-uitkering van eiser over de periode van 8 november 2004 tot en met 3 april 2005 heeft ingetrokken en de onverschuldigd verstrekte WW-uitkering over deze periode tot een bedrag van ? 3.013,03 heeft teruggevorderd.
2.8 Ingevolge artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en ter zake van weigering van uitkering, een dergelijk besluit of trekt het dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Ingevolge artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of uit eigen beweging onverwijld alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voorzover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvende gehele weigering.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv van de betrokken werknemer teruggevorderd.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.9 Vast staat dat in de woning van eiser ten tijde van de politie-inval op 1 april 2005 een hennepkwekerij werd geëxploiteerd. Gelet op de omvang van deze kwekerij en de aangetroffen apparatuur is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een professionele kwekerij.
De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare onderzoeksgegevens toereikend zijn voor verweerders conclusie dat eiser in het betrokken tijdvak een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat er in die periode, naast de aangetroffen oogst, tenminste één eerdere oogst is geweest. Verweerder heeft die conclusie gebaseerd op onder meer de resultaten van de huiszoeking op 1 april 2005 zoals deze staan vermeld in het proces-verbaal van de regiopolitie van die datum, de door eiser tegenover de regiopolitie afgelegde verklaring, de aangifte van Eneco van 8 april 2005, het proces-verbaal van 3 mei 2005 van de financiële recherche van de regiopolitie Utrecht inzake wederrechtelijk verkregen voordeel en het rapport werknemersfraude van 29 juni 2005 van verweerder.
Naar aanleiding van hetgeen eiser heeft aangevoerd, merkt de rechtbank op dat de (enkele) ontkenning dat hij zich heeft beziggehouden met het kweken van hennep, haaks staat op de resultaten van het door verweerder verrichte onderzoek. Voorts heeft eiser zijn stelling dat hij geen werkzaamheden heeft verricht en geen inkomsten heeft genoten, alsmede de stelling dat de termijn die verweerder heeft gehanteerd te ruim is, op geen enkele wijze met verifieerbare gegevens onderbouwd, zodat deze grief reeds hierom wordt gepasseerd. De stelling van eiser ter zitting dat hij psychische klachten had en dat hij gedwongen werd de hennepplantage aan te leggen, is door eiser evenmin op objectiveerbare wijze onderbouwd. Ook hieraan gaat de rechtbank derhalve voorbij.
Aangezien eiser van deze - onmiskenbaar op geld waardeerbare - werkzaamheden geen melding heeft gedaan, heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden met als gevolg dat het recht op WW-uitkering ten tijde hier in geding niet is vast te stellen.
2.10 Verweerder heeft zich (thans) op het standpunt gesteld dat nu eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden en over de betreffende periode niet kan worden vastgesteld of en zo ja in welke mate er een recht bestaat op uitkering, de uitkering over deze periode blijft ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat de motivering in het bestreden besluit, waarbij verweerder het aantal door eiser in de betreffende periode gewerkte uren aan de hand van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft berekend, thans is komen te vervallen in verband met de uitspraak van deze rechtbank van 4 juli 2006 (SBR 06/201). In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de door verweerder in het bestreden besluit gehanteerde berekeningsmethode ondeugdelijk is om daarmee in enigszins betrouwbare mate de omvang van de werkzaamheden te kunnen vaststellen. Gelet op deze uitspraak, waarbij de rechtbank zich aansluit, heeft verweerder de motivering in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank terecht niet langer gehandhaafd. De thans door verweerder aangevoerde motivering vormt naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende grond om de WW-uitkering van eiser over de betreffende periode in te trekken. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat om te kunnen beoordelen of er recht bestaat op een WW-uitkering over de betreffende periode verweerder dient vast te stellen in hoeverre er sprake is van relevant (arbeids)urenverlies. In de jurisprudentie van de CRvB is aanvaard dat verweerder, aangezien eiser via zijn werkbriefjes noch op andere wijze verweerder in kennis heeft gesteld van zijn werkzaamheden en daarvan geen administratie heeft bijgehouden, de omvang van de verrichte werkzaamheden op basis van een schatting kan vaststellen, mits deze berust op voldoende en zorgvuldig onderzoek en de uitkomst daarvan in overeenstemming is met de aldus verkregen gegevens. Een dergelijke werkwijze kan de kans inhouden dat het aantal uren dat in aanmerking genomen wordt groter is dan het werkelijk aantal uren, maar zulks komt dan voor het risico van de betrokkene in die zin dat het op zijn weg ligt alsnog gegevens aan te dragen waaruit op overtuigende wijze de onjuistheid van die schatting blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan ook op de weg van verweerder gelegen om concreet onderzoek te verrichten naar de vraag hoeveel uren eiser in de hennepkwekerij werkzaamheden heeft verricht. Onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank van 4 juli 2006 merkt de rechtbank in dit verband nog op dat de schatting van het aantal gewerkte uren niet kan worden gebaseerd op inkomensgerelateerde gegevens.
2.11 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank voor verweerders standpunt dat eisers recht op uitkering in de periode van 8 november 2004 tot en met 3 april 2005 geheel is geëindigd, onvoldoende steun vindt in de gedingstukken nu verweerder een concreet onderzoek naar het (arbeids)urenverlies van eiser achterwege heeft gelaten. Het bestreden besluit is dan ook in zoverre onvoldoende gemotiveerd en kan derhalve niet in stand blijven. Aan het besluit de onverschuldigd betaalde uitkering over deze periode terug te vorderen komt daarmee eveneens de grondslag te vervallen. Verweerder zal in zoverre opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen.
2.12 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt ? 322,-).
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen,
3.4 bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht ad ? 38,- aan hem vergoedt,
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ad ? 644,- te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2006.
mr. K. de Waard mr. Y. Sneevliet
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.