RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
e i s e r e s,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen,
v e r w e e r d e r.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 mei 2005 (verzonden 3 mei 2005), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 januari 2005, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres een bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een erker aan de voorzijde van de woning op het perceel aan de [adres] te [woonplaats].
Het geding is behandeld ter zitting van 25 november 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door, mr. D. Schilstra, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, als gemachtigde. Namens verweerder is, na daartoe te zijn opgeroepen, verschenen T.J. de Smet, werkzaam bij verweerder.
2. OVERWEGINGEN
Op 20 december 2004 heeft verweerder van eiseres een vergunningaanvraag ontvangen voor het bouwen van een erker aan de voorzijde van de woning op het perceel aan de [adres] te [woonplaats].
De Provinciale Utrechtse Welstandscommissie (PUWC) heeft voor het eerst op 22 november 2004 negatief over het bouwplan geadviseerd. De PUWC heeft daartoe overwogen:
"De commissie adviseert deze bestaande erker niet te laten vergroten, omdat dit de beschreven karakteristieke massavorm aan zal tasten. Met het toevoegen van nog een plat afgedekt gedeelte aan de voorzijde ontstaat een te druk en onsamenhangend totaalbeeld: een optelsom in plaats van een samenhangende compositie. Ook veroorzaakt de extra sprong naar voren teveel onrust in het beeld van de gevelwand dat nu op heldere wijze door vooruitstekende en terugliggende massa's wordt bepaald. De commissie adviseert derhalve geen medewerking te verlenen aan bouwvoornemens terzake het plaatsen/vergroten van erkers aan de voorzijde bij dit woningtype."
Vervolgens heeft de PUWC nogmaals op 6 januari 2005 negatief over de aanvraag geadviseerd. In aanvulling op het eerdere advies is hierbij verwezen naar de loketcriteria in de Welstandsnota van de gemeente Loenen (de welstandsnota). De commissie acht het bouwplan in het bijzonder in strijd met de volgende criteria:
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume of ensemble;
- de aan- of uitbouw mag de samenhang en ritmiek van het bouwblok niet aantasten.
Overeenkomstig deze adviezen van de PUWC heeft verweerder bij besluit van 20 januari 2005 de gevraagde bouwvergunning op grond van strijd met artikel 44, sub d, van de Woningwet (Ww) geweigerd.
Verweerder heeft, in verband met het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar, advies gevraagd aan de Commissie Bezwaarschriften en heeft vervolgens geen aanleiding gezien zijn standpunt ten aanzien van de weigering van de vergunning te wijzigen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook ongegrond verklaard.
Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Ww) bepaalt dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, onder meer en voor zover hier van belang, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Ww mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, Ww stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 12a Ww, heeft de gemeenteraad een welstandsnota vastgesteld, waarin voor het gebied [woonplaats] zogenaamde "Loketcriteria" zijn opgenomen.
Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder door het volgen van de adviezen van de PUWC de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt feitelijk onmogelijk maakt.
Voor de beantwoording van de voorliggende vraag dient de rechtbank, hoewel dit tussen partijen niet in geschil is, tevens te beoordelen of het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor het realiseren van het bouwplan.
Ten tijde van de aanvraag en de bestreden beslissing gold ter plaatse het bestemmingsplan 'De Singel' en rustte op het perceel van eiseres op grond van artikel 9 van de planvoorschriften de bestemming 'Woondoeleinden', op grond van artikel 12 de bestemming 'Garages en bergplaatsen' en op grond van artikel 14 de bestemming 'Tuinen'.
Het bouwplan van eiseres betreft het plaatsen van een erker op grond met de bestemming 'Tuinen' aan de voorzijde van haar woning, die is gelegen op grond met de bestemming 'Woondoeleinden'. Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften mogen op gronden met de bestemming 'Tuinen' uitsluitend bergkasten, hobbykassen, tuinkoven, erfafscheidingen, pergola's en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Artikel 14 van de planvoorschriften laat het bouwen van een erker op gronden met de bestemming 'Tuinen' dus niet toe.
