ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ6216

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/1869
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor het vellen van bomen in Zeist en de beoordeling van de Flora- en Faunawet

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, waarbij een kapvergunning is verleend voor het vellen van een bosvlak met ongeveer 250 bomen. De rechtbank Utrecht heeft op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers, wonende aan de Erasmuslaan te Zeist, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij van mening zijn dat de bomen in een minder formele laanstructuur kunnen worden ingepast en dat de vergunninghouder niet zorgvuldig heeft gehandeld. Tijdens de zitting op 3 februari 2006 is gebleken dat het onderzoek naar de Flora- en Faunawet niet volledig was, wat heeft geleid tot een schorsing van het onderzoek. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de beleidsregels inzake kapvergunningen en de voorschriften van het bestemmingsplan Lyceumkwartier 1998. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij op geringe afstand van de bomen wonen en zicht hebben op de bomen. De rechtbank heeft overwogen dat de vergunninghouder een vergunning heeft gekregen voor het kappen van de bomen, maar dat de motivering van het bestreden besluit niet voldoende was om het besluit te dragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht en heeft het beroep van eisers gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 04/1869
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser 1], (eiser 1)
en
[eiser 2], (eiser 2)
wonende te Zeist,
e i s e r s,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juni 2004, verzonden op 9 juni 2004, waarbij verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 7 november 2003 gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, in die zin dat in het kader van de herplant Acacia’s zullen worden geplant, en voor het overige ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder Bouwfonds Ontwikkeling B.V. (hierna: de vergunninghouder) een vergunning verleend tot het (doen) vellen van een bosvlak met ca. 250 bomen met diameters van 15 tot 50 cm op het perceel lyceumkwartier noord fase 1 gelegen ten Noorden van de Vrije School (hierna: het perceel).
Het geding is behandeld ter zitting van 1 april 2005, waar eiser 1 in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Huiszoon, werkzaam bij de gemeente Zeist. Namens de vergunninghouder is verschenen
drs. W.J. Groenendijk.
Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft zij het onderzoek ingevolge artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst. Vervolgens heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de rechtbank in het bezit te stellen van de beleidsregels inzake de beoordeling van kapvergunningen en de artikelen 10 en 11 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Lyceumkwartier 1998. Nadat verweerder aan dit verzoek gehoor heeft gegeven, hebben eisers bij brief van 16 april 2005 hierop gereageerd.
In aansluiting op het voorgaande heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de stelling van eisers ter zitting van 1 april 2005 dat de verplichtingen uit de Flora- en faunawet niet zijn nagekomen. Bij brief van
1 augustus 2005 heeft verweerder zijn reactie hierop doen toekomen. Bij brief van 29 augustus hebben eisers hun reactie gegeven. Bij fax van 16 september 2005 en bij fax van 20 september 2005 heeft verweerder een aanvullende reactie gegeven.
Eisers hebben hun toestemming voor toepassing van artikel 8:57 van de Awb geweigerd. Ter zitting op 3 februari 2006 is het geding dan ook opnieuw aan de orde gesteld waar eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich met bericht van verhindering niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
2. OVERWEGINGEN
Ter beoordeling ligt de vraag of verweerder op goede gronden het besluit heeft gehandhaafd waarbij zij aan de vergunninghouder een vergunning heeft verleend voor het kappen van een bosvlak gelegen op het perceel.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar van eisers dat naar vaste rechtspraak bij besluiten omtrent een kapvergunning als hier aan de orde, in de regel als belanghebbende kan worden aangemerkt degene die woont op geringe afstand van de boom of bomen of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Eisers zijn woonachtig aan de Erasmuslaan nr. 92 en nr. 94 te Zeist.
Nu gebleken is dat eisers op geringe afstand wonen van de bomen en vanuit hun woning daarop zicht hebben, heeft verweerder eisers op goede gronden als belanghebbenden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat 180 bomen van de ca 250 bomen waarvoor een kapvergunning is aangevraagd inmiddels zijn gekapt.
Eisers hebben kort samengevat aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan of de huidige bomen in een minder formele laanstructuur kunnen worden ingepast. Voorts achten eisers het onzorgvuldig dat verweerder in reactie op zijn brief van 11 september 2003 genoegen heeft genomen met de duiding van het vlak en opgave van het aantal bomen dat geveld wordt. Daarnaast stellen eisers dat de strook van 17 meter te breed is. Volgens eisers heeft verweerder niet zorgvuldig gekeken naar de ruimte die nodig zou zijn. Eisers stellen verder dat het achteraanzicht van hun huizen totaal zal veranderen. Volgens eisers gaat verweerder uit van een onjuiste bestemming. De bestemming is volgens eisers groenvoorziening en niet verkeersdoeleinden. Het duurt volgens eisers ongeveer 10 jaar voordat de nieuwe bomen dezelfde schaduwwerking hebben als de huidige bomen. De te realiseren laan is slechts een ‘los stukje’ laan, aldus eisers.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden waarop de laan wordt aangelegd, volgens de kaart behorende bij het bestemmingsplan “Lyceumkwartier 1998” bestemd zijn als “verkeersdoeleinden”, en dat artikel 10 van de voorschriften behorend bij dit bestemmingsplan van toepassing is. Volgens verweerder is de bestemming die rust op het perceel waarop de laan gerealiseerd zal worden, een andere dan de bestemming die rust op de gronden waarop de woningen zich bevinden. Verweerder stelt voorts dat er een beeldkwaliteitsplan is opgesteld voor dit gebied. Dit plan omvat uitgangspunten die bij de uiteindelijke inrichting van het gebied in acht moeten worden genomen. Het plan vormt een nadere uitwerking van het bestemmingsplan “Lyceumkwartier 1998” en de daarin verwoorde uitgangspunten, aldus verweerder. In het noordwestelijke deel is als ruimtelijk uitgangspunt gekozen voor een combinatie van een deel van het formeel classicistische ontwerp, met als kenmerk lange rechte lanen en infrastructuur en de meer informele landschapsstijl van het plan Poortman, met als kenmerk gebogen lanen en infrastructuur. De herkenbaarheid van de historische lanenstructuur is volgens verweerder in de huidige situatie gering. De nieuwe inrichting van dit deelgebied kan (deels) afgestemd worden op de oorspronkelijke kavelstructuur. Dit impliceert dat ook in dit deelgebied de lanenstructuur conform de basis modulaat van 400 meter van het classicistische ontwerp, gerealiseerd kan worden, aldus verweerder. Verweerder stelt zich kortom op het standpunt dat de te realiseren laan binnen de bestemming past en volgens de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan wordt aangelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 4.5.2, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zeist (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a, van de APV kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge artikel 4.5.6, van de APV kan aan de vergunning een herplantplicht worden verbonden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van voornoemde bepalingen uit de APV beleid hanteert neergelegd in de beleidsnota “Bomen in Zeist”. Hierin is onder meer vermeld dat een kapvergunning verleend kan worden indien geen andere oplossing mogelijk is voor bouwen, wegreconstructies bodemsanering etc.
De gronden waarop de bomen staan, zijn gelegen in het bestemmingsplan “Lyceumkwartier 1998”. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat ter plaatse de bestemming “Groenvoorzieningen” geldt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Lyceumkwartier 1998” zijn de op de kaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor groenvoorzieningen en voor de instandhouding van de aanwezige landschapsstructuur, bestaande uit zoveel mogelijk aaneengesloten bosgebieden met daar doorheen de lanenstructuur welke gebaseerd is op het classicistische ontwerp-schema van het Slot Zeist, zoals op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 11, vierde lid, onder 1, van de bestemmingsplanvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Lyceumkwartier 1998” dient, daar waar op de plankaart is aangegeven het beheer, onderhoud en aanplant te worden afgestemd op het instandhouden en versterken van de reeds aanwezige en op het realiseren van de niet ten tijde van vaststelling van dit plan aanwezige laanbeplanting.
De rechtbank leidt uit voornoemde bepaling af dat, gelet op de bestemming, op het perceel een laan is beoogd.
In artikel 5 van de bestemmingsplanvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Lyceumkwartier 1998” is onder meer vermeld dat bij alle volgens dit bestemmingsplan te verlenen bouw- en aanlegvergunningen en vrijstellingen het beeldkwaliteitsplan “Lyceumkwartier” als toetsingskader geldt.
Het perceel waarop onderhavig geding betrekking heeft is gelegen in deelgebied 6 van het beeldkwaliteitsplan Lyceumkwartier. Uit het beeldkwaliteitsplan leidt de rechtbank af dat op de in geding zijnde locatie een cultuurhistorische beukenlaan zal worden gerealiseerd met een semi-verhard pad.
Gelet op de bedoeling van het bestemmingsplan in samenhang bezien met de kwaliteitseisen als genoemd in het beeldkwaliteitsplan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de kapvergunning heeft verleend.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de herplant in afwijking van het beeldkwaliteitsplan en het beheerplan lyceumkwartier in redelijkheid heeft kunnen besluiten acacia’s te planten in plaats van beuken. In dit verband heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat - zoals verweerder heeft toegelicht - acacia’s een veel ijlere kroon hebben waardoor er minder zware schaduw ontstaat. Gezien de afstand van de bomen tot de achtertuinen van de huizen is dat een gewenste eigenschap en ook de sociale veiligheid is daarmee gediend. Daarbij stelt verweerder dat onder beukenschaduw nagenoeg niets groeit. De stelling van eisers, dat het tien jaar zal duren voordat er een met de thans bestaande situatie vergelijkbare schaduwwerking is, leidt niet tot een andere conclusie. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bomen die niet zullen worden gekapt en de nieuw aangeplante bomen nog altijd een zekere schaduwwerking zullen hebben.
Eerst ter zitting van 1 april 2005 hebben eisers gesteld dat verweerder zijn verplichtingen inzake de Flora- en faunawet niet zou zijn nagekomen. Gelet op de omstandigheid dat het onderzoek ter zitting is geschorst - ook al is dat om andere redenen - is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat dit aspect wel in de beoordeling dient te worden betrokken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid gehad om op dit aspect te reageren.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 20 september 2005 het volgende heeft vermeld: “Bij de beoordeling van de kapaanvraag zijn geen bijzondere duidelijk zichtbare flora- en faunawaarden waargenomen. De kwaliteit van het bosje is laag. Wij hebben de kapvergunning verleend. Vergunninghouder dient bij de uitvoering van het werk te voldoen aan de in de Flora- en faunawet gestelde regels. Vergunninghouder is bekend met deze regelgeving. De heer De Vries stelt dat hij de bosmuis en de roze woelmuis in het gebied heeft gesignaleerd. Wij nemen aan dat de heer De Vries de bosmuis en de rosse woelmuis bedoelt. De bosmuis en de rosse woelmuis zijn beschermde diersoorten. Wij zijn bereid een aanvullend onderzoek in te stellen naar deze diersoorten indien uw rechtbank daarom verzoekt.”
De rechtbank leidt uit het schrijven van verweerder van 20 september 2005 af dat verweerder erkent dat voor een gedegen reactie op het gestelde inzake de Flora- en faunawet nader onderzoek nodig is. De rechtbank overweegt dat het voorgaande inhoudt dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en dat dit daarom in strijd is met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eisers is derhalve gegrond. Het besluit dient, gelet hierop, te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Niet is gebleken dat eisers in verband met de behandeling van het beroep kosten hebben moeten maken. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nader besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
bepaalt dat de gemeente Zeist het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,- aan hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge en in het openbaar uitgesproken op
28 maart 2006.
De griffier: De rechter:
mr. H.L.M. van Rooijen mr. M. ter Brugge
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hier-van, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s Gravenhage.