RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604303-06
Datum uitspraak: 22 december 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak zaken tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in P.I. […]
Raadsman: mr. A.M.P.M. Adank.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
27 oktober 2006 en 11 december 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 19 juli 2006 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachte
rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten twee, althans
één, (op meerdere plaatsen) gebroken wervel(s) in de onderrug) heeft
toegebracht door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk:
- (met (grote) kracht) [vanaf een hoger gelegen gedeelte en/of met gestrekt(e)
be(e)n(en)] op de rug van die [slachtoffer 1] te springen en/of
- (met (grote) kracht) tegen de rug van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te
schoppen en/of
- die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd, in elk geval tegen het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- [terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag] (nogmaals) tegen de zij en/of de
rug van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen;
art 303 van het Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 juli 2006 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s):
- (met (grote) kracht) [vanaf een hoger gelegen gedeelte en/of met gestrekt(e)
be(e)n(en)] op de rug van die [slachtoffer 1] gesprongen en/of
- (met (grote) kracht) tegen de rug van die [slachtoffer 1] getrapt en/of geschopt
en/of
- die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd, in elk geval tegen het
lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
- [terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag] (nogmaals) tegen de zij en/of de
rug van die [slachtoffer 1] getrapt en/of geschopt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 303 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 juli 2006 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk mishandelend
[slachtoffer 1]:
- (met (grote) kracht) [vanaf een hoger gelegen gedeelte en/of met gestrekt(e)
be(e)n(en)] op de rug van die [slachtoffer 1] is gesprongen en/of
- (met (grote) kracht) tegen de rug van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of
geschopt en/of
- die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd, in elk geval tegen het
lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of
- [terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag] (nogmaals) tegen de zij en/of de
rug van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of geschopt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (op
meerdere plaatsen) gebroken wervel(s) in de onderrug), althans enig
lichamelijk letsel, heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 303 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2006 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd:
- "Mijn vrouw is pas geopereerd als zij vannacht dood gaat dan maak ik jullie
ook dood" en/of
- "We vinden jullie wel, dan maken we jullie af" en/of
- "Hoop dat je hier kapot aan gaat. Als mijn vrouw overlijdt vanavond dan weet
ik je te vinden" en/of "dan maak ik jullie kapot",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 19 juli 2006 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk mishandelend,
[slachtoffer 2] tegen een oog en/of het gezicht, althans het hoofd, heeft
gestompt en/of geslagen en/of tegen de ribben, althans het lichaam, heeft
getrapt en/of geschopt,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 303 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
1.
Primair
hij op 19 juli 2006 te Vianen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten twee gebroken wervels in de onderrug
heeft toegebracht door opzettelijk:
- vanaf een hoger gelegen gedeelte met gestrekte benen op de rug van die
[slachtoffer 1] te springen en
- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag nogmaals tegen de rug van die
[slachtoffer 1] te trappen;
2.
hij op 19 juli 2006 te Vianen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden toegevoegd:
- "Mijn vrouw is pas geopereerd als zij vannacht dood gaat dan maak ik jullie
ook dood" en
- "We vinden jullie wel, dan maken we jullie af" en
- "Hoop dat je hier kapot aan gaat. Als mijn vrouw overlijdt vanavond dan weet
ik je te vinden" en "dan maak ik jullie kapot",
3.
hij op 19 juli 2006 te Vianen, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk mishandelend [slachotffer 2] tegen een oog en het gezicht heeft
gestompt en geslagen en tegen de ribben heeft getrapt
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft
ondervonden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde van oordeel, dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1].