Nu echter artikel 5 van de planvoorschriften in algemene bewoordingen aangeeft dat in afwijking van de kaart en hoofdstuk II, de bouwgrenzen met anderhalve meter mogen worden overschreden onder meer door tot gebouwen behorende erkers, terwijl het bouwplan de bouwgrens met 1,25 meter zou overschrijden, is het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, indien de uitbouw als een erker kan worden aangemerkt.
Volgens artikel 1, onder 9, van de planvoorschriften is een uitbouw een uit de gevel uitspringend ondergeschikt deel van een hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens, en woon- of slaapgedeelten van een woning. Het begrip erker is niet nader gedefinieerd.
De rechtbank is, gelet hierop en gelet op de diepte van de uitbouw, van oordeel dat verweerder deze terecht in navolging van de aanvraag als een erker heeft aangemerkt.
Ten aanzien van de vraag of de in de gemeente Loenen geldende welstandscriteria de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt feitelijk onmogelijk maken, overweegt de rechtbank als volgt.
Het bestemmingsplan is het wettelijk instrument waarmee, langs de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aangegeven en met bijzondere waarborgen omklede weg, aan gronden een bestemming wordt gegeven en voorts de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. Uit het algemene karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat daarbij de voor de grond geldende bestemmingsregeling als uitgangspunt dient te worden gehanteerd. Een welstandstoets dient zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Dit uitgangspunt houdt in dat de welstandstoets niet mag leiden tot beperkingen die een reële verwezenlijking van de aan de grond toegekende bestemming belemmeren. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om de bouw te realiseren, zijn burgemeester en wethouders -met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan- vrijer in hun welstandsbeoordeling en zal deze minder snel geacht worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is -met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven- vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 2000, AB 2000, 186.
De rechtbank is van oordeel dat de welstandsadviezen van de PUWC de door artikel 5 van de planvoorschriften toegestane overschrijdingen van de bouwgrenzen niet onmogelijk maken. Immers, er wordt slechts een beperking opgelegd voor wat betreft bepaalde uitbouwen, namelijk erkers, bij bepaalde woningtypen en aan een bepaalde zijde, namelijk de voorzijde, van dat type woningen. Eiseres heeft gesteld dat ook een erker aan de zijkant niet zou worden toegestaan. Nog daargelaten dat de rechtbank voor die stelling in de stukken geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden, -uit het proces-verbaal van de hoorzitting van 9 maart 2005 blijkt dat verweerder heeft aangegeven dat een erker aan de zijkant of de achterzijde van een woning wel mogelijk zou zijn- leidt die stelling niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank wordt een verwezenlijking van de door het bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden dan ook op zichzelf niet belemmerd door het volgen van de PUWC-adviezen.
Voorts kan uit de systematiek van het bestemmingsplan niet worden afgeleid dat de planwetgever heeft beoogd geen dan wel een beperkte keuze te geven voor bebouwingsmogelijkheden met overschrijding van de bouwgrenzen aan de voorzijde van woningen. Er bestaan op grond van artikel 5 van de planvoorschriften ook verschillende mogelijkheden om de bouwgrenzen aan de voorzijde te overschrijden. Evenmin is uit de systematiek van het bestemmingsplan af te leiden dat beoogd is geen of een beperkte keuze te geven voor het realiseren van een erker aan een woning. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de in het bestemmingsplan opengelaten mogelijkheid van plaatsing van een erker aan de voorzijde van een woning moet worden gerespecteerd en bij de welstandstoets als een dwingend gegeven dient te gelden.
Het standpunt van eiseres dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het bouwplan de vormgeving en daarmee de kwaliteit van het huis ontkracht, onderschrijft de rechtbank niet. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat het platte dak zoals opgenomen in het bouwplan de vorm van de naar voren springende kap ontkracht en het beeld te druk maakt. De vormgeving en de ritmiek worden in negatieve zin aangetast. Verweerder sluit zich aan bij de PUWC-adviezen. Zoals hierboven reeds weergegeven, verwijst de PUWC in het advies van 6 januari 2005 naar specifieke loketcriteria zoals die zijn opgenomen in de welstandsnota. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen hiervoor is weergegeven als een voldoende motivering te gelden heeft, zodat zij eiseres in dit standpunt niet volgt.
Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2006.
mr. V.N. Sluiter mr. M. ter Brugge
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.