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet op een bepaald gevolg, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging op de koop heeft toe genomen. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan, dat verdachte met (geschoeide voeten en) gestrekte benen vanaf een hoger gelegen gedeelte op de onderrug van [slachtoffer 1] is gesprongen, die daar in zwembroek gekleed op zijn handdoek bij het water zat. De rechtbank hecht in dit verband waarde aan de verklaringen van [slachtoffer 4],
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zoals deze zijn afgelegd bij de politie de dag na het voorval en aan de verklaring van [getuige 1] zoals ter terechtzitting van 11 december 2006 afgelegd. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting van 27 oktober 2006 heeft verklaard, bijna 100 kilogram weegt.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 1] zich bevond en de naar algemene ervaringsregelen als aanmerkelijk te achten kans dat, wanneer hij met zijn volle gewicht [slachtoffer 1] in de onderrug zou raken, deze dientengevolge zwaar gewond zou raken. Uit de wijze waarop verdachte volgens de getuigen vanaf het hoger gelegen gedeelte naar beneden is gekomen, leidt de rechtbank af dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
Ten laste is gelegd, dat verdachte daarbij en met betrekking tot hetgeen hem onder 3 is verweten heeft gehandeld met voorbedachten raad. Naar het oordeel van de rechtbank is dat evenwel niet vast komen te staan. Verdachte heeft weliswaar tijd gehad om na te denken over zijn gedragingen en in zoverre is wel sprake van voorbedachten raad op de mishandeling. Echter, gelet op het feit dat verdachte niet wist hoe hij de betrokken personen daar ter plaatse zou aantreffen, ook omdat van een afstand het zicht op de betreffende plek door bosschages werd belemmerd, is er voor de rechtbank geen reden om aan te nemen dat verdachte met voorbedachten raad op zwaar lichamelijk letsel heeft gehandeld.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van mishandeling
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft namens verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde aangevoerd, dat verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging nadat hij zag dat zijn echtgenote was verwond. De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op noodweerexces en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte, nadat hij door zijn echtgenote was opgebeld en vernomen had wat er was gebeurd, boos was op degenen die zijn echtgenote zouden hebben geslagen. Toen verdachte ruim 20 minuten later ter plaatse kwam, was de beweerdelijke wederrechtelijke aanranding voorbij en bestond voor de echtgenote van verdachte ook geen onmiddellijke dreiging dat een dergelijke situatie zich opnieuw zou voordoen. Van een noodweersituatie was naar het oordeel van de rechtbank derhalve op dat moment geen sprake meer.
De rechtbank acht het voorstelbaar dat de echtgenote van verdachte door het gebeurde overstuur was en dat dit ook bij verdachte emoties heeft opgeroepen, gelet ook op de recent door zijn echtgenote ondergane operatie.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk, dat de door het gebeurde ontstane emotionele gemoedsbeweging bij verdachte voor hem zo onstuitbaar en dwingend was dat die gemoedsbeweging aan zijn handelen, dat als excessief moet worden gekwalificeerd, het verwijtbare karakter ontneemt.
De rechtbank leidt uit de gebleken feiten en omstandigheden af dat er veeleer sprake is geweest van ‘een lesje leren’ dan van handelen vanuit een hevige gemoedsbeweging. Dit vindt bevestiging in hetgeen blijkens de bewijsmiddelen door verdachtes echtgenote is gezegd tijdens de mishandeling door verdachte en het feit dat verdachte volgens een getuige na de mishandeling met zijn zwager ter plaatse is gekomen en daar gezegd heeft dat verder mishandelen niet nodig was, omdat hijzelf de man al goed had geslagen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer, dat het handelen van verdachte beschouwd moet worden als een onmiddellijk gevolg van een door een wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd, dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld wegens -kort gezegd- zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en ter zake van het onder 3 ten laste gelegde wegens mishandeling met voorbedachten raad tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, tilt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde zwaar aan het feit, dat verdachte, volstrekt onnadenkend, het slachtoffer [slachtoffer 1] onverhoeds in de rug is gesprongen, ten gevolge waarvan bij deze zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Deze onbezonnen handelwijze heeft het leven van de familie [van slachtoffer 1] naar het zich laat aanzien voorgoed veranderd. Ook voor het andere gezin is het een schokkende ervaring geweest. Deze vorm van eigenrichting acht de rechtbank volstrekt ontoelaatbaar.
Alles afwegende kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.916,38 wegens materiële schade en een bedrag van € 5.500,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten van het niet doorgaan van de aankoop van een bedrijf alsook de no claim teruggave van de ziektekostenverzekering is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 5.500,00 en de materiële schade wordt begroot op € 503,46. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 6.003,49 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 1.500,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 en 3 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 250,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 7.725,15 wegens materiële schade en een bedrag van € 750,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 6.003,49 (zegge zesduizenddrie euro en negenenveertig eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 6.003,49 (zegge zesduizenddrie euro en negenenveertig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 500,00 (zegge vijfhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Ch. van Linschoten, V.M.M. van Amstel en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2006.
Mr. Koster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